ECLI:NL:GHSHE:2020:2931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.280.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014. De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 4 mei 2020 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] werd verlengd tot 5 april 2021. De moeder stelt dat er geen ontwikkelingsbedreiging is voor [minderjarige 1] en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft echter aangegeven dat er zorgen zijn over het schoolverzuim en de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2020 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader, die zich bij het standpunt van de moeder heeft aangesloten. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI gewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 5 april 2021. De zaak benadrukt de noodzaak van adequate hulpverlening en samenwerking tussen ouders en de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 september 2020
Zaaknummer : 200.280.412/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/275787 / JE RK 20-561 en C/03/275789 / JE RK 20-561
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Grijs,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Noord-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op
[geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2020, heeft de moeder verzocht, zoals later verbeterd, voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , en het daartoe strekkende verzoek van de GI af te wijzen
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Grijs;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.3.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 13 juli 2020;
- het inleidend verzoek van de GI van 16 maart 2020, ingekomen ter griffie van het hof op
23 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige 1] geboren.
De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 5 april 2019 onder toezicht, aanvankelijk van de Stichting Jeugdbescherming West, thans van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 5 april 2021.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] . De verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is ongeloofwaardig, nu zij in hetzelfde gezin opgroeit als [minderjarige 2] en de rechtbank heeft geoordeeld dat [minderjarige 2] niet ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Het schoolverzuim van [minderjarige 1] vormt geen ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 1] , die met een zwakke gezondheid kampt, heeft tijdens de coronaperiode thuisonderwijs gehad en een eventuele geringe leerachterstand is niet uniek.
De GI heeft geen onderzoek gedaan naar de oorzaken van het schoolverzuim. Het staat niet vast dat dit de ouders te verwijten is. Als er al sprake is van schoolverzuim, kan de leerplichtambtenaar worden ingeschakeld. Een ondertoezichtstelling is een te zwaar middel.
Het contact tussen de GI en de ouders is beperkt geweest. De GI is niet voortvarend genoeg.
[minderjarige 1] gaat sinds de zomervakantie naar school. Dat gaat goed. Zij staat op een wachtlijst voor logopedie. [minderjarige 1] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat.
De woningbouwvereniging is onlangs bij de ouders op huisbezoek geweest. Alles was goed in orde.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat [minderjarige 1] snel een verkoudheid van een ander overneemt. Zij krijgt dan hoge koorts. Dat is de reden dat zij vaak op school verzuimd heeft. Aanvankelijk waren er problemen met het ouderportaal van de school, maar die problemen zijn inmiddels opgelost. Al de werkjes van [minderjarige 1] zijn nu ingeleverd.
3.6.
De vader heeft zich tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het standpunt van de moeder.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Er is reeds meerdere keren contact met de ouders geweest en er zijn ook zaken besproken.
Het is belangrijk dat de hulpverlening bij de ouders binnenkomt. De ouders staan niet te springen om hulp. Er is een intakegesprek geweest met de hulp voor het huishouden. Door de coronamaatregelen heeft die hulp vertraging opgelopen. Rond de zomervakantie kon de huishoudelijke hulp starten. De indicatie voor die hulp was echter afgegeven op naam van [minderjarige 2] . De ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is niet verlengd. De moeder wilde niet dat de huishoudelijk hulp startte op de indicatie van [minderjarige 2] .
Verder is er een intakegesprek geweest voor de gezinshulp. Die start op 3 september 2020.
Nadat de scholen half mei 2020 weer open waren gegaan, is [minderjarige 1] niet naar school gegaan. Zij heeft thuisonderwijs gekregen. Er is in die tijd een gesprek gevoerd op school met de ouders in aanwezigheid van de gezinsvoogd. School bemerkte veel argwaan en spanning bij de ouders. De moeder vond dat [minderjarige 1] tot een risicogroep behoorde. Er is contact geweest met de leerplichtambtenaar. Die ging ermee akkoord dat [minderjarige 1] tot de zomervakantie niet naar school zou gaan. Na de zomervakantie is [minderjarige 1] weer begonnen op school. Haar verzuim en haar gezondheid worden gemonitord. School heeft zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Zij verzuimt te vaak, maakt haar werkjes niet altijd af en kent de regels op school niet goed.
