ECLI:NL:GHSHE:2020:3018

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.265.290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2019, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2018, was vastgesteld. De vader verzocht om de bestaande regeling te wijzigen, zodat het kind in de even weken bij hem verblijft van donderdag 16.30 uur tot zondag 18.00 uur, en in de oneven weken van woensdag 16.30 uur tot vrijdag 18.00 uur. De moeder verzocht om de bestaande regeling te handhaven en voerde aan dat een co-ouderschap niet geschikt is vanwege de afstand en de communicatieproblemen tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals hun advocaten. Het hof overwoog dat de huidige regeling niet in het belang van het kind was en dat er enige uitbreiding van de contacten met de vader wenselijk was. Het hof besloot dat het kind in de oneven weken bij de vader zou verblijven van donderdag 16.30 uur tot vrijdag 18.00 uur, en in de even weken van vrijdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur. Daarnaast werd een regeling voor de vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij het kind bij beide ouders verblijft volgens een even- en oneven jaren systeem. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 oktober 2020
Zaaknummer: 200.265.290/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/340225 / FA RK 18-5483
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Vinke,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M-T. Psara.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals die is opgenomen onder het eerste en tweede gedachtestreepje en in plaats daarvan te bepalen dat [minderjarige] in de even weken van donderdag 16.30 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft en in de oneven weken van woensdag 16.30 uur tot vrijdag 18.00 uur, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en brengen, althans een regeling vast te stellen welke het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verdeling van de vakanties vast te stellen, zoals in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel is weergegeven.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 12 november 2019, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grief van de moeder ongegrond althans ongemotiveerd te verklaren, af te wijzen hetgeen door de moeder in hoger beroep is verzocht en de bestreden beschikking op deze punten al dan niet onder verbetering van de gronden te bekrachtigen, behoudens de onderdelen die in principaal appel zijn aangevoerd, kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. M.V.C. van Sambeek, namens haar kantoorgenoot mr. Vinke;
  • de moeder, bijgestaan door mr. L. Stam, namens haar kantoorgenote mr. Psara.
De raad is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 maart 2019.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking 7 januari 2019 heeft de rechtbank in het kader van voorlopige voorzieningen een contactregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
- in de oneven weken op vrijdag van 12.00 uur tot 18.00 uur (na het eten), waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- in de even weken van vrijdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur (na het eten), waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen, waarbij als uitgangspunt geldt dat Moederdag, Vaderdag en de verjaardagen van de ouders zijn voorbestemd aan de ouder op wie deze dag betrekking heeft.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing (gedeeltelijk) niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De huidige contactmomenten zijn te kort, vooral in de oneven weken. Met de door de vader verzochte regeling zijn de vader en [minderjarige] beter in staat een gehechtheidsrelatie op te bouwen en zijn er meer verzorgingsmomenten. Voor een meer uitgebreide contactregeling bestaan geen contra-indicaties. Er is dan nog altijd één hoofdopvoeder. De vader kan ook invulling geven aan de door hem verzochte regeling. Hij is op vrijdagmiddag vrij en hij kan zijn werkzaamheden zo inplannen dat hij om de week ook de vrijdagochtend vrij heeft. [minderjarige] gaat nu op donderdag naar een kinderdagverblijf in [woonplaats moeder] en als zij op donderdag bij de vader verblijft zal hij [minderjarige] daar ook naartoe brengen. In de andere week zal de vader [minderjarige] op vrijdagochtend naar dit kinderdagverblijf brengen. Het is niet zo dat het hierdoor te onrustig wordt voor [minderjarige] . Het is ook goed als de vader contact heeft met het kinderdagverblijf. De regeling kan doorlopen zodra [minderjarige] naar school gaat.
