ECLI:NL:GHSHE:2020:2969

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
200.236.732/01 en 200.236.848/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad bij verkoop van aandeel in volautomatische parkeergarage

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2020, gaat het om een onrechtmatige daad die voortvloeit uit de verkoop van een verliesgevend aandeel in een volautomatische parkeergarage. De eigenaresse van het aandeel heeft dit verkocht aan een lege bv, opgericht door haar en haar echtgenoot. Deze bv heeft echter de maandlasten die aan het bezit van het aandeel verbonden zijn, niet meer betaald, wat heeft geleid tot faillissement. Dit handelen is onrechtmatig jegens de andere eigenaren van aandelen in de parkeergarage. De zaak is een vervolg op eerdere arresten van het hof, waarbij de betrokken partijen, waaronder de Vereniging van Eigenaars (VvE) en de erfgenamen van de overleden aandeelhouders, in hoger beroep zijn gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De VvE en de erfgenamen hebben hun vorderingen aangepast en de rechtbank heeft geoordeeld dat de erfgenamen aansprakelijk zijn voor de schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de overleden aandeelhouders. Het hof heeft de vorderingen van de VvE toegewezen, inclusief schadevergoeding voor onbetaalde VvE-bijdragen en kosten van de veiling, en heeft de proceskosten van het hoger beroep vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aandeelhouders en erfgenamen in het geval van onrechtmatige daden en de gevolgen daarvan voor de gemeenschap van deelgerechtigden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummers 200.236.732/01 en 200.236.848/01
arrest van 29 september 2020
in zaak 200.236.732/01 van

1.Vereniging van eigenaars appartementen [Vve] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Ulvenhout,
tegen

1.de gezamenlijke erfgenamen van [erflater 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. de gezamenlijke erfgenamen van [erflater 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] ,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 22 mei 2018 en 7 april 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/326758 / HA ZA 17-93 gewezen vonnis van 3 januari 2018.
en in zaak 200.236.848 van
de gezamenlijke erfgenamen van [erflater 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de erven [erflater 2] ,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg,
tegen

1.Vereniging van eigenaars appartementen [Vve] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [geintimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Ulvenhout,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 22 mei 2018 en 7 april 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/326758 / HA ZA 17-93 gewezen vonnis van 3 januari 2018.

8.Het verloop van de procedure in beide zaken

8.1.
Het verloop van de procedure in zaak 200.236.732/01 blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 april 2020;
  • de op 16 juni 2020 door de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] genomen akte na tussenarrest, tevens inhoudende een wijziging eis;
  • de op 14 juli 2020 door de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] genomen antwoordakte na tussenarrest.
8.2.
Het verloop van de procedure in zaak 200.236.848/01 blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 april 2020;
  • de op 16 juni 2020 door de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] genomen akte na tussenarrest, tevens inhoudende een wijziging van eis;
  • de op 14 juli 2020 door de erven [erflater 2] genomen antwoordakte na tussenarrest.
8.3.
Het hof heeft daarna in beide zaken een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling in beide zaken

