Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/351429 KG ZA 19-620)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- de mondelinge behandeling op 16 september 2020.
3.De beoordeling
conventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
conventieluidt, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, als volgt:
reconventieluidt, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, als volgt:
- schorst de uitvoerbaarheidsverklaring van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2019, totdat in hoger beroep een eindbeslissing is gegeven,
- heft op het in opdracht van de man gelegde executoriaal beslag op één of meerdere bankrekeningen van de vrouw in verband met de executie van het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 20 september 2018 (C/01/337769).
conventieen
reconventie:
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
- de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan [makelaardij] Makelaardij, gevestigd te ( [postcode 1] ) [woonplaats] aan [adres 3] , inhoudende zorg te dragen voor verkoop van de koopwoning staande en gelegen te ( [postcode 2] ) [woonplaats] aan [adres 1] , binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door het hof vast te stellen termijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, een gedeelte van een dag daarbij inbegrepen dat de vrouw daarmede in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,--;
- de vrouw te veroordelen om binnen een week na een daartoe strekkend verzoek van de
- de vrouw te verbieden om bij bezoeken van de makelaar met geïnteresseerde kopers aan de woning aanwezig te zijn anders dan bij het enkel binnenlaten van de makelaar en de kopers, en de vrouw te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere keer dat zij in strijd handelt met dit verbod met een maximum van € 50.000,--;
- dat indien de vrouw haar medewerking niet verleent aan het verstrekken van een opdracht aan [makelaardij] Makelaardij, gevestigd te ( [postcode 1] ) [woonplaats] aan [adres 3] , inhoudende zorg te dragen voor verkoop van de koopwoning staande en gelegen te ( [postcode 2] ) [woonplaats] aan [adres 1] , binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, althans binnen een door het hof vast te stellen termijn, het in deze te wijzen arrest in plaats treedt van de rechtshandeling(en) die de vrouw moet verrichten om de opdracht aan de makelaar te bewerkstelligen;
- de vrouw te veroordelen om op eerste verzoek van de man of de makelaar binnen 1 dag mee te werken aan de totstandkoming van een koopovereenkomst zodra er een kandidaat-koper bereid is de door de makelaar van partijen geadviseerde verkoopprijs te betalen dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, een gedeelte van een dag daarbij inbegrepen dat de vrouw daarmede in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--;
- dat indien de vrouw haar medewerking niet verleent aan de totstandkoming van een
- de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de levering en overdracht aan de koper van de koopwoning staande en gelegen te ( [postcode 2] ) [woonplaats] aan [adres 1] , binnen 7 dagen nadat de vrouw bekend is geraakt met de verkoop, althans binnen een door het hof vast te stellen termijn, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, een gedeelte van een dag daarbij inbegrepen, dat de vrouw daarmede in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--;
- dat indien de vrouw haar medewerking niet verleent aan de overdracht en levering van haar deel van de koopwoning aan een derde binnen 7 dagen nadat hij bekend is geraakt met de verkoop, het in deze te wijzen vonnis in de plaats wordt gesteld van de nodige onherroepelijke volmacht aan de man om al datgene te doen dat (rechtens) nuttig en nodig is om het transport van de koopwoning tot stand te laten komen;
- de vrouw te veroordelen om haar deel van het vrij te komen bedrag aan overwaarde te storten op een geblokkeerde bankrekening, dan wel in depot op de kwaliteitsrekening van de notaris, totdat de procedure bij het hof aldaar geregistreerd onder nummer 200.265.200/01 is geëindigd, althans voor een zodanige periode die het hof juist acht;
- de schorsing van de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2019 (grief 1 t/m 12, 21);
- de opheffing van het op 8 november 2019 door de man gelegde beslag van uit hoofde van verbeurde dwangsommen terzake het vonnis van 20 september 2018 (grief 13 t/m 17);
- het verbod om informatie te delen (grief 18);
- de vordering tot meewerken aan onderhandse verkoop en levering van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning) (grief 19 en 20);
- de opheffing van het door de vrouw gelegde executoriale beslag op grond van de vonnissen van 3 oktober 2018 en 22 mei 2019 (grief 22 t/m 25);
- de verrekening huisvestingskosten (grief 26);
- de proceskosten (grief 27).
