ECLI:NL:GHSHE:2020:2997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
20-003088-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mensenhandel met gebruik van kwetsbare positie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1970, was eerder veroordeeld voor mensenhandel door twee of meer verenigde personen, waarbij misbruik werd gemaakt van een kwetsbare positie van het slachtoffer, een jongvolwassen vrouw die verslaafd was aan harddrugs en dakloos was. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, waarbij hij het slachtoffer heeft geworven, vervoerd en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De verdachte heeft het slachtoffer onder druk gezet om zich te prostitueren en heeft haar verdiende geld afgenomen, onder het voorwendsel dat dit beter voor haar gezondheid was.

Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de schadevergoeding aan het slachtoffer vastgesteld op € 2.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk zou zijn opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003088-17
Uitspraak : 16 september 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-879465-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van ‘mensenhandel door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit is begaan ten aanzien van een persoon bij wie misbruik is gemaakt van een kwetsbare positie’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest;
  • aan verdachte de verplichting zal opleggen om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer] , ter zake van het ten laste gelegde een bedrag te betalen van € 2.000,00 als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en waarbij de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast zal worden bepaald op 30 dagen.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 14 februari 2014 te Eindhoven en/of te Lith en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen:
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door afpersing, door fraude, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1) en/of
[slachtoffer] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door afpersing, door fraude, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had, heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling), dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) (sub 4) en/of
[slachtoffer] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding, door afpersing, door fraude, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had, heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9) en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6),
immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode (telkens):
- die [slachtoffer] gehuisvest en/of
- een (liefdes)relatie en/of vertrouwensband met die [slachtoffer] aangegaan en/of onderhouden en/of
- die [slachtoffer] uitleg gegeven omtrent het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
- die [slachtoffer] cocaïne verstrekt (teneinde die verslaafde [slachtoffer] in staat te stellen prostitutiewerk te verrichten) en/of
- (door die [slachtoffer] (telkens) cocaïne te verstrekken) die (kwetsbare) [slachtoffer] verslaafd en/of afhankelijk en/of kwetsbaar gemaakt en/of gehouden en/of
- die [slachtoffer] voorgehouden dat ze prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en/of dat ze het door haar uit prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af moest dragen zodat die [slachtoffer] dan (in het belang van haar gezondheid) geen cocaïne kon kopen en/of
- die [slachtoffer] voorgehouden dat ze prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en/of dat ze het door haar uit prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af moest dragen teneinde te sparen voor een gezamenlijke toekomst en/of dat geld afgepakt en/of
- (seksueel getinte) foto's gemaakt van die [slachtoffer] teneinde die te plaatsen bij seksadvertenties en/of
- internetaccounts aangemaakt en/of aangevraagd en/of
- advertenties en/of advertentieteksten gemaakt en/of daarin die [slachtoffer] aangeboden voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of die geplaatst op (een) sekssite(s) op het internet en/of
- die advertenties onderhouden en/of omhoog gebeld en/of
- die [slachtoffer] in het bezit gesteld van een werktelefoon en/of
- (seks)afspraken gemaakt met (potentiële) prostitutieklanten en/of die klanten in contact gebracht met die [slachtoffer] en/of
- (een) hotelkamer(s) geboekt en/of (een) locatie(s) geregeld alwaar die [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden kon verrichten en/of die [slachtoffer] naar die (prostitutie)werkplek(ken) vervoerd en/of
- (een) chauffeur(s) geregeld om die [slachtoffer] naar (een) (prostitutie)werkplek(ken) te vervoeren en/of
- zich steeds in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] opgehouden (teneinde die [slachtoffer] te controleren) en/of
- (een) klant(en) bezocht en/of die klant(en) bedreigd en/of geïntimideerd (teneinde te beletten dat die klant(en) zich over die [slachtoffer] zou(den) ontfermen en/of hulp zou(den) bieden) en/of
- (een) simkaart(en) en/of een paspoort van die [slachtoffer] afgepakt en/of
- die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] bedreigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 14 februari 2014 in Nederland:
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] en
[slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] ,
immers heeft/is hij, verdachte, in voornoemde periode:
- die [slachtoffer] gehuisvest en
- een vertrouwensband met die [slachtoffer] aangegaan en onderhouden en
- die [slachtoffer] voorgehouden dat ze het door haar uit prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan hem, verdachte, af moest dragen zodat die [slachtoffer] dan (in het belang van haar gezondheid) geen cocaïne kon kopen en
- die [slachtoffer] in het bezit gesteld van een werktelefoon en
- hotelkamers geboekt alwaar die [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden kon verrichten en
- een chauffeur geregeld om die [slachtoffer] naar prostitutiewerkplekken te vervoeren en
- zich in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] opgehouden (teneinde die [slachtoffer] te controleren) en
- die [slachtoffer] geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt, voor zover niet anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, AVIM/Team Mensenhandel, dossiernummer BVH 2014015059, sluitingsdatum 19 oktober 2015, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 1064.
Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 2 mei 2017, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] :
Mijn naam is [slachtoffer] en ik ben geboren op [geboortedatum slachtoffer] . Ik was in de periode voor 14 februari 2014 verslaafd. Ik ben op een gegeven moment in contact gekomen met [verdachte] . Dat was in de woning van [medeverdachte] . De vriendin van [medeverdachte] , [getuige 2] , was daar ook. Door [getuige 2] en [medeverdachte] werd mij uitgelegd hoe het werken in de prostitutie in elkaar zat. [verdachte] was daar bij en hij praatte een beetje mee. Ik wilde niet in de prostitutie werken, maar ik ben het toch gaan doen. Er is niet aan mij gevraagd of ik het wilde. Ik ben in die tijd verliefd geworden op [verdachte] . Ik was alleen, ik was verslaafd en het ging niet goed met mij. Ik was destijds ook depressief. Ik had eerder een zelfmoordpoging gedaan en ik bevond mij in een situatie dat het mij allemaal niet meer uitmaakte. Ik dacht dat ik niets had te verliezen, maar na enige tijd dacht ik daar anders over en dat is ook de reden dat ik op 14 februari 2014 contact heb opgenomen met de politie.
Ik ben in het begin met [verdachte] gaan samenwonen op zijn kamer. Daarna kwamen we steeds in hotels terecht. Ik verdiende het geld voor ons in de prostitutie. Ik moest al mijn geld aan [verdachte] geven. Hij zei mij dat ik dat moest doen, omdat ik dan geen drugs van dat geld kon kopen. Ik heb één keer geld achtergehouden en daar kwam [verdachte] achter. Hij heeft mij toen in mijn gezicht geslagen. Dat was kort voordat ik contact opnam met de politie.
[verdachte] heeft geld aan mij willen verdienen. Op de dag dat ik bij [medeverdachte] was, zijn er advertenties geplaatst. Daar heb ik heel veel telefoontjes op gekregen. Ik had soms twee tot drie klanten per dag, maar sommige dagen had ik geen klanten. [verdachte] hield al het geld dat ik verdiende. Hij kocht van het door mij verdiende geld eten, drinken en verzorgingsartikelen. Wij leefden van mijn geld. Toen wij in hotels verbleven moest ik meer gaan verdienen. Mijn weerzin voor het prostitutiewerk nam steeds meer toe. Ik huilde bijna iedere dag en 14 februari 2014 was een breekpunt voor mij. Ik was er klaar mee.
2.
Een proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 26 februari 2015 (dossierpagina’s 76-88), voor zover inhoudende als de op 5 februari 2015 afgelegde verklaring van benadeelde [slachtoffer] :
(pagina 77)
De in beslag genomen telefoon was de oude telefoon van [verdachte] , een werktelefoon. Die telefoon had ik gekregen zodat klanten mij daarop konden bellen en afspraken konden maken via de sites [website 1] en [website 2] .
