In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw die op 1 april 2011 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 9 mei 2019 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en partneralimentatie werd vastgesteld. De man is op 9 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van deze beschikking, terwijl de vrouw op 22 september 2019 een verweerschrift met incidenteel hoger beroep heeft ingediend.
Het hof heeft vastgesteld dat geen van beide partijen de echtscheidingsbeschikking van 9 mei 2019 heeft ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Volgens artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek verliest een echtscheidingsbeschikking haar kracht indien het verzoek tot inschrijving niet binnen zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, is gedaan. Het hof concludeert dat de termijn van zes maanden op 9 februari 2020 is verstreken, waardoor de echtscheidingsbeschikking haar kracht heeft verloren.
Hierdoor is er geen sprake meer van een echtscheiding of een procedure daartoe, en ontbreekt de rechtsgrond voor de behandeling van de nevenvoorzieningen, waaronder de partneralimentatie. Het hof verklaart beide partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken in het principaal en incidenteel hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat ieder van hen de eigen kosten draagt.