Het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek ten aanzien van de vakanties heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De vader vindt het belangrijk dat er een duidelijke regeling wordt vastgesteld. Hij kan zich er niet mee verenigen dat iedere partij slechts gerechtigd is tot drie weken vakantie met [minderjarige] waarvan niet langer dan één week aaneengesloten. Hierdoor is het onmogelijk om met [minderjarige] op vakantie te gaan aangezien een vakantie normaliter acht of tien dagen duurt. De schoolvakanties dienen als uitgangspunt te gelden en deze dienen bij helfte te worden verdeeld. De vader kan vakantie opnemen als dit voor de contactregeling nodig is. Indien de moeder buiten de schoolvakanties op vakantie wil, dan is dit voor de vader bespreekbaar mits dit wordt gecompenseerd.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Een co-ouderschap is niet geschikt vanwege de afstand, doordat partijen niet op één lijn zitten, er weinig tot geen communicatie is en de vader de zorg voor [minderjarige] niet altijd kan dragen. De vader kijkt alleen naar zijn eigen belang. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] is het voor haar hechting aan vader niet nodig dat er langere contactmomenten plaatsvinden: niet kwantiteit maar kwaliteit en continuïteit zijn van belang. Zodra [minderjarige] naar school gaat, moet zij extra vroeg opstaan als zij bij de vader verblijft, hetgeen niet in haar belang is. [minderjarige] gaat nu op dinsdag naar een kinderdagverblijf in [woonplaats moeder] en binnenkort gaat zij hier ook op donderdag naartoe. Als [minderjarige] dan bij de vader blijft slapen zien de moeder en [minderjarige] elkaar een hele tijd niet. De moeder betwijfelt of de vader de uitbreiding praktisch geregeld krijgt. De vader heeft meerdere keren verzocht om dagen te ruilen en oma vaderszijde heeft ook twee keer opgepast. De moeder wil dat de vader thuis is als [minderjarige] bij hem verblijft en dat hij haar niet naar oma vaderszijde brengt. Zij maakt zich ook zorgen over de opvoedcapaciteiten van de vader. Hij is niet betrouwbaar doordat hij gemaakte afspraken niet nakomt. Hij houdt zich niet aan het slaapritme van [minderjarige] .
Het verdelen van de vakanties en feestdagen in onderling overleg leidt tot discussie. Het ontbreekt de vader aan kennis over wat in het belang van een kind van deze leeftijd is. Nu [minderjarige] nog niet naar school gaat hoeft er geen verdeling ‘schoolvakanties’ te zijn. Er kunnen afspraken gemaakt worden over extra dagen buiten de schoolvakanties om. Indien iedere partij drie weken vakantie met [minderjarige] heeft van telkens maximaal één week aaneengesloten, kunnen partijen met [minderjarige] op vakantie gaan. Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat is het van belang dat een specifieke verdeling wordt bepaald.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.7.3.
Het hof overweegt dat [minderjarige] inmiddels bijna anderhalf jaar ouder is dan ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en dat door partijen al ruim een jaar uitvoering wordt geven aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Nu het hof niet is gebleken van contra-indicaties acht het hof, het voorgaande in aanmerking nemende, enige uitbreiding van de contacten met de vader in het belang van [minderjarige] wenselijk. Echter, de door de vader verzochte regeling acht het hof niet in het belang van [minderjarige] . Dit betreft een veel uitgebreidere regeling dan de huidige regeling waarbij niet langer meer sprake is van één duidelijke hoofdopvoeder, hetgeen wel van belang is, gelet ook op de verstandhouding tussen de ouders. Daarbij komt dat [minderjarige] , die inmiddels op dinsdag en (op korte termijn ook) op donderdag naar een kinderdagverblijf in [woonplaats moeder] gaat, bij de door de vader verzochte regeling ook eenmaal per twee weken op vrijdagochtend naar het kinderdagverblijf zou moeten gaan.
Volgens de vader is met name het contactmoment in de oneven weken, op vrijdag van 12.00 uur tot 18.00 uur (na het eten), te kort. Ook de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het lastig is om tijdens dit contactmoment rekening te houden met het slaapritme van [minderjarige] . De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij eenmaal per twee weken met zijn werkgever kan regelen dat hij op vrijdagochtend geen werkzaamheden hoeft te verrichten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat er ook in de oneven weken een overnachting bij de vader plaatsvindt. Het hof zal bepalen dat het contactmoment in de oneven weken aanvangt op donderdag om 16.30 uur. Met deze uitbreiding hoeft [minderjarige] niet extra naar het kinderdagverblijf te gaan en evenmin wordt zij hierdoor met extra verzorgingsfiguren belast.
