ECLI:NL:GHSHE:2020:3014

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.256.155_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018. In die beschikking was bepaald dat het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan aan de vader alleen toekomt. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. De vader verzoekt op zijn beurt de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandelingen vonden plaats op 9 januari 2020 en 24 augustus 2020, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Jeugdbescherming Brabant waren ook betrokken in de procedure. De moeder voert aan dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een wijziging van het gezag rechtvaardigt, terwijl de vader stelt dat de communicatieproblemen en de afwezigheid van de moeder een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.

Het hof overweegt dat de omstandigheden sinds de echtscheiding zijn gewijzigd en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag bij de vader blijft. De moeder heeft in het verleden het gezag van de vader belemmerd en er is sprake van een ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders. Het hof wijst het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek af, omdat dit te belastend zou zijn voor de kinderen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 oktober 2020
Zaaknummer: 200.256.155/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/337734 / FA RK 18-4202
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Apistola,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.A.M. Schutte.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt: de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018, waarbij – kort gezegd – is bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan aan de vader alleen toekomt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 maart 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 april 2019, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoek als ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.1.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Apistola;
-de vader, bijgestaan door mr. Schutte;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.2.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Apistola;
-de vader, bijgestaan door mr. Schutte;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De raad is niet verschenen tijdens deze mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 22 maart 2019
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 april 2019;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 24 april 2019;
- evaluatie en vervolgplan van aanpak OTS, ingekomen op 20 juni 2019;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 december 2019;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 15 mei 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 15 mei 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 augustus 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 14 augustus 2020;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 20 augustus 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 juli 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Bij beschikking van 24 april 2017 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald.
3.3.
De kinderen staan sinds 9 januari 2017 onder toezicht van de GI, welke maatregel laatstelijk is verlengd tot 9 juli 2021.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan aan de vader alleen toekomt.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De moeder voert in het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.
Dat er tussen de moeder en de kinderen geen fysiek contact plaatsvond maakt niet dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in het kader van het gezag. Door de ondertoezichtstelling is het gezag van beide ouders beperkt. Beslissingen worden door de GI genomen en de communicatie tussen partijen verloopt via de GI. Hierin is de situatie niet gewijzigd.
Aan de gronden voor een wijziging van het gezag is ook overigens niet voldaan. De communicatieproblemen tussen partijen zijn niet heel ernstig. Er is steeds sprake geweest van communicatie, rechtstreeks tussen partijen of via de GI. De moeder heeft alleen de veiligheidsinschatting geweigerd, maar daar had zij reden toe en zij heeft gevraagd om een gesprek met de GI om haar keuze toe te lichten. De GI heeft geen stappen gezet om te komen tot gezamenlijke communicatie. De moeder is in dit kader bereid tot mediation. Het staat dus nog niet vast dat de communicatie tussen partijen niet kan worden hersteld of verbeterd. Inmiddels is de moeder met de GI in gesprek over het hervatten van de omgang.
Het ontbreken van goede communicatie brengt overigens niet zonder meer mee dat het gezag aan één van de ouders moet toekomen. Daarbij heeft de moeder nooit gezagsbeslissingen gefrustreerd. Door de ondertoezichtstelling worden belangrijke beslissingen genomen door tussenkomst van de GI. Niet is gebleken dat de kinderen klem of verloren zijn geraakt. Het eenhoofdig gezag is ook niet in het belang van de kinderen omdat de moeder hierdoor nog verder uit hun leven wordt verwijderd.
Een raadsonderzoek heeft wel degelijk meerwaarde: de raad kan de situatie ten aanzien van de communicatie bezien, en een advies over de vergaande maatregel van beëindiging van het gezag geven.
3.6.2.
In aanvulling op het voorgaande voert de moeder tijdens de mondelinge behandeling van 24 augustus 2020, samengevat, het volgende aan.
