ECLI:NL:GHSHE:2020:2934

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.280.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2020, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind, geboren in 2008, werd verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.L. Witteveen, verzet zich tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling door de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is voor haar kind en dat de GI niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van de ondertoezichtstelling. De vader, die ook betrokken is bij de procedure, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, maar is vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 september 2020, waarbij de moeder en de GI hun standpunten naar voren brachten. De GI betoogde dat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd, vooral in sociaal-emotionele zin, en dat de moeder niet meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen van de GI en de argumenten van de moeder, en heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van het kind en de noodzaak om het NIFP-onderzoek af te ronden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. Het hof heeft ook de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant ter attentie van het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 september 2020
Zaaknummer : 200.280.972/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/353087 / JE RK 19-1862-2
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. C.A.M.J.M. Joosten.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2020, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2020, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. F. Pool waarnemend voor mr. Witteveen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de advocaat van de vader, mr. Joosten.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Namens de raad is, met bericht van verhindering van 7 augustus 2020, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 1 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] staat sinds 23 december 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.4.
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 20 december 2019 voor de duur van zes maanden verlengd tot 20 mei 2020, dit in afwachting van de resultaten van het onderzoek opgedragen aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP).
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (voor de resterende periode) verlengd tot 20 november 2020.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde cumulatieve vereisten voor een ondertoezichtstelling.
Het is aan de GI om aan te tonen en te onderbouwen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging met betrekking tot [minderjarige] . De moeder betwist dat daarvoor aanwijzingen zijn.
Er is geen sociaal-emotionele ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] ontwikkelt zich op alle vlakken leeftijdsadequaat, ook op sociaal en emotioneel vlak. Hij is een enthousiast kind dat zijn best doet op school, behulpzaam voor iedereen en beleefd voor volwassenen. Hij heeft aansluiting bij klasgenoten en heeft zijn plek in de groep verworven.
De gestelde identiteitsontwikkelingsbedreiging is niet actueel en onvoldoende concreet.
De rechtbank neemt in algemene zin aan dat het ontbreken van contact tussen een kind en een ouder beschadigend is voor de ontwikkeling van een kind. Er is wel degelijk een aantoonbare verklaring voor de weerstand van [minderjarige] tegen het contact met zijn vader: de negatieve ervaringen tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] hebben hiertoe geleid. De vader is agressief en er werd gevreesd voor een familiedrama. Ondanks het feit dat hij een negatief vaderbeeld heeft en geen contact met de vader, ontwikkelt [minderjarige] zich op dit moment goed en vertoont hij geen gedragsproblemen. [minderjarige] heeft tijdens elk omgangsmoment laten merken dat hij geen omgang wilde. Hulpverleners van Topaze hebben verder aangegeven dat omgang tussen de vader en [minderjarige] op dit moment [minderjarige] meer schade zou toebrengen dan dat het zou helpen.
De moeder wijst er verder op dat zij een moeizame relatie met de GI heeft. Zij is kritisch.
Door de commissie die de door de moeder ingestelde klachten heeft behandeld is geconcludeerd dat de GI zich meer had moeten inspannen richting de moeder.
Ook had GI zich meer moeten inspannen om contact met [minderjarige] te krijgen. De manier waarop ze wordt neergezet door de GI in de schriftelijke aanwijzingen, is stigmatiserend. De moeder denkt alleen aan het belang van [minderjarige] .
Uit het NIFP-onderzoek zal blijken wat in het belang van [minderjarige] is. Alhoewel het onderzoek belastend is voor [minderjarige] zal zij hier ook zonder de ondertoezichtstelling aan meewerken; zij staat met de rug tegen de muur. Dat pas recent een eerste afspraak heeft plaatsgevonden, had te maken met medische klachten bij moeder.
Er is tussen de ouders nog een andere procedure aanhangig bij de rechtbank ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Een ondertoezichtstelling is wat de moeder betreft derhalve niet noodzakelijk.
3.8.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de ondertoezichtstelling op de juiste gronden is afgegeven aangezien [minderjarige] ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling: in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, in zijn identiteitsontwikkeling en in zijn autonomie. De GI kan zich vinden in de overwegingen van rechtbank.