Overlijden van [erflater 1]
9.1.1.
Het hof stelt het volgende voorop. De erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] hebben in de door hen in beide zaken genomen antwoordakte gemeld dat [erflater 1] op 10 april 2020 is overleden. De erven hebben in deze antwoordakte voorts gesteld:
  • dat het overlijden van [erflater 1] volgens artikel 225 Rv een grond voor schorsing van de gedingen oplevert;
  • dat de erven wensen dat de gedingen op de voet van artikel 227 Rv worden hervat en voortgezet;
  • dat de advocaat van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hier op voorhand van op de hoogte is gesteld en uitdrukkelijk instemt met de hervatting en voortzetting van de gedingen.
9.1.2.
Het hof stelt voorop dat de schorsing van een geding en de hervatting daarvan in een geval als dit besloten kan liggen in één processtuk. De advocaat van de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] heeft in de antwoordakte meegedeeld dat de advocaat van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] vooraf op de hoogte is gesteld van de schorsing van het geding en van de hervatting door de erven, en dat de advocaat van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hier uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Uit die mededeling, in combinatie met het uitblijven van enig protest daartegen van de zijde van de advocaat van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] , leidt het hof af dat de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] inderdaad instemmen met de hervatting en voortzetting van het geding op naam van de erven.
9.1.3.
Dit heeft tot gevolg dat de erven [erflater 1] nu als geïntimeerde sub 1 partij zijn in zaak 200.236.732/01. Het hof heeft hen als zodanig aangeduid in de kop van dit arrest.
9.1.4.
In zaak 200.236.848 trad [erflater 1] volgens de aanduiding op de gedingstukken op in haar hoedanigheid van executeur en erfgenaam van [erflater 2] . In het tussenarrest heeft het hof vastgesteld dat [erflater 1] enig erfgenaam is van [erflater 2] . Het executeurschap van [erflater 1] is nu geëindigd door haar overlijden (artikel 4:149 lid 1 sub c BW). [erflater 1] is in haar positie van enig erfgenaam van [erflater 2] nu opgevolgd door haar gezamenlijke erfgenamen. Die erfgenamen kunnen daarmee – zoals zij in de aanhef van hun antwoordakte hebben gedaan – worden aangeduid als de gezamenlijke erfgenamen van [erflater 2] . Het hof heeft deze aanduiding overgenomen in de kop van dit arrest.
De verdere beoordeling van grief 1 van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] in zaak 200.236.732: de primaire vordering van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01]
9.2.1.
Het hof heeft in het tussenarrest van 7 april 2020 geoordeeld dat de primaire vordering van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] voorshands niet toewijsbaar lijkt. Het hof heeft de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] de gelegenheid gegeven om zich daar bij akte over uit te laten en om bij die akte mee te delen of zij hun primaire vordering handhaven (rov. 6.9.1 tot en met 6.9.8 van het tussenarrest).
9.2.2.
De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hebben bij hun akte na tussenarrest meegedeeld dat zij hun primaire vordering intrekken. Die vordering is dus niet meer aan de orde. Dat brengt mee dat grief 1 van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] in zaak 200.236.732 geen doel treft.
De verdere beoordeling van de subsidiaire vorderingen van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01]
9.3.
Ten aanzien van de subsidiaire vorderingen van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] heeft het hof in het tussenarrest van 7 april 2020 op hoofdlijnen, kort samengevat, de volgende eindoordelen gegeven:
  • [erflater 2] heeft onrechtmatig gehandeld jegens de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] , zodat hij jegens hen persoonlijk aansprakelijk is. [erflater 1] is als erfgenaam aansprakelijk voor de schade die door het onrechtmatige handelen van [erflater 2] is veroorzaakt (rov. 6.10.1 tot en met 6.10.14).
  • [erflater 1] heeft ook zelf onrechtmatig jegens de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] gehandeld. [erflater 1] is dus niet alleen als erfgenaam van [erflater 2] aansprakelijk voor de door het onrechtmatig handelen veroorzaakte schade, maar ook omdat zij zelf onrechtmatig jegens de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] heeft gehandeld (rov. 6.16.1 tot en met 6.16.7).
  • Het door [erflater 1] als erfgenaam en het door [erflater 1] voor zichzelf als verweer gedane beroep op artikel 6:101 BW moet worden verworpen (rov. 6.13.2, 6.13.3 en 6.17.2).
  • Onderdeel B5 van de subsidiaire vordering (ten bedrage van € 5.938,41 te zake de kosten van de veiling) is toewijsbaar (rov. 6.18.4).
Deze eindoordelen strekken in dit geding verder tot uitgangspunt.
9.4.1.