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man, althans het ongegrond verklaren en afwijzen van zijn grieven, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief de nakosten.
hofstelt, alvorens te komen tot beoordeling van de grieven, het volgende voorop. Het hof dient ambtshalve vast te stellen dat aan de zijde van de man in hoger beroep sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij wordt voorop gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (Zie HR 31 mei 2002, LJN AE3437, NJ 2003/343 m.nt. H.J. Snijders).
manvoert – kort samengevat – het volgende aan. De voorzieningenrechter heeft bij de beoordeling van de vordering van de vrouw de verkeerde criteria/maatstaven toegepast. Aangesloten moet worden bij de recente uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). De tenuitvoerlegging van het vonnis kan alleen geschorst worden indien het vonnis van 22 mei 2019 berust op een juridische of feitelijke misslag of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de vrouw een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Hiervan is geen sprake. De vrouw heeft nagelaten aan haar vordering een feitelijke of juridische misslag ten grondslag te leggen. Van een zwaarwegend belang aan de zijde van de vrouw is geen sprake. Zij wordt niet ernstig in haar belangen geschaad wanneer er (partieel) uitvoering wordt gegeven aan het vonnis van 22 mei 2019. Weliswaar heeft het voor de vrouw en de kinderen ingrijpende gevolgen wanneer de vrouw niet in staat is om de woning aan [adres 1] te [woonplaats] over te nemen en de woning moet worden verkocht. Dit is echter een voorzienbaar gevolg van de beslissing zoals die is genomen in vonnis van 22 mei 2019, en reeds lang bij de vrouw bekend, en mag daarom niet tot de conclusie leiden dat de man geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Een integrale verdeling zal de vrouw niet in staat stellen om de woning over te kunnen nemen. Op basis van het vonnis dat er nu ligt, komt aan de vrouw immers slechts een bedrag van € 15.920,-- toe. Bovendien is er ook op andere onderdelen (perceel [perceel] , België en appartement [woonplaats man] , Zwitserland) al met instemming van de vrouw partieel uitvoering gegeven aan het vonnis van 22 mei 2019.
vrouwheeft de grieven gemotiveerd weersproken. Zij heeft hiertoe, kort samengevat, het volgende, gesteld. De uitvoerbaarheidsverklaring van het vonnis van de rechtbank van 22 mei 2019 is niet gemotiveerd, zodat het schorsingsverzoek niet behoeft te zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden van na 22 mei 2019. Haar belang bij schorsing van het vonnis is erin gelegen dat zij de woning aan [adres 1] te [woonplaats] bewoont met de drie minderjarige kinderen van partijen. Een alternatief is er niet. De vrouw heeft er daarom belang bij om het aandeel van de man in de woning over te nemen. Daarvoor is zij echter voor een belangrijk deel aangewezen op de gelden die haar zullen toekomen in het geval van een integrale boedelverdeling, temeer nu de man de betaling van de partneralimentatie geheel en de kinderalimentatie gedeeltelijk (hij dient € 2.200,-- per maand te betalen en voldoet sinds januari 2020 nog slechts € 900,-- per maand) heeft gestaakt en de vrouw voor haar inkomen is aangewezen op een Wajong-uitkering.
hofoverweegt als volgt. Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (art. 351 Rv) zal overeenkomstig het arrest van de HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (rov. 5.5.3) moeten worden onderzocht of:
manvoert – kort samengevat – het volgende aan. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de vrouw in strijd met het vonnis van 20 september 2018 heeft gehandeld, dat er daarom geen dwangsommen door haar zijn verbeurd en dat het beslag ten onrechte door de man is gelegd. De vrouw heeft zich niet gehouden aan het vonnis van 20 september 2018 om de executie van de beschikking van 25 juni 2018 te staken. De vrouw had op basis van dat vonnis het door haar op 4 september 2018 gelegde executoriale beslag op de woning van de man aan [adres 2] te [woonplaats] moeten opheffen. Zij heeft dat niet gedaan. De man heeft van zijn notaris vernomen dat er nog steeds executoriaal beslag rust op zijn woning. Dat de vrouw de executie zou hebben gestaakt, kan niet uit de mail van de deurwaarder van 27 september 2018 worden afgeleid. Daaruit blijkt enkel dat de deurwaarder de instructie heeft gekregen om verdere executiemaatregelen voor dit moment te staken.
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft hiertoe, kort samengevat, het volgende gesteld. De voorzieningenrechter heeft juist geoordeeld. In het vonnis van 20 september 2018 staat namelijk geen verplichting voor de vrouw opgenomen om het beslag op de woning aan [adres 2] te [woonplaats] op te heffen. De voorzieningenrechter heeft daarom terecht het in opdracht van de man op 8 november 2019 gelegde executoriaal gelegde beslag op één of meerdere bankrekeningen van de vrouw opgeheven.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd de man te bevelen om – op straffe van een dwangsom – het executoriaal beslag op haar bankrekening, gelegd vanwege verbeurde dwangsommen op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2018, op te heffen. Voor de beoordeling van die vordering is van belang de vraag of de man gerechtigd was om executoriaal beslag op de bankrekening van de vrouw te leggen. Daarvoor is van belang het antwoord op de vraag of de vrouw in strijd heeft gehandeld met het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 september 2018 door executoriaal beslag te leggen op de woning aan [adres 2] te [woonplaats] . Naar het oordeel van het hof dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. Daartoe neemt het hof, na eigen weging en beoordeling, over hetgeen de voorzieningenrechter onder rov. 5.8 en 5.9 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Het hof voegt daar nog aan toe dat door de man in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld die een andere beslissing in deze rechtvaardigen. Derhalve falen de grieven van de man.