De zorgen zien onder meer op de hardnekkigheid waarmee [minderjarige] het contact weigert met de vader en de manier waarop hij omgaat dan wel reageert in zijn contacten met instanties.
De GI maakt zich zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] omdat de GI geen begrip van [minderjarige] voor de vader ziet en [minderjarige] niet leert om de gevoelens van de vader te begrijpen en daar op een goede manier mee om te gaan. Het is de GI niet duidelijk hoe [minderjarige] met zijn eigen gevoelens omgaat.
De GI verwijst naar de wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen Jeugdhulp die aangeven dat het voor jonge kinderen bij een scheiding van belang is dat zij de band met gehechtheidsfiguren kunnen voortzetten. Daarbij is een veilig contact met beide ouders fundamenteel. Stress en conflicten bij ouders, verminderde sensitiviteit en responsiviteit, maar ook onrust en sterke verschillen tussen twee huizen, kunnen leiden tot een zorgelijke gehechtheid, bijvoorbeeld onveilige gehechtheid. Een dergelijke onveilige gehechtheid gaat samen met een verminderd zelfvertrouwen, verminderde veerkracht, probleemgedrag inclusief criminaliteit, psychische problemen en psychiatrische aandoeningen.
De moeder werkt niet mee aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en het opheffen van de ontwikkelingsbedreigingen. Zij ontwijkt een gesprek met de jeugdzorgwerkers. Ook lukt het de GI niet om contact met [minderjarige] te krijgen, waardoor de GI
geen zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en eventuele veranderingen daarin krijgt. Schriftelijke aanwijzingen helpen niet.
De enige informatie waarover de GI beschikt is de informatie die vanuit school is gegeven.
De GI zal de uitkomsten van het NIFP-onderzoek leidend laten zijn bij de eventueel verder in te zetten hulpverlening. Het lukt de GI niet op een andere manier in contact te komen met [minderjarige] en zicht te krijgen op zijn ontwikkeling.
Het is belangrijk dat eerst het NIFP-onderzoek wordt afgerond om daarna in het belang van [minderjarige] uitvoering te kunnen geven aan de uitkomst van dit onderzoek. Het NIFP-onderzoek zal niet voor half december 2020 afgerond zijn.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. In aanvulling daarop oordeelt het hof als volgt.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] (nog steeds) ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De bedreigingen zien op zijn gehechtheid, zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en zijn autonomie.
[minderjarige] heeft een zeer negatief beeld van de vader en heeft sinds 2017 geen contact meer met hem. De wijze waarop hij weerstand biedt tegen de contacten met de vader, maar ook zijn houding jegens de hulpverlening, baart het hof zorgen. Daarbij komt dat het niet duidelijk is geworden, aangezien de GI geen toegang tot [minderjarige] krijgt, of en zo ja in hoeverre [minderjarige] onder de geschetste omstandigheden in staat is zijn eigen gevoelens te herkennen en deze ook te reguleren. Het is in het belang van [minderjarige] dat het recent gestarte onderzoek bij het NIFP kan worden afgerond, om te achterhalen wat de oorzaak is van de weerstand die [minderjarige] laat zien en of en zo ja, welke hulp voor hem noodzakelijk is om de voornoemde ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder ambivalent staat tegenover dit NIFP-onderzoek. Zij ziet het belang van het onderzoek niet in en wat haar betreft is het onderzoek ook niet nodig. Terwijl de vader al sinds medio mei 2020 deelneemt aan dit NIFP-onderzoek, is het onderzoek met de moeder tot op heden nog niet gestart vanwege omstandigheden aan de zijde van de moeder gelegen: blijkens informatie van de onderzoekers heeft de moeder namelijk meerdere malen aan de onderzoekers laten weten dat zij niet in staat was de gesprekken te voeren en heeft de noodzakelijke intake uiteindelijk pas onlangs in september 2020 plaats gevonden. De moeder heeft niet kunnen uitleggen waarom de door haar gestelde medische omstandigheden tot deze maandenlange vertraging hebben geleid. Het hof heeft mede op grond van deze omstandigheden onvoldoende vertrouwen gekregen dat de moeder mee zal (blijven) werken aan het onderzoek en aan de hulp die voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] noodzakelijk is, als er geen gedwongen kader is.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en K.A. Boshouwers en is op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.