De door de rechtbank vastgestelde regeling voor de even weken, van vrijdagmiddag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur (na het eten), zal het hof handhaven, nu het hof, zoals hiervoor overwogen, een verdere uitbreiding niet in het belang van [minderjarige] wenselijk acht. Bij de regeling in de even weken acht het hof het van belang dat [minderjarige] , zolang [minderjarige] in de middag nog slaapt, bij de moeder al (een boterham) heeft gegeten, zodat de vader haar bij thuiskomst vanuit de auto direct in bed kan leggen.
3.7.4.
Ten aanzien van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties en feestdagen zal het hof aansluiting zoeken bij de gebruikelijke schoolvakanties en feestdagen. Het hof ziet in hetgeen de moeder hiertegen aanvoert, gelet op het gemotiveerde verweer van de vader, geen aanleiding anders te beslissen. Indien de moeder buiten de schoolvakanties met [minderjarige] op vakantie wil, kunnen partijen hier in onderling overleg uiteraard vanaf wijken. Naar het hof is gebleken verloopt de uitvoering van de huidige vakantie- en feestdagenregeling uiterst moeizaam en is er veel discussie tussen partijen over de uitvoering daarvan. Het hof acht het dan ook van belang dat er een meer uitgewerkte vakantie- en feestdagenregeling wordt vastgesteld. Uitgaande van de door de moeder in incidenteel appel verzochte regeling voor het moment dat [minderjarige] naar school gaat en het voorstel van de vader zoals opgenomen in het verweerschrift in incidenteel appel, stelt het hof vast dat de door partijen voorgestelde regelingen grotendeels overeenkomen. De door de vader voorgestelde regeling betreft een nog meer gedetailleerde regeling, met onder meer een verdeling in even en oneven jaren. Het hof zal hierbij aansluiting zoeken omdat hiermee minder overleg tussen partijen noodzakelijk is, de moeder hiertegen geen verweer heeft gevoerd en het hof overigens ook niet van beletselen is gebleken. De regeling van ieder der partijen verschilt verder van elkaar ten aanzien van een aantal feestdagen. Voor wat betreft Hemelvaart, Pinksteren, Sinterklaas, de kerstdagen en de verjaardag van [minderjarige] zoekt het hof aansluiting bij de door de vader voorgestelde regeling. Het hof acht een verdeling naar even en oneven jaren het meest in het belang van [minderjarige] omdat zij op deze manier met iedere ouder ongeveer evenveel tijd tijdens de verschillende feestdagen doorbrengt. Om diezelfde reden volgt het hof ten aanzien van Oud en Nieuw niet het voorstel van de moeder waarbij [minderjarige] ieder jaar bij de moeder verblijft, maar dat van de vader omdat [minderjarige] hierbij ieder jaar bij een andere ouder verblijft. Ten aanzien van de verjaardagen van de ouders en Vaderdag en Moederdag zal het hof qua eindtijden aansluiten bij de eindtijd van de reguliere regeling, te weten 18.00 uur. Verder zal het hof overeenkomstig het voorstel van de moeder ten aanzien van de verjaardagen van de ouders bepalen dat in onderling overleg hiervoor een andere dag kan worden bepaald.