Toen ik [verdachte] leerde kennen, gebruikte ik drugs. Ik was verslaafd aan cocaïne. Ik gebruikte iedere dag cocaïne.
(pagina 78)
Ik merkte al vrij snel dat ik niet meer als prostituee wilde werken, maar [verdachte] begon druk op mij te zetten. Zo zei hij dat hij tijd in mij had geïnvesteerd en dat ik hem niet zomaar in de steek kon laten. Ik voelde mij daardoor onder druk gezet.
[verdachte] luisterde telkens mee aan de telefoon om te beoordelen of het een echte klant was die mij belde. Ook regelde hij steeds een chauffeur voor mij.
(pagina 79)
[medeverdachte] heeft een advertentie met een tekst voor mij gemaakt. De tekst van de advertentie is door [medeverdachte] verzonnen. [getuige 2] heeft op een kamer boven in de woning van [medeverdachte] foto’s van mij gemaakt. Die foto’s zijn daarna op een computer gezet. Daarna werd ik de hele dag door klanten gebeld.
(pagina 80)
[verdachte] heeft mij op het laatst heel veel gepusht. Ik huilde iedere dag, omdat ik het prostitutiewerk niet meer wilde doen. [verdachte] zette mij dan weer onder druk om mij schuldig te laten voelen.
Kort na oud en nieuw
(het hof begrijpt: kort na 1 januari 2014)woonden [verdachte] en ik op een zolderkamer bij een Surinaamse vrouw in [plaatsnaam] . Ik heb daar ook wel eens klanten ontvangen.
[verdachte] wilde het geld bij zich houden, zodat ik daar geen cocaïne van kon kopen.
(pagina 81)
Toen ik tegen [verdachte] zei dat ik het door mij verdiende geld zelf wilde houden heeft hij mij geslagen. Ik mocht niet alleen over straat. [verdachte] was altijd bij mij, zodat hij kon controleren wat ik deed en waar ik was.
Ik ontving klanten aan huis en deed ook aan escort. Ik deed voornamelijk aan escort, omdat [verdachte] bang was dat het zou uitkomen dat ik als prostituee werkte als ik klanten aan huis ontving.
(pagina 82)
Ik ben ongeveer twee à drie weken voor mijn verjaardag op [geboortedag slachtoffer] 2014 begonnen met het werken als prostituee. Ik denk dat ik ongeveer anderhalve maand via [verdachte] als prostituee heb gewerkt. Ik had ongeveer zes tot acht klanten per week. Soms had ik twee of drie klanten per dag en soms had ik een paar dagen geen klanten. De afspraken werden gemaakt via een site op internet.
Toen [verdachte] en ik in hotels verbleven heb ik ook vanuit die hotels als prostituee gewerkt. Ik heb klanten ontvangen in [hotel 1] en [hotel 2] . Ik moest genoeg geld bij elkaar verdienen om de hotels te kunnen betalen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 mei 2015 (dossierpagina’s 205-213), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 207)
Op een dag zag ik bij [medeverdachte] thuis een meisje dat door haar ouders in de steek was gelaten
(het hof begrijpt: [slachtoffer] ). Het meisje was zeer dun en kwetsbaar.
(pagina 208)
[verdachte] was die dag ook bij [medeverdachte] . [verdachte] vertelde dat het meisje zwaar verslaafd was aan cocaïne en dat hij haar aan het werk wilde zetten als prostituee.
(pagina 209)
[verdachte] wilde geld verdienen aan dat meisje. [medeverdachte] gaf uitleg over vervoer, het gebruik van een telefoon, het aanmaken van een profiel en het maken van foto’s. Het meisje had geen eigen mening. Zij besefte niet waar zij aan begon. Ik vond haar zielig. Dat meisje, [getuige 2] en ik hebben samen foto’s gemaakt. Wij hebben de foto’s van dat meisje toen op een site gezet. [medeverdachte] maakte de advertentie en de tekst.
(pagina 210)
Ik vroeg mij al af of het meisje nog leefde, omdat haar lichaam destijds vol drugs zat. Zij was vel over been. Het door haar verdiende geld ging naar [verdachte] .