De ouders hebben zich sinds de bestreden beschikking ingezet in het belang van de kinderen. Tussen de moeder en de kinderen vindt inmiddels begeleide omgang plaats en partijen maken stappen in de communicatie. De doelen zijn bereikt en er wordt gekeken naar omgang bij de moeder thuis. De emotionele veiligheid van de kinderen is niet in het gedrang. Uit de reacties van de kinderen blijkt dat zij vertrouwen hebben in beide ouders. Het omgangshuis vindt een veiligheidsplan niet nodig. De ouders hebben over en weer nog vragen aan elkaar, maar zij moeten leren om bepaalde zaken achter zich te laten. Over de inhoud van het ‘fundament’ (een gezamenlijke uitleg aan de kinderen over de afwezigheid van de moeder) hebben partijen bijna overeenstemming. Partijen communiceren weer met elkaar. Zij zijn in staat om met elkaar te overleggen en tot beslissingen te komen en dit verloopt niet moeizaam. Partijen werken nog altijd aan het verbeteren van de communicatie. Er is voldoende basis voor gezamenlijk gezag. Van een klem of verloren situatie is geen sprake. Er is ook nog een ondertoezichtstelling en voorlopig hoeven er geen belangrijke beslissingen te worden genomen. De moeder wil het gezag ook graag behouden om een volwaardige moeder te zijn en voor het geval er iets met de vader zou gebeuren. Gezamenlijk gezag kan voor de kinderen juist helpend zijn doordat zij de ouders dan als een geheel zien en met elkaar zien overleggen.
3.7.1.
De vader voert in het verweerschrift, samengevat, het volgende aan.
Er is wel degelijk sprake van een relevante wijziging van omstandigheden. Vanaf 1 november 2017 hebben de kinderen de moeder bijna twee jaar lang niet gezien, en was er geen of zeer beperkt contact tussen de ouders. De moeder is door deze afwezigheid niet in staat om goede afwegingen te maken voor belangrijke beslissingen ten aanzien van de kinderen. Gezagsbeslissingen worden bij een ondertoezichtstelling niet door de GI genomen, maar door de ouders.
Er is sprake van ernstige communicatieproblemen en de kinderen ondervinden hier schade van. Partijen hebben, op een enkel contact na, niet rechtsreeks met elkaar gecommuniceerd. Wel heeft de moeder voorafgaand aan de zitting in eerste aanleg ineens enkele mails naar de vader gestuurd. Eerdere mediation-pogingen zijn op niets uitgelopen omdat deze eenzijdig door de moeder werden beëindigd. Gelet op wat er in het verleden allemaal is geprobeerd heeft de vader er geen vertrouwen in dat de communicatie tussen partijen op afzienbare termijn zou kunnen verbeteren. De woonsituatie van de moeder is ook niet duidelijk. Het eventueel hervatten van het contact tussen de moeder en de kinderen maakt niet dat eenhoofdig gezag niet noodzakelijk zou zijn. Vóór november 2017 voerden partijen over elke gezagsbeslissing een ellenlange strijd. Hierna heeft de moeder regelmatig, zonder uitleg, op verzoeken van de vader niet direct toestemming verleend en heeft zij jarenlang elke vakantie tot het laatste moment onzeker gemaakt. De moeder is door het ontbreken van contact tussen haar en de kinderen van hen verwijderd en het eenhoofdig gezag brengt hierin geen verandering. Naast het ontbreken van goede communicatie is sprake van een zeer zorgelijke situatie waardoor voldaan is aan de gronden voor een wijziging van het gezag.
Een raadsonderzoek is niet nodig om dat de situatie voldoende duidelijk is.
3.7.2.
In aanvulling op het voorgaande voert de vader tijdens de mondelinge behandeling van 24 augustus 2020, samengevat, het volgende aan.
Het is positief dat er weer omgang plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen en dat er stapjes worden gezet richting omgang bij de moeder thuis. De omgang staat echter los van het gezag. Het hele traject vergt heel veel van de vader; de basis moet stabiel blijven, daar hebben de kinderen behoefte aan.
