ECLI:NL:GHSHE:2020:2933

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.280.885_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinscontext

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds 29 mei 2019 onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI). De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzoekt de verlenging van de ondertoezichtstelling te vernietigen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen onvoldoende waren teruggedrongen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2020 zijn zowel de moeder als de vader van de kinderen gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De moeder stelt dat zij stappen heeft gezet in de zorg voor haar kinderen en dat de zorgen over hun ontwikkeling zijn afgenomen. De GI daarentegen wijst op aanhoudende zorgen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen, met name [minderjarige 1], die zorgelijk gedrag vertoont.

Het hof overweegt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de conflicten tussen de ouders en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De ouders zijn nog niet in staat om op een goede manier te communiceren over de omgangsregeling en de opvoeding van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verlengt de ondertoezichtstelling voor een jaar, met de noodzaak voor de moeder om samen te werken met de hulpverlening en de GI om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 september 2020
Zaaknummer : 200.280.885/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/357281 / JE RK 20-523
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ) en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader](hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt afgewezen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2020, heeft de GI gesteld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Putmans - de Kok;
  • de vader;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De raad is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 mei 2020;
  • de brief met bijlage (verslag Anacare) van de GI d.d. 18 augustus 2020;

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder heeft het gezag over de kinderen.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
De moeder heeft nog twee kinderen uit een eerdere relatie, [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , die eveneens bij de moeder wonen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 29 mei 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 29 mei 2021.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de afgelopen periode onvoldoende zijn teruggedrongen en de ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen noodzakelijk blijft. Verder is ten onrechte overwogen dat dient te worden bepaald of de moeder in staat is om een onbelaste en emotioneel veilige opvoedsituatie neer te zetten en dat de moeder moet gaan samenwerken met de jeugdzorgwerker en de vader, zodat de kinderen een onbelast contact met de vader kunnen hebben.
De moeder houdt zich goed aan de afspraken met Anacare en Oro. Door de inzet van de hulpverlening is er rust gekomen in het gezin en heeft de moeder haar zaken op orde.
Uit de tussentijdse evaluatie komt een positief beeld naar voren. De moeder heeft laten zien dat zij in staat is om in haar eentje de zorg voor haar vier kinderen te dragen. Het is onjuist dat de moeder zich tegenover de kinderen negatief over de vader uitlaat. Zij heeft dit ook nooit gedaan. Zij betreurt het óók dat er enkel wordt gesproken over haar belaste verleden, maar niet over het verleden van de vader.
De gezinsvoogd maakt veel fouten en zij heeft haar zaken niet op orde. De moeder geeft hierover haar mening, maar dit betekent niet dat de moeder niet wil samenwerken of dat zij niet vooruit kijkt.
De moeder heeft wel degelijk stappen gezet en de zorgen over de kinderen zijn wel degelijk teruggedrongen. Voor zover er nog zorgen over de kinderen zijn, wordt hieraan gewerkt.
De moeder accepteert hulpverlening en zij ziet ook in dat het gezin hierbij baat heeft. De kinderen zitten goed in hun vel en [minderjarige 1] doet het goed op school. Het contact met de vader wordt steeds meer hersteld. Indien Anacare hieraan meer aandacht geeft zal hierin nog meer verbetering kunnen komen, hetgeen de moeder ook in het belang van de kinderen acht. De moeder heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen een uitbreiding van de omgangsregeling. Er is enkel onenigheid geweest over de opbouw van de regeling. Ondanks het verleden stimuleert de moeder het contact tussen de vader en de kinderen en houdt zij de vader op de hoogte. De grond voor een ondertoezichtstelling is niet (meer) aanwezig.
3.6.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er zijn zorgen of de moeder leerbaar is en of zij in staat is om een onbelaste opvoedsituatie voor de kinderen te creëren.
De moeder is wisselend in haar hulpvraag ten aanzien van [minderjarige 1] , die regelmatig zorgelijk gedrag laat zien. [minderjarige 1] is begin maart 2020 betrapt op winkeldiefstal. Verder heeft zij recent aan een hulpverleenster aangegeven dat zij niet hoeft terug te komen en heeft zij uitspraken gedaan die niet passend zijn voor haar leeftijd. Ook blijven er signalen komen dat [minderjarige 1] op de hoogte is van volwassen zaken en dat er bij haar sprake is van loyaliteitsproblematiek. Anacare heeft er verder zorgen over of de moeder naar het belang van de kinderen kan kijken in relatie met de andere ouder. De moeder blijft belastende uitspraken over de vader doen als de kinderen erbij zijn.
Weliswaar is er de afgelopen periode meer rust in het gezin gezien, maar vanwege de coronasituatie waren er ook minder dagelijkse stressfactoren aanwezig.
Het wordt steeds duidelijker dat het nodig is om kleine concrete stappen, acties of doelen te formuleren en met de moeder te bespreken, zodat zij weet wat er van haar wordt verwacht.