manvoert – kort samengevat – het volgende aan. Ten onrechte oordeelt de voorzieningenrechter dat het belang van de vrouw bij handhaving van het beslag op de woning zwaarder weegt dan het belang van de man om aanvullende financiering te krijgen om de woning te kunnen renoveren. De vrouw heeft op basis van het vonnis van 22 mei 2019 slechts een vordering op de man van € 15.920,--. Er zijn buiten de woning aan [adres 2] nog genoeg andere verhaalsmogelijkheden voor de vrouw te creëren. De man wijst hierbij op de woning waar de vrouw nu woont aan [adres 1] , bankrekeningen van de man in Nederland, maar ook de in het buitenland gelegen onroerende zaken van de man. Het enkele feit dat door het toewijzen van de reconventionele vordering van de vrouw ten aanzien van de schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, het beslag van rechtswege is geschorst, is voor de man geen oplossing. Er rust alsdan nog steeds conservatoir beslag op de woning aan [adres 2] . De problemen die de man ervaart zijn exact hetzelfde, ook al is het executoriale beslag een conservatoir beslag geworden. De man heeft een tweede hypotheek nodig om de verbouwing van de woning af te kunnen ronden. Door het beslag is dit niet mogelijk.
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft hiertoe, kort samengevat, het volgende gesteld. De voorzieningenrechter heeft terecht de vordering van de man afgewezen. Anders dan de man, verwacht de vrouw wel degelijk nog een aanzienlijk bedrag uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap te zullen verkrijgen. Zij heeft er daarom alle belang bij dat zij haar aanspraken op de enige andere nog in Nederland aanwezige onroerende zaak van de man te gelde zal kunnen maken en niet zal zijn aangewezen op de onroerende zaken van de man in het buitenland.
hofoverweegt als volgt. Het hof ziet met de voorzieningenrechter geen aanleiding om het door de vrouw gelegde beslag op de woning van de man aan [adres 2] te [woonplaats] op te heffen. Het hof neemt, na eigen weging en beoordeling, over hetgeen de rechtbank daartoe onder rov. 5.14 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Het hof voegt daar nog aan toe dat de man ook in hoger beroep heeft nagelaten inzicht te geven in zijn financiële positie, zodat ook thans niet kan worden vastgesteld in hoeverre de man in staat moet worden geacht om de afronding van de verbouwing van de woning zelf te kunnen bekostigen dan wel op andere wijze te financieren. Bovendien heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken gesteld dat de verbouwing van de woning aan [adres 2] inmiddels geheel is afgerond. Derhalve falen de grieven van de man.
manvoert – kort samengevat – het volgende aan. De partneralimentatie die de hij voldoet, betreft een bruto bedrag. Daarom dient ook rekening te worden gehouden met het bedrag dat hij daadwerkelijk aan de vrouw voldoet. De voorzieningenrechter vergeet dat het hof de bijdrage aan de vrouw uiteindelijk ook heeft gebruteerd. Ten onrechte is bij de berekening van de behoefte van de vrouw ook nog rekening gehouden met een woonkomstencomponent. Hierdoor betaalt de man te veel alimentatie aan de vrouw. Gelet hierop dient de man een bedrag van € 1.406,-- (de bruto huisvestingskosten) in mindering te brengen op de partneralimentatie.
vrouwheeft de grief van de man weersproken. Zij heeft hiertoe, kort samengevat, het volgende gesteld. De voorzieningenrechter heef juist geoordeeld. Ervan uitgaande dat de man de hypotheeklasten blijft betalen, mag de man een bedrag van € 765,-- in mindering brengen op het bedrag dat hij maandelijks aan partneralimentatie betaalt. De man betaalt inmiddels helemaal geen partneralimentatie meer en een zeer beperkte kinderalimentatie, zodat hij feitelijk niets kan verrekenen.
hofoverweegt als volgt. De grief kan, vanwege het voor partneralimentatie geldende fiscale stelsel niet slagen. Zoals de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden heeft overwogen, sluit het bedrag van € 765,-- aan bij de netto woonkosten die het hof in het arrest van 21 maart 2019 bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw in aanmerking heeft genomen en is de door de man betaalde partneralimentatie voor de vrouw fiscaal belast en voor de man fiscaal aftrekbaar.