Bij alle eerdere beslissingen over de kinderen heeft de vader de rechtbank nodig gehad. Sinds de vader het eenhoofdig gezag uitoefent is er rust gekomen. Met het ‘fundament’ zijn de ouders sinds januari 2020 bezig en dat is nog altijd niet af. Het is een patroon dat er een oplossing lijkt te komen, maar de vrouw het dan toch anders wil; dat heeft de maken met de persoonlijkheidsproblematiek van de vrouw. De man ziet niet hoe partijen dan ooit samen gezagsbeslissingen kunnen nemen. Ook moet de GI nog beginnen aan een signaleringsplan, dat bedoeld is om inzicht te krijgen in de thuissituatie van de moeder. De vader kan de moeder niet vertrouwen in haar zorg voor de kinderen, zo lang de moeder geen duidelijkheid geeft over waar zij in de twee jaar van haar afwezigheid is geweest. Het is juist een angst van de vader dat als er iets met hem gebeurt, de kinderen dan weer volledig door de moeder worden opgevoed.
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Het eenhoofdig gezag van de vader moet in stand blijven. Voor de kinderen moet er rust en duidelijkheid komen rondom het gezag.
De begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen is voorzichtig opgestart. De contactmomenten verlopen ontspannen. De moeder heeft goed meegewerkt aan het omgangstraject. De kinderen moeten er nog wel vertrouwen in krijgen dat de moeder en voor hen is en wat dat betreft is er nog een lange weg te gaan. Partijen zijn bezig met het ‘fundament’, maar hierover hebben zij nog geen overeenstemming. De moeder geeft nog altijd geen duidelijkheid over de periode van haar afwezigheid. Hierdoor vraagt de GI zich af of de moeder de kinderen wel emotionele veiligheid kan bieden. Bij de kinderen bestaat de angst dat het weer kan gebeuren en ook de GI heeft die zorg. De emotionele veiligheid van de kinderen is beter gewaarborgd indien de vader het eenhoofdig gezag behoudt. Met het eenhoofdig gezag heeft de vader de kinderen duidelijkheid kunnen geven. Daarbij komen basale beslissingen tussen de ouders al heel moeizaam tot stand.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof stelt vast dat de ouders na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.3.
De kinderen staan sinds 9 januari 2017 onafgebroken onder toezicht van de GI. Verder heeft er een hele periode geen omgang plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen en dit contact is onlangs hersteld, maar omgang vindt nog wel begeleid bij het omgangshuis plaats. Naar het oordeel van het hof zijn hiermee de omstandigheden sinds de echtscheiding zodanig gewijzigd, zodat het verzoek van de vader inhoudelijk beoordeeld kan worden.
3.9.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is.
In het verleden heeft de moeder de vader in zijn gezagsuitoefening belemmerd. Op verzoeken van de vader om toestemming van de moeder, zoals voor het aanvragen van nieuwe paspoorten van de kinderen, het omzetten van de kinderbijslag en de ziektekostenverzekering, werd door de moeder – ondanks herhaalde verzoeken – pas na enkele maanden gereageerd. Zij heeft niet toegelicht waarom zij niet eerder haar toestemming kon geven. Meerdere keren is tot het laatste moment onzeker geweest of vakanties van de vader en de kinderen konden doorgaan , doordat de moeder geen toestemming gaf, haar toestemming weer introk of hiermee dreigde. Voorts werd over veel beslissingen, ook over de relatief basale zoals bijvoorbeeld de zwemles, door partijen strijd gevoerd.
Begin november 2017 was de moeder van de ene op de andere dag, zonder enige vooraankondiging of uitleg, niet meer bereikbaar voor de vader en de kinderen, waarna er ruim twee jaar geen contact heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen. De vader heeft gedurende ongeveer een jaar enkel via een ‘vriend’ van de moeder met de moeder kunnen communiceren. Over haar periode van afwezigheid heeft de moeder nog altijd onvoldoende duidelijkheid gegeven. Om weer vertrouwen in de moeder te kunnen krijgen heeft de vader deze duidelijkheid wel nodig.
