ECLI:NL:GHSHE:2020:3013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.251.607_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen minderjarigen en hun vader

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak draait om de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft jarenlang gestreden voor een onbelast contact met zijn kinderen, maar de kinderen ervaren weerstand tegen dit contact. De rechtbank had eerder een regeling vastgesteld waarbij de kinderen enkele malen per jaar contact met de vader hebben. De vader is van mening dat de kinderen niet in staat worden gesteld om een eigen mening te vormen en dat de moeder hen tegenhoudt in hun ontwikkeling. De moeder daarentegen stelt dat de kinderen te veel druk ervaren en dat het voor hen niet haalbaar is om regelmatig contact met de vader te hebben. Het hof heeft de situatie opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het in strijd is met de belangen van de kinderen om hen te dwingen tot een hulpverleningstraject om het contact met de vader uit te breiden. Het hof heeft de eerdere regeling in stand gelaten, waarbij de kinderen enkele malen per jaar contact met de vader hebben, en benadrukt dat beide ouders hun verantwoordelijkheden moeten nemen om de ontwikkeling van de kinderen te bevorderen. De beslissing van het hof is genomen op 1 oktober 2020 en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 oktober 2020
Zaaknummer: 200.251.607/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/258546 / FA RK 13-536
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: thans mr. H. Plantenga, voorheen mr. M.A. Hupkes,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012, te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Het hof merkt als informant in deze zaak aan:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).
als vervolg op de beschikking van 17 oktober 2019.