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 mei 2015 (dossierpagina’s 247-253), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pagina 249)
Ik ken [verdachte] via mijn partner [medeverdachte] . Toen ik [slachtoffer] zag, had ik medelijden met haar. [verdachte] vertelde mij dat [slachtoffer] verslaafd was. Ik heb geprobeerd om daar met haar over te praten, maar dat had geen nut. Zij was te ver heen.
(pagina 250)
Toen [slachtoffer] hoorde dat ik via internet als prostituee werkte, heb ik haar dat uitgelegd. [slachtoffer] , [getuige 1] en ik hebben samen foto’s gemaakt voor een advertentie.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2015 (dossierpagina 70), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 15 februari 2014 vond er een ‘intake mensenhandel’ plaats met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] . Ik heb destijds een aantal verwondingen in haar gezicht geconstateerd. Ik zag dat [slachtoffer] zowel aan het linkeroog als het rechteroog verwondingen had. Tevens zag ik een verkleuring nabij haar linkeroor.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 april 2014 (dossierpagina’s 136-143), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
(pagina’s 136 en 137)
In de week voorafgaand aan 14 februari 2014 ben ik via een sekssite in contact gekomen met een prostituee die blijkbaar [slachtoffer] is genaamd. Ik had het nummer in de advertentie gebeld en ik kreeg haar aan de lijn. Ik herkende haar stem later toen zij bij mij thuis was. Zij is in totaal drie keer bij mij thuis geweest. Zij werd telkens met een auto naar mij gebracht.
(pagina’s 138 en 139)
Toen [slachtoffer] op 14 februari 2014 bij mij binnen was, zag ik dat er op de linkerkant van haar gezicht, ter hoogte van haar wenkbrauwen/slaap, een wond zat. Ik zag dat er wat vel af lag en dat het verkleurd was. Ik zag links op haar kaak, in haar nek, ook dat er vel af lag en dat het verkleurd was, alsof er een schaafwond zat. Zij zei tegen mij dat zij was geslagen.
[slachtoffer] heeft mij verteld dat zij het door haar verdiende geld moest afgeven en dat zij niet vrij was om naar een winkel te gaan, anders dan dat er altijd iemand met haar mee ging. Ik heb haar uiteindelijk in [plaatsnaam] afgezet. Onderweg naar de kerk in [plaatsnaam] heeft zij de politie gebeld.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2014 (dossierpagina 438), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 15 april 2014 ontving ik een e-mailbericht van [hotelmedewerkster] namens [hotel 2] , gevestigd aan [adres hotel 2] .
In dit e-mailbericht stelde [hotelmedewerkster] dat uit het reserveringssysteem is gebleken dat [slachtoffer] op 4 februari 2014 en op 5 februari 2014 bij hen heeft overnacht. Blijkens een bijgevoegde kopie van een legitimatiebewijs ging het hierbij om [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
[hotelmedewerkster] stelde verder dat [verdachte] niet bij hen heeft overnacht, maar dat hij wel bij hen bekend is. [verdachte] is namelijk de persoon die de kamer voor [slachtoffer] heeft geboekt. Hierbij heeft [verdachte] expliciet te kennen gegeven dat hij zelf niet in het hotel zou verblijven.
8.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 13 september 2017, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer] ontmoet in de woning van [medeverdachte] . Zij was vel over been. Ik zag dat zij aan de drugs zat. Zij vertelde dat haar ouders haar in de steek hadden gelaten en dat zij eerder was verkracht. Ik vond haar een kwetsbaar persoon.
Ik heb [slachtoffer] onderdak verleend. Wij woonden aanvankelijk in [plaatsnaam] . Daarna hebben wij in enkele hotels verbleven. [slachtoffer] is destijds in de prostitutie gaan werken. Zij gaf het door haar verdiende geld aan mij. Dat was voor een deel om te voorkomen dat zij van dat geld drugs zou kopen. Tijdelijk heb ik ook gebruik gemaakt van haar geld om daarvan eten te kopen.