Tussen de ouders is al jaren sprake van geen, dan wel een ernstig verstoorde communicatie. De ondertoezichtstelling heeft hierin lange tijd geen verbetering kunnen brengen. Sinds enkele maanden is sprake van een positieve ontwikkeling. Het contact tussen de moeder en de kinderen is hersteld en er vindt begeleide omgang plaats. Ook communiceren de ouders weer met elkaar. Deze ontwikkeling is echter nog heel pril. Daarbij verloopt de communicatie, zo constateert de Combinatie Jeugdzorg in de evaluatie van 7 augustus 2020, nog uiterst moeizaam, ook als deze alleen nog maar over basale zaken gaat. Over wezenlijke zaken komen partijen niet tot overeenstemming; om tot afstemming over het ‘fundament’ te komen wordt de ‘pendelmethode’ gehanteerd, waarbij de ouders in aparte ruimtes begeleid worden om constructieve voorstellen aan elkaar te doen. De onderlinge verstandhouding en de communicatie tussen de ouders laat derhalve nog te wensen over. Op dit moment is het nog te onduidelijk of, en zo ja wanneer de situatie tussen de ouders voldoende zal verbeteren. Gelet op de belaste voorgeschiedenis acht het hof de huidige ontwikkeling nog onvoldoende basis voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag.
Het komen tot contactherstel tussen de kinderen en de moeder heeft een zware wissel getrokken op (het gezin van) de vader en dit vergt nog altijd veel energie, mede vanwege het feit dat de kinderen door de hele situatie zijn beschadigd. Dit in aanmerking nemende en gelet op de al moeizame communicatie tussen partijen over basale aangelegenheden, kan op dit moment niet van de vader worden gevergd dat hij ook nog samen met de moeder beslissingen moet gaan nemen in het belang van de kinderen. Daarbij geeft de GI aan dat de emotionele veiligheid van de kinderen beter is gewaarborgd indien de vader het eenhoofdig gezag uitoefent doordat de moeder de vader en de kinderen nog altijd geen duidelijkheid verschaft over de periode van haar afwezigheid. De vader heeft de kinderen vanuit het eenhoofdig gezag duidelijkheid kunnen bieden en hij staat het (verdere) contactherstel tussen de moeder en de kinderen niet in de weg. Dat de kinderen op dit moment nog onder toezicht staan van de GI leidt niet tot een ander oordeel, nu de ondertoezichtstelling (in beginsel) van tijdelijke aard is en niet de GI maar de gezagdragende ouder(s) de belangrijke beslissingen aangaande de kinderen neemt/nemen.
3.9.5.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder een raadsonderzoek naar het gezag te gelasten, is het hof van oordeel dat een onderzoek en daarmee een langere periode van onduidelijkheid, voor de kinderen te belastend is. Door hetgeen is gebeurd zijn de kinderen beschadigd geraakt. Zij worden begeleid door een kindercoach. Tussen de moeder en de kinderen vindt begeleide omgang plaats, hetgeen voor de nodige onrust zorgt bij de kinderen. De kinderen hebben nog altijd vragen over de periode van afwezigheid van de moeder doordat de moeder hierover geen duidelijkheid geeft. Bij de kinderen bestaat de angst dat de moeder weer ineens weggaat. De kinderen zijn gebaat bij duidelijkheid en rust. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de moeder tot het gelasten van een raadsonderzoek afwijzen, reeds omdat, zoals uit het voorgaande blijkt, het belang van de kinderen zich hiertegen verzet. Het hof acht zich bovendien op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.10.
Het hof acht het bewijsaanbod van de moeder, zo daar al aan wordt toegekomen, niet althans onvoldoende concreet en gespecificeerd, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 1 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.