5.De beschikking van 17 oktober 2019

Bij die beschikking heeft het hof de ouders verwezen voor een traject omgangsbegeleiding/ coaching naar Sterk Huis te [plaats] (zo mogelijk in de persoon van mevrouw [kindbehartiger] , die aldaar werkzaam is als kindbehartiger). Aan de kindbehartiger is gevraagd om het hof schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van voornoemd traject.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft, nadat het traject bij Sterk Huis was afgerond en daarover was gerapporteerd, op eigen verzoek nog contact gehad op 8 juli 2020 via Skype met mevrouw [kindbehartiger] (de kindbehartiger) in verband met de laatste ontwikkelingen, die niet in de rapportage d.d. 29 mei 2020 waren opgenomen.
Het hof heeft van dit gesprek een beknopt verslag gemaakt en partijen nog de gelegenheid geboden op de inhoud daarvan te reageren.
Bevindingen en adviezen kindbehartiger
6.2.
Uit voornoemde rapportage van Sterk Huis van 29 mei 2020 en voornoemd gesprek
op 8 juli 2020 met mevrouw [kindbehartiger] (de kindbehartiger), komt het volgende naar voren.
De kinderen kunnen zichzelf geen toestemming geven om op een fijne manier contact te hebben met de vader. De kinderen zijn zichtbaar gespannen tijdens de omgang.
De kinderen zijn ervan op de hoogte dat de ouders de afgelopen jaren geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de omgangsregeling. Zij hebben verder al veel hulpverleners gezien en gesproken. De kinderen hebben in de gesprekken met de kindbehartiger aangegeven dat zij het contact met de vader niet fijn vinden en geen contact met de vader willen.
De kindbehartiger acht het mogelijk dat de kinderen bewust en onbewust gedurende het contactmoment van 26 februari 2020 (waarbij de kindbehartiger aanwezig was) wilden laten zien dat de omgang met de vader niet prettig verloopt.
De kindbehartiger acht het verder denkbaar dat, nu de ouders opnieuw ruimte hebben gekregen om hun visie bij de nieuwe hulpverlener kenbaar te maken, dit zijn weerslag heeft gehad op de kinderen, omdat dit voor onduidelijkheid zorgt over hoe de omgangsregeling gaat verlopen.
De kindbehartiger heeft ten aanzien van de omgangsregeling een aantal adviezen uitgebracht, zoals het bieden van keuzes aan de kinderen over waar de omgang zal plaatsvinden, het aanwezig laten zijn van vriendjes tijdens de omgang en de omgang afwisselend samen of individueel te laten plaatsvinden. De kinderen staan echter niet open voor oplossingen om het contact op een voor hen prettigere manier te laten verlopen. Verder heeft de kindbehartiger geadviseerd dat zowel de vader als de moeder individuele hulp zoeken. Immers, bij beide ouders wordt gezien dat het proces om de belangen van de kinderen op de eerste plaats te zetten stagneert.
Verder stelt de kindbehartiger voor een regeling vast te stellen waarbij de frequentie wordt verhoogd naar bijvoorbeeld één keer per drie weken, maar waarbij de duur van het contactmoment wordt verkort.
Nader standpunt van de vader
6.3.
De vader heeft bij berichten van 12 juni 2020 en van 9 september 2020 nog het volgende aangevoerd.
Hij strijdt al jaren voor een normaal, onbelast contact met de kinderen, maar hij merkt dat de kinderen weerstand ervaren.
Er zijn geen aanwijzingen dat het contact met de vader niet in het belang van de kinderen zou zijn. Steeds meer is gebleken dat de weerstand van de moeder tegen voornoemd contact wijst op ouderverstoting.
Er is in het verleden hulp voor de vader ingezet die gericht was op zijn pedagogische vaardigheden. De vader is erin geslaagd om zich te ontwikkelen en vooruitgang te boeken. Hierin valt geen winst meer te behalen. De aandacht dient nu naar de moeder te verschuiven, waarbij een dwingend kader gewenst is.
Uit de laatste stukken blijkt dat het aandeel van de moeder in de ontstane situatie groot is en dat de weerstand van de kinderen is terug te voeren op de weerstand van de moeder. De moeder geeft de kinderen geen emotionele toestemming om een onbelast contact met de vader te hebben en stelt daarmee haar eigen belang boven het belang van de kinderen.
De moeder blijft naar excuses zoeken om de omgang niet te laten doorgaan. Zo heeft zij het coronavirus ook aangegrepen om de omgang stop te zetten.
De vader is ervan overtuigd dat de kinderen niet in staat worden gesteld om een eigen mening te vormen op basis van hun eigen beleving.
Het is geen oplossing om de handdoek in de ring gooien. De vader vindt het traject net als de kinderen emotioneel zwaar en belastend, maar hij is van mening dat hij in het belang van de kinderen handelt. Het is immers schadelijk voor hun ontwikkeling als zij zonder vader opgroeien. Het advies van Sterk Huis dient te worden gevolgd.
Nader standpunt van de moeder
6.4.
De moeder heeft bij bericht van 25 augustus 2020 kenbaar gemaakt dat zij het niet eens is met het advies van de kindbehartiger, omdat dit haaks staat op wat de kinderen zelf willen.