De jeugdzorgwerker ziet dat de moeder beperkte mogelijkheden heeft om te begrijpen wat er van haar wordt gevraagd. Er is sprake van een terugkerend patroon waarin de moeder aangeeft het niet eens te zijn met wat er is besproken en teruggrijpt op het verleden. De moeder voelt zich niet gehoord of onder druk gezet. Zij blijft haar ongenoegen over de jeugdzorgwerker uiten, ondanks verschillende interventies.
De moeder wordt daarnaast overvraagd in de complexe zorg- en opvoedvraag van haar vier kinderen. Het is van belang dat er meer zicht komt op de capaciteiten van de moeder en dat zij hulp accepteert, zodat zij een stabiel en veilig opvoedklimaat kan creëren. De samenwerking met de hulpverlening komt echter onvoldoende op gang. Het is beperkt mogelijk om met de moeder aan de opgestelde doelen te werken. De moeder is niet in staat om naar haar eigen aandeel te kijken.
Een positieve ontwikkeling is dat de moeder een eerste stap heeft gezet om de communicatie met de vader te verbeteren. Daarbij wil de moeder met de vader afspraken maken over ziekenhuisafspraken voor [minderjarige 2] .
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende verklaard.
Hij vindt het belangrijk dat de ondertoezichtstelling blijft, omdat hij zorgen heeft over de thuissituatie van de moeder. Als het in die thuissituatie met de twee oudste kinderen van de moeder niet goed gaat, dan heeft dat zijn weerslag op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader heeft er daarnaast geen vertrouwen in dat hij met de moeder alleen in staat is om de omgangsregeling met de kinderen nader vorm te geven. De ouders hebben hier hulp bij nodig. Ook heeft de vader er geen vertrouwen in dat de moeder de hulpverlening, die voor alle vier de kinderen noodzakelijk is, binnen het vrijwillig kader zal voortzetten.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:260 juncto 1:255 BW. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.8.4.
De maatregel van ondertoezichtstelling is onder meer noodzakelijk, nu de conflicten en problemen rondom het op gang brengen en houden van een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen zodanig belastend is voor de minderjarigen dat zij een ernstige bedreiging opleveren voor hun geestelijke ontwikkeling en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald.
3.8.5.
De ouders zijn nog altijd niet in staat om op een goede manier te communiceren en tot overeenstemming te komen over de invulling en opbouw van de omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof heeft dat op de mondelinge behandeling ook zelf kunnen constateren. Alhoewel er nu wel wat stappen zijn gezet blijft het noodzakelijk dat er regie wordt gevoerd en dat de ouders hierin worden begeleid, zodat er verder gewerkt kan worden aan die communicatie. Daarbij is het tevens van belang dat er zicht komt op de vaardigheden en de thuissituatie van de vader.
Uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is verklaard, is gebleken dat er nog meer zorgen zijn omtrent het gezin van de moeder. Deze zorgen zien op de vraag of de moeder in staat is om naar het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kijken en voor hen een onbelaste en veilige opvoedsituatie te creëren.
De moeder staat er alleen voor in de zorg voor vier kinderen, waarbij er bij twee van de kinderen sprake is van ernstige kindeigen problematiek. Bij [minderjarige 2] is er sprake van een hartafwijking. Bij [minderjarige 3] is er sprake van autisme en een verstandelijke beperking.
Bovendien nemen de zorgen over [minderjarige 1] toe. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, is gebleken dat [minderjarige 1] nog steeds wordt belast met volwassen zaken en dat zij uitlatingen doet die wijzen op loyaliteitsproblematiek. Daar komt nog bij dat [minderjarige 1] de afgelopen periode zorgelijk gedrag heeft laten zien, hetgeen door de moeder ook niet is betwist. Vanuit de hulpverlening zijn er zorgen geuit of de moeder in staat is om te begrijpen wat er van haar wordt verwacht en waarom bepaalde stappen noodzakelijk zijn. Mogelijk wordt de moeder overvraagd. Er moet onderzocht worden of de draagkracht en draaglast van de moeder kan worden verbeterd en er dient nog meer zicht te komen op de thuissituatie. Hiervoor acht het hof het van belang dat de moeder de samenwerking met de jeugdzorgwerker aangaat en dat zij zich verbindt aan de doelen die er moeten worden behaald om de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. Het is daarbij tevens van belang dat de moeder niet blijft teruggrijpen op vermeende fouten van de jeugdzorgwerker of vermeende onwaarheden die in de stukken staan en dat zij zich gaat richten op de problematiek die er bij de kinderen speelt. De moeder zal hierin een stukje psycho-educatie dienen te krijgen waarbij het haar duidelijk wordt wat haar aandeel is in de ontstane situatie en hoe zij de kinderen in emotioneel opzicht beter kan ondersteunen. De regie vanuit de jeugdzorgwerker is hierbij onmisbaar.
Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat de hulpverlening vanuit het vrijwillige kader kan worden voortgezet kan deze grief niet slagen, nu reeds is gebleken dat er binnen het vrijwillige kader onvoldoende mogelijkheden zijn om een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader tot stand te brengen en de gemeente, gelet op de woonplaats van de vader, geen zicht kan houden op de thuissituatie van de kinderen bij de vader. Het hof heeft er bovendien onvoldoende vertrouwen in dat de samenwerking tussen de moeder en de gemeente beter zal verlopen dan de samenwerking met de jeugdzorgwerker, waardoor het risico dat de moeder afhaakt te groot is.
3.8.6.
Op grond van het voorgaande worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd en acht het hof een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
3.9.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 mei 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp en is door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.