Onderdeel B4 van de subsidiaire vordering van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] strekt tot hoofdelijke veroordeling van de erven [erflater 2] en (inmiddels de erven) [erflater 1] om ten behoeve van de gemeenschap aan de VvE te betalen € 1.224,85 per maand vanaf 1 januari 2018 voor de maandelijkse bijdrageplicht over 2018 en volgende jaren (tot het moment van het wijzen van het arrest). Het hof heeft in rov. 6.13.5 voorshands aangenomen dat het 11/59e aandeel in appartementsrecht 55 sinds 11 juli 2019 toebehoort aan een nieuwe eigenaar, en dat die nieuwe eigenaar dus vanaf die datum gehouden is tot betaling van de VvE-bijdragen die aan dat aandeel gekoppeld zijn. Het hof heeft overwogen dat bij deze stand van zaken voorshands over de periode vanaf 11 juli 2019 geen sprake meer lijkt te zijn van schade die voor rekening van de erven [erflater 2] of [erflater 1] te brengen is. Daarop voortbouwend heeft het hof in rov. 6.13.7 voorshands overwogen dat bij deze stand van zaken niet hoeft te worden volstaan met een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat of een veroordeling tot vergoeding van schade over een niet afgebakende periode. Het hof heeft de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] daarom verzocht om bij de door hen te nemen akte de schade die zij vanaf 1 januari 2018 hebben geleden, zo concreet mogelijk te begroten.
9.4.2.
De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hebben vervolgens in hun akte na tussenarrest gesteld dat de 11 parkeerplaatsen (het hof leest dit als: het 11/59 onverdeeld aandeel in appartementsrecht 55) op 12 augustus 2019 in eigendom zijn (is) overgedragen aan een nieuwe eigenaar. Daarbij heeft de nieuwe eigenaar volgens de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] de vorderingen daterend uit 2018 en 2019 aan de VvE voldaan. In verband daarmee beperken de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hun vordering ter zake niet betaalde VvE-bijdragen tot de periode van 1 oktober 2012 tot 1 januari 2018 (hof: tot en met 31 december 2017). Hierin ligt besloten dat de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] vordering B4 intrekken. Ook vordering C ter zake schadevergoeding op te maken bij staat hebben de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] in hun akte (punt 7) ingetrokken.
9.5.1.
De onderdelen B1 tot en met B3 van de subsidiaire vordering strekten tezamen kort gezegd tot hoofdelijke veroordeling van [erflater 1] en de erven [erflater 2] tot betaling, bij wege van schadevergoeding, van de onbetaald gebleven VvE-bijdragen over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2017, telkens te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 6 van het reglement (zie rov. 6.5.1 van het tussenarrest). Het hof heeft in rov. 6.14.1 tot en met 6.14.3 en 6.17.2 van het tussenarrest geoordeeld dat het [erflater 1] als erfgenaam van [erflater 2] en voor zichzelf over de verschuldigde schadevergoeding niet de in artikel 6 van het splitsingsreglement bedoelde rente (de wettelijke rente verhoogd met twee procentpunten), maar slechts de gewone wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is.
9.5.2.
De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hebben naar aanleiding van dit oordeel bij hun akte na tussenarrest de onderdelen B1 tot en met B3 van hun vordering gewijzigd. Zij maken niet langer aanspraak op de in artikel 6 van het splitsingsreglement bedoelde rente, maar nog slechts op de wettelijke rente. Zij hebben een aan de hand van een rekenprogramma gemaakte berekening van de wettelijke rente in hun akte opgenomen. Zij vorderen op basis van die berekening nu een totaalbedrag van € 82.975,94 aan schade ter zake onbetaald gebleven VvE-bijdragen, inclusief de wettelijke rente over de periode tot 1 januari 2018 (punt 8 van de akte, punt 5 bevat een kennelijke verschrijving ten aanzien van de datum).
9.5.3.
Deze eisvermindering is toelaatbaar. Voor zover de aanpassing van de eis niet enkel als een vermindering maar ook als een wijziging moet worden gezien, volgt uit punt 5 van de antwoordakte van de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] dat zij het eens zijn met de door de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] gemaakte berekening en zich niet verzetten tegen de wijziging. Het hof zal daarom verder tot uitgangspunt nemen dat de door de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] geleden schade ter zake onbetaalde VvE-bijdragen, inclusief de vervallen wettelijke rente per 1 januari 2018 € 82.975,94 bedraagt.
9.5.4.
[erflater 1] als erfgenaam heeft in onderdeel B van grief 7 in zaak 200.236.848 (zie rov. 6.13.1 van het tussenarrest) betoogd dat toekenning van een volledige schadevergoeding, waarbij die schade voor een onbepaalde tijd verder kan oplopen, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt in de zin van artikel 6:109 BW. Volgens [erflater 1] als erfgenaam moet het hof om deze reden de verplichting tot schadevergoeding op de voet van artikel 6:109 BW matigen. Op dit verweer zijn de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] in hun akte niet meer teruggekomen. Het argument dat [erflater 1] als erfgenaam aan het verzoek tot matiging ten grondslag had gelegd – dat de schade voor een onbepaalde tijd verder kan oplopen – is gelet op het voorgaande ook niet meer aan de orde. Voor het overige is het verzoek tot matiging onvoldoende onderbouwd. Het hof verwerpt daarom het beroep op matiging. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding ter zake onbetaalde VvE-bijdragen daarom toewijzen tot genoemd bedrag van € 82.975,94. De wettelijke rente tot 1 januari 2018 is in dat bedrag begrepen.