De kindbehartiger heeft tijdens de omgang opgemerkt dat de kinderen drie uur lang gespannen waren. Van de kinderen kan na een jarenlange strijd tussen de ouders niet meer verwacht worden dat zij op deze manier contact met hun vader moeten hebben. Het is voor de kinderen ook niet meer op te brengen om naar een therapeut te gaan en over hun vader te praten. [minderjarige 1] heeft een langdurig therapietraject achter de rug om zijn eigen grenzen te kunnen aangeven. Het is van belang dat zijn mening gehoord wordt en dat de kinderen de ruimte krijgen om in de toekomst uit eigener beweging het contact met de vader weer aan te gaan. Hiervoor is er inmiddels voldoende basis gelegd. De kinderen zijn te lang belast met het dwingen tot contact tegen hun wens in.
De moeder voert verder aan dat het rapport van de kindbehartiger aannames bevat zonder verdere onderbouwing. Het is onbegrijpelijk dat wordt voorgesteld om van een omgang van vier keer per jaar over te gaan naar elke drie weken omgang. Geleidelijkheid is voor deze beschadigde kinderen belangrijk. Daarbij wordt er geen rekening gehouden met het veiligheidsaspect. Een dergelijke regeling zal leiden tot meer spanning en ontregeling. Het is van belang dat het basisvertrouwen van de kinderen groeit en dat zij rust krijgen om zich verder te ontwikkelen voordat er weer sprake kan zijn van omgang. De moeder ziet liever dat er geen verplichte omgangsregeling wordt vastgelegd.
6.5.
Het hof overweegt als volgt.
6.5.1.
De verwijzing naar Sterk Huis heeft geen oplossing gebracht, maar wel nadere duidelijkheid verschaft in de situatie.
De weerstand van de kinderen jegens de vader is niet afgenomen. Door de nadrukkelijke aandacht die het proces heeft gekregen lijkt de weerstand toegenomen te zijn.
De kindbehartiger heeft moeten constateren dat het de kinderen niet lukt om zich tijdens de omgangsmomenten te ontspannen, ook niet na verloop van tijd. Tijdens het laatste contactmoment hebben de kinderen zelfs geweigerd om de auto te verlaten. Zij blijven herhalen dat zij de vader niet meer wensen te zien. De kindbehartiger heeft hierover verklaard dat niet te verwachten valt dat de oorzaak van deze weerstand op eenvoudige wijze te achterhalen is.
6.5.2.
Gelet op alle hulpverlening die de afgelopen jaren al is ingezet en gelet op de forse weerstand die de kinderen in het contact met de vader ervaren, is het hof van oordeel dat het op dit moment niet langer van de kinderen kan worden gevergd dat zij tegen hun zin worden gedwongen om een nader hulpverleningstraject aan te gaan, teneinde de contacten met de vader verder uit te breiden.
Het hof acht dit in strijd met de zwaarwegende belangen van zowel [minderjarige 1] als van [minderjarige 2] .
Het hof neemt daarbij in overweging dat, indien de kinderen gedurende een langere periode minder druk ervaren en niet gedwongen worden om een hulpverleningstraject aan te gaan, zij op termijn mogelijk weer ruimte gaan ervaren om meer contact met de vader te zoeken en van het contact met de vader te genieten. Het hof zal het advies van de kindbehartiger om een regeling met een hogere frequentie vast te stellen niet opvolgen.
Dit laat onverlet dat de ouders nog steeds hun verantwoordelijkheid als ouder ten aanzien van de kinderen moeten nemen en dat zij - al dan niet met behulp van een individueel hulpverleningstraject voor ieder van hen, zoals de kindbehartiger voorstelt - het belang van de kinderen op de eerste plaats moeten zetten. Vast staat dat deze kinderen op dit moment ernstig belast worden. Zij hebben niet om die belasting gevraagd en verdere dwang verhoogt die belasting alleen maar. Onder die omstandigheden acht het hof het in het belang van de kinderen dat de vader, in ieder geval voorlopig, zijn wensen tot een intensiever contact met de kinderen niet vertaalt in verder gaande juridische procedures. Het hof wijst de moeder op artikel 1: 247 BW lid 3 BW waarin de moeder verplicht is om de ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen. In dat kader ligt er een wettelijke verplichting voor de moeder de kinderen emotionele toestemming te verlenen om een onbelast contact met de vader te kunnen aangaan. En onbelast betekent een niet met haar eigen gevoelens belast contact.
Indien beide ouders die verantwoordelijkheid nemen, kunnen de kinderen zelf op hun eigen wijze hun eigen relatie met ieder van de ouders invulling geven.
6.5.3.
Aangezien het voor de verdere identiteitsontwikkeling van de kinderen van belang is dat het contact met de vader niet volledig verloren gaat, zal het hof de door de rechtbank vastgestelde regeling, waarbij de kinderen enige malen per jaar contact met de vader hebben, in stand laten.
6.5.4.
Hetgeen de ouders verder nog hebben aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden.
6.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

7.De beslissing

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven en is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.