Ik heb [slachtoffer] een oude telefoon van mij gegeven en ik heb wel eens meegeluisterd toen zij aan het bellen was met een klant. Verder heb ik haar naar klanten gebracht. Hiertoe heb ik steeds een chauffeur geregeld. Ik reed dan ook regelmatig mee.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd ten aanzien van een persoon bij wie misbruik wordt gemaakt van een kwetsbare positie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, doch in plaats daarvan te volstaan met een taakstraf. Hierbij heeft de verdediging het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede met het tijdsverloop.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van circa zes weken schuldig gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer] , een jongvolwassen vrouw die zich ten tijde van het bewezen verklaarde in een kwetsbare positie bevond vanwege haar harddrugsverslaving en de omstandigheid dat zij destijds dakloos was. Verdachte heeft [slachtoffer] bewogen zich te prostitueren, onder meer door een vertrouwensband met haar aan te gaan en haar onderdak te verschaffen. Vervolgens heeft hij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] gefaciliteerd door haar een werktelefoon te geven, hotelkamers te boeken waar zij klanten kon ontvangen en een chauffeur te regelen die haar naar klanten vervoerde. Voorts heeft verdachte [slachtoffer] overgehaald het door haar uit prostitutiewerkzaamheden verdiende geld aan hem te geven, waarbij hij haar heeft voorgehouden dat dit beter was voor haar gezondheid, nu zij haar geld op deze manier niet kon uitgeven aan cocaïne. Op enig moment heeft [slachtoffer] een gedeelte van het door haar verdiende geld voor verdachte achtergehouden. Toen verdachte dit ontdekte en [slachtoffer] te kennen gaf dat zij dit geld zelf wilde houden, heeft hij haar geslagen.
Seksuele uitbuiting is een bijzonder ernstige vorm van mensenhandel, nu het financieel gewin allesbepalend is en de gevolgen voor het slachtoffer vaak zeer ingrijpend zijn. Met zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij hij de belangen van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn eigen financiële belangen. Het hof neemt het verdachte voorts bijzonder kwalijk dat hij een reeds kwetsbare jongvolwassen vrouw met de nodige persoonlijke problematiek verder heeft beschadigd teneinde er zelf financieel beter van te worden. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden hiervan vaak nog gedurende langere tijd de nadelige psychische en emotionele gevolgen. Dat dit ook bij de hiervoor genoemde [slachtoffer] het geval is, blijkt wel uit de toelichting op haar vordering tot schadevergoeding.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit dit uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, gelet op een veroordeling door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 20 januari 2020 (parketnummer 96-253410-19).
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij een baan heeft en dat hij geen financiële schulden heeft.
Tot slot heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit is begaan inmiddels geruime tijd (circa 6 jaren en 7 maanden) is verstreken.
Gelet op de vorenomschreven ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een taakstraf, zoals door de verdediging is verzocht, acht het hof dan ook niet passend. Wel is het hof van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak op zijn plaats is. Met oplegging hiervan wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Het vonnis van de rechtbank is niet gewezen binnen twee jaren nadat er jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag waarop hij in verzekering is gesteld (te weten: 26 mei 2015). Nu de rechtbank eerst op 27 september 2017 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met circa vier maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep overweegt het hof als volgt. De officier van justitie heeft op 5 oktober 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 16 september 2020 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim elf maanden overschreden, terwijl ook dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof vast dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak in totaal met ruim vijftien maanden is overschreden en dat dit niet aan verdachte valt toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Het hof legt hiermee een hogere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de ernst van het bewezen verklaarde feit onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.000,00.
Wettelijke rente
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2014 – zijnde de laatste dag van de bewezen verklaarde periode – tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding ter zake van de geleden schade de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 30 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzeling voor de duur van ten hoogste 30 (dertig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 februari 2014.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 16 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. O.M.J.J. van de Loo en O.A.J.M. Lavrijssen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.