Terugbetaling van te veel betaald bedrag?
9.6.1.
De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hebben in hun akte gesteld dat [erflater 1] en [erflater 2] medio januari 2018 ter uitvoering van het bestreden vonnis in totaal € 92.942,47 aan de VvE hebben voldaan, waarvan € 88.783,47 betrekking had op de onbetaald gebleven VvE-bijdragen en € 4.159,-- betrekking had op proceskosten. De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] concluderen dat door het tussenarrest is komen vast te staan dat het bedrag van € 88.783,47 te hoog was, omdat daarin ten onrechte rente als bedoeld in artikel 6 van het reglement in plaats van de gewone wettelijke rente was opgenomen. De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] concluderen dat [erflater 2] op grond van het vonnis ter zake onbetaald gebleven VvE-bijdragen € 5.807,52 te veel heeft betaald. De erven hebben in hun antwoordakte eveneens gesteld dat € 5.807,52 te veel is betaald. Het hof neemt daarom verder tot uitgangspunt dat [erflater 2] als schadevergoeding ter zake onbetaald gebleven VvE-bijdragen inmiddels (op grond van het bestreden vonnis) € 5.807,52 te veel heeft betaald.
9.6.2.
[erflater 1] heeft als erfgenaam in zaak 200.236.848 geconcludeerd tot hoofdelijke veroordeling van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] tot terugbetaling van hetgeen [erflater 2] naar aanleiding van het bestreden vonnis aan hen heeft voldaan. De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hebben in hun akte echter gesteld dat de VvE het teveel betaalde bedrag van € 5.807,52 onder zich houdt ter verrekening met het bedrag van € 5.938,41 te zake de kosten van de veiling (vordering B5) dat zij nog van [erflater 1] en [erflater 2] te vorderen hebben. Dit staat de VvE vrij. Per saldo heeft de VvE immers, ook als rekening wordt gehouden met het bedrag dat [erflater 2] medio januari 2018 ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de VvE heeft voldaan, nog een bedrag van de erven te vorderen dat het door [erflater 2] te veel betaalde bedrag te boven gaat. Dat geldt te meer indien rekening wordt gehouden met de in het onderstaande nog te vermelden oordelen over de proceskosten. Het hof ziet dus geen aanleiding om de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] te veroordelen tot terugbetaling van een deel van het medio januari 2018 door [erflater 2] betaalde bedrag.
De proceskosten van [erflater 1] in het geding in eerste aanleg
9.7.1.
De rechtbank heeft de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] in de proceskosten van [erflater 2] (bedoeld is kennelijk [erflater 1] ) veroordeeld. Grief 4 van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] is gericht tegen de veroordeling van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] in de proceskosten van [erflater 1] . Het hof heeft in rov. 6.19.2 van het tussenarrest geoordeeld dat deze grief slaagt, en dat [erflater 1] te beschouwen is als de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij.
9.7.2.
De VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] hebben in hun akte gesteld dat zij ter voldoening aan de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling € 2.676,50 hebben betaald. Zij vorderen veroordeling van [erflater 2] (hof: bedoeld is kennelijk [erflater 1] ) tot terugbetaling van dat bedrag. De erven hebben in hun antwoordakte niet betwist dat ter voldoening aan de proceskostenveroordeling € 2.676,50 is betaald. Omdat het hof de proceskostenveroordeling vernietigt, heeft de betaling zonder rechtsgrond plaatsgevonden en moet het bedrag worden terugbetaald. Het hof zal de erven daartoe veroordelen. Hetgeen zij over de proceskosten hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
De proceskosten van het hoger beroep
9.8.
Het hof zal overeenkomstig de overwegingen 6.20.1, 6.20.2 en 6.20.3 van het tussenarrest:
  • de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep in zaak 200.236.732, inclusief de gevorderde nakosten;
  • de erven [erflater 2] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep in zaak 200.236.848 (zonder een tweede veroordeling in de nakosten);
  • in het niet-ontvankelijk geachte incidenteel hoger beroep van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] in zaak 200.236.848 een proceskostenveroordeling achterwege laten.
Afwikkeling
9.9.
Uit al het voorgaande volgt dat de onderstaande uitspraak moet worden gedaan. Ter wille van de duidelijkheid zal het hof het bestreden vonnis geheel vernietigen en geheel opnieuw recht doen. Het hof zal daarbij een nieuwe veroordeling in de plaats stellen van de door de rechtbank uitgesproken veroordeling. In zoverre wordt er een nieuwe titel geschoven onder de betaling die [erflater 2] medio januari 2018 op grond van het vonnis heeft gedaan. Vanzelfsprekend hoeft het bedrag dat medio januari 2018 al betaald is, ter uitvoering van de nieuwe veroordeling niet nogmaals betaald te worden.