Voorts verschillen partijen van mening over hoe lang [minderjarige] tijdens de zomervakantie aaneengesloten bij één ouder dient te verblijven en de aanwezigheid van de vader tijdens de vakanties. Het hof acht het ten aanzien van de zomervakantie in het belang van [minderjarige] dat zij maximaal twee aaneengesloten weken bij een ouder verblijft, waarbij het hof naast de leeftijd van [minderjarige] tijdens de eerstvolgende zomervakantie (2021) mede in aanmerking neemt dat zij in 2021 tijdens de meivakantie al één aaneengesloten week bij een ouder verblijft zodat dit in de zomervakantie van 2021 uitgebreid kan worden. De moeder wil dat de vader daadwerkelijk vrij is indien [minderjarige] tijdens de vakanties bij hem verblijft. Gebleken is dat de moeder dit eigenlijk ook een voorwaarde vindt voor het contact tijdens de reguliere regeling. Naar het oordeel van het hof dient het uitgangspunt te zijn dat de vader de verzorging en opvoeding voor zijn rekening neemt op de momenten waarop [minderjarige] bij hem verblijft en dat hij [minderjarige] niet structureel naar oma vaderszijde brengt. Het is echter niet zo dat de vader altijd aanwezig moet zijn; oppassen door oma vaderszijde of door iemand anders moet incidenteel mogelijk zijn. Nu de vader heeft aangegeven zijn werktijden en vakanties te kunnen aanpassen aan het verblijf van [minderjarige] bij hem, gaat het hof ervan uit dat de vader rekening zal houden met voormeld uitgangspunt.
3.7.5.
Ten aanzien van het door de ouders te volgen hulpverleningstraject hebben de advocaten tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij – voor zover mogelijk – erop zullen toezien dat de ouders een passend traject gaan volgen, waarbij het uitgangspunt niet is dat partijen náast elkaar het ouderschap vormgeven, maar mét elkaar. Zowel de ouders als de advocaten zien het belang in van het voeren van gesprekken over hoe door de ouders het gezamenlijk ouderschap het beste vormgegeven kan worden. Het hof spreekt de hoop uit dat partijen in de toekomst in staat zullen zijn de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] in onderling overleg aan te passen aan de situatie en de behoefte van [minderjarige] op dat moment. Gelet op haar leeftijd zal de regeling zoals het hof die nu vaststelt in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid nog aan wijzigingen onderhevig (moeten) zijn. Wellicht kan het hulpverleningstraject van de ouders hierbij eveneens helpend zijn.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en beslissen als volgt.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , een regeling vast inhoudende dat [minderjarige] bij de vader verblijft:
- in de oneven weken van donderdag 16.30 uur tot vrijdag 18.00 uur (na het eten), waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- in de even weken van vrijdag 12.00 uur (na het middageten) tot zondag 18.00 uur (na het eten), waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
tijdens de vakanties verblijft [minderjarige] bij de vader:
- in de zomervakantie drie weken, waarvan maximaal twee weken aaneengesloten;
- in de herfstvakantie in de even jaren de eerste helft en in de oneven jaren de tweede helft;
- in de kerstvakantie in de even jaren de eerste week en in de oneven jaren de tweede week;
- in de voorjaarsvakantie in de even jaren op maandag en dinsdag bij de vader en op zaterdag en zondag bij de moeder en in de oneven jaren op zaterdag en zondag bij de vader en op maandag en dinsdag bij de moeder, waarbij de overige dagen in onderling overleg bij helfte worden gedeeld;
- in de meivakantie in de even jaren de eerste week en in de oneven jaren de tweede week;
tijdens de feestdagen verblijft [minderjarige]:
- met Pasen op eerste Paasdag bij de ouder waar zij volgens de reguliere regeling verblijft en op tweede Paasdag bij de andere ouder;
- op Koningsdag bij de ouder waar zij volgens de vakantieregeling verblijft;
- met Hemelvaart in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- met Pinksteren in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
- met Sinterklaas in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- op Eerste Kerstdag in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- op Tweede Kerstdag in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
- met Oud en Nieuw bij de ouder waar zij volgens de vakantieregeling verblijft met dien verstande dat [minderjarige] op 1 januari van 12.00 uur tot 18.00 uur bij de andere ouder verblijft;
- op de verjaardag van [minderjarige] in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
- op de verjaardag van de ouders bij de jarige ouder van 12.00 uur tot 18.00 uur dan wel op een in onderling overleg te bepalen dag waarop de betreffende ouder zijn/haar verjaardag viert;
- op Vaderdag bij de vader van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- op Moederdag bij de moeder van 10.00 uur tot 18.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 1 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.