Verder heeft [minderjarige 1] logopedie nodig. Bij de huisarts lag al enige tijd een verwijzing. De GI heeft daarin actie ondernomen. [minderjarige 1] is inmiddels aangemeld voor logopedie bij een praktijk in [plaats] .
Ten slotte waren er veel klachten van de woningbouwvereniging over het huishouden van de ouders.
De GI probeert het wantrouwen van de ouders richting de hulpverlening om te buigen. Het is belangrijk dat er voor langere tijd hulp in het gezin is. Binnen een vrijwillig kader lukt dit niet.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Gelet op de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . Anders dan de moeder heeft aangevoerd is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat [minderjarige 1] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Toen [minderjarige 1] in groep 1 zat, was zij vaak afwezig van school doordat zij door de ouders ziek werd gemeld. Veelvuldig schoolverzuim is schadelijk voor de cognitieve ontwikkeling van een kind. Na de zomervakantie is [minderjarige 1] gestart in groep 2. Met de school monitort de GI of [minderjarige 1] elke dag naar school gaat en of bij een ziekmelding de huisarts wordt geraadpleegd. De GI heeft met de ouders en de school afgesproken om regelmatig met elkaar om de tafel te gaan om de ontwikkeling van [minderjarige 1] op school en haar eventuele verzuim te bespreken.
[minderjarige 1] heeft een achterstand in haar spraak- en taalontwikkeling. Hiervoor heeft zij logopedie nodig. Ouders gaven aan dat de huisarts hier niet aan meewerkte. De GI heeft dit opgepakt met de huisarts. Er lag al langer een verwijzing klaar, maar de ouders hebben om onduidelijke redenen daar geen gebruik van gemaakt. [minderjarige 1] staat nu op de wachtlijst voor logopedie.
Verder waren er zorgen over de hygiëne in huis en de verzorging van de kinderen. [minderjarige 1] zag er op school niet altijd verzorgd uit. De woningcorporatie ontving regelmatig meldingen over de vervuilde woonsituatie van de ouders, met name de tuin. Er dreigde een huisuitzetting.
Positief is dat de ouders hiermee aan de slag zijn gegaan. De woning is nu redelijk schoon en [minderjarige 1] ziet er verzorgd uit. Het hof acht tevens positief dat de ouders beter samenwerken met de gezinsvoogd dan voorheen en meer openheid van zaken geven. Deze verbeteringen zijn echter nog pril, zeker indien zij worden afgezet tegen de al langer bestaande zorgen.
De GI heeft ter mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de ambulante gezinshulp op 3 september 2020 van start gaat. De huishoudelijke hulp is nog niet in het gezin kunnen beginnen, omdat de moeder niet wilde dat hiervoor de indicatie op naam van [minderjarige 2] werd gebruikt. Het hof acht het van groot belang dat de noodzakelijke hulp voor het huishouden en voor het gezin daadwerkelijk op korte termijn doorgaat. Op deze manier komt er ook meer zicht op de gezinssituatie en de ontwikkeling van [minderjarige 1] . In het verleden is er veel hulp bij de ouders ingezet, maar deze is door het wantrouwen van de ouders richting de hulpverlening nooit goed van de grond gekomen. Dit moet nu anders. De gezinsvoogd dient hierop toe te zien en de hulpverlening verder te coördineren. Ook in de gesprekken met de school van [minderjarige 1] kan de gezinsvoogd de ouders ondersteunen. Een vrijwillig kader volstaat niet door de hulp afhoudende houding van de ouders. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] nog steeds noodzakelijk is.
3.9.
De beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient dan ook te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 mei 2020, voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is verlengd tot 5 april 2021;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en
H.M.A.W. Erven en is op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.