In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de gezamenlijke gezagsverdeling en de alimentatie voor de minderjarige [minderjarige] zijn vastgesteld. De vader is op 7 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 mei 2019, waarin de rechtbank heeft bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast en dat de vader een maandelijkse bijdrage van € 265,- dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De moeder heeft op 9 oktober 2019 een verweerschrift ingediend, waarin zij incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de gezagsverdeling en de alimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2020 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft de alimentatiekwestie als eerste behandeld en heeft geoordeeld dat de vader de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de kinderalimentatie op 1 maart 2018 niet kan betwisten, omdat hij op dat moment op de hoogte was van zijn mogelijke betalingsverplichting. De vader heeft ook de behoefte van [minderjarige] betwist, maar het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 360,- per maand bevestigd. De vader heeft zijn draagkracht betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat hij in staat is om de alimentatie te betalen, en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.
Wat betreft het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, heeft de moeder aangevoerd dat de vader zijn gezagspositie misbruikt. Het hof heeft partijen doorverwezen naar een traject voor ouderschapsreorganisatie om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De zaak is aangehouden in afwachting van de resultaten van dit traject. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ouders verwezen naar [instantie] voor verdere begeleiding.