10.De uitspraak

Het hof:
op het incidenteel hoger beroep in zaak 200.236.848:
verklaart de VVE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] niet-ontvankelijk in hun incidenteel hoger beroep;
op het hoger beroep in zaak 200.236.732 en op het principaal hoger beroep in zaak 200.236.848:
vernietigt het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/326758 / HA ZA 17-93 gewezen vonnis van 3 januari 2018;
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat [erflater 1] en [erflater 2] jegens de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] en de gemeenschap van deelgerechtigden onrechtmatig hebben gehandeld en aldus hoofdelijk gehouden zijn de door hen geleden schade te vergoeden;
  • veroordeelt de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijdt, om ten behoeve van de gemeenschap aan de VvE € 82.975,94 te betalen ter zake onbetaald gebleven VvE-bijdragen en de daarover tot 1 januari 2018 verschuldigde wettelijke rente;
  • veroordeelt de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijdt, om ten behoeve van de gemeenschap aan de VvE € 5.938,41 te betalen ter zake de kosten van de veiling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 mei 2016;
  • veroordeelt de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijdt, in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, en begroot die kosten aan de zijde van de VVE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] tot op de datum van het vonnis van 3 januari 2018 op € 4.159,--, waarin begrepen € 2.235,-- aan salaris advocaat, en in de nakosten begroot op € 131,--, te vermeerderen met € 68,-- en de kosten van het betekeningsexploot, indien na 14 dagen na aanschrijving betekening nodig blijkt, voormelde kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis respectievelijk de datum van betekening;
veroordeelt de erven [erflater 1] en de erven [erflater 2] hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep in zaak 200.236.732, en begroot die kosten aan de zijde van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] tot op heden op € 101,81 aan dagvaardingskosten, € 1.978,-- aan griffierecht en € 3.918,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van € 101,81, € 1.978,-- en € 3.918,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 157,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 239,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de erven [erflater 2] in de proceskosten van het hoger beroep in zaak 200.236.848, en begroot die kosten aan de zijde van de VvE en [appellante 2 200.236.732_01 / geintimeerde 2 200.236.848_01] tot op heden op € 5.270,-- aan griffierecht en op € 2.938,50 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 september 2020.
griffier rolraadsheer