ECLI:NL:GHSHE:2020:2928

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.279.722_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om de vernietiging van de beschikking waarin het hoofdverblijf van de minderjarige, geboren in 2013, bij de vader is vastgesteld. De moeder stelt dat zij voldoende opvoedkundige vaardigheden heeft en dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij haar blijft wonen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder niet verschenen, terwijl de vader en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de huidige situatie van de minderjarige. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling en dat er zorgen zijn over de opvoedingscapaciteiten van de moeder. Het hof oordeelt dat het hoofdverblijf bij de vader in het belang van de minderjarige is, gezien de stabiliteit en de huidige situatie. De moeder's verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op een school bij haar in de buurt wordt afgewezen. Tevens wordt de wijziging van de kinderalimentatie bekrachtigd, omdat de minderjarige sinds januari 2020 bij de vader verblijft. De verdeling van zorg- en opvoedingstaken wordt aangepast, zodat de moeder recht heeft op contact met de minderjarige gedurende een weekend per veertien dagen en de helft van de feestdagen. Het hof wijst het verzoek van de moeder om meer zorg in de vakanties af, gezien de onzekerheid over haar opvoedingscapaciteiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 september 2020
Zaaknummer: 200.279.722/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/353828 / FA RK 19-6055
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1. het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats af te wijzen;
2. de vader in zijn voorwaardelijke verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op een school niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen;
3. het voorwaardelijk verzoek van de vader tot wijziging van de kinderalimentatie primair af te wijzen, dan wel subsidiair de ingangsdatum daarvan te bepalen op de datum van de te wijzen beschikking;
4. in geval het hof de bestreden beschikking voor wat betreft het hoofdverblijf vernietigt, de moeder vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van de minderjarige op basisschool ‘ [basisschool 1] ’ te [plaats 1] ;
5. voor het geval de bestreden beschikking voor wat betreft het hoofdverblijf in stand blijft, een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen bij de moeder verblijft alsook de helft van de vakanties en feestdagen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 juli 2020, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder compensatie van kosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. N. Schuerman, waarnemend voor mr. Berendse-De Gruijl;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
De GI heeft het hof bericht niet tijdens de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 mei 2020;
  • de brief met bijlagen van de GI van 12 augustus 2020, ingekomen op 14 augustus 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2015 zijn partijen gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] en is een verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2017 is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [minderjarige] vastgesteld.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van 12 maanden.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] voortaan bij de vader zal zijn;
- de beschikking van de rechtbank Oos-Brabant van 16 juni 2017 gewijzigd voor wat betreft de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en deze bijdrage met ingang van 6 januari 2020 op nihil bepaald;
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2015 gewijzigd voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaald dat de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende één weekend per veertien dagen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Hoofdverblijf (grief 1)
3.7.
De rechtbank heeft het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
Hoewel het verblijf van [minderjarige] bij vader slechts bij wijze van voorlopige regeling is overeengekomen, is dit sinds 6 januari 2020 de feitelijke situatie en [minderjarige] gaat vanaf dat moment ook naar de basisschool in de woonplaats van de vader.
Een nieuwe wisseling in het hoofdverblijf van [minderjarige] of onduidelijkheid over de vraag waar haar hoofdverblijf in de komende periode zal zijn, is niet in haar belang. De rechtbank betrekt daarbij de beschikking van 5 maart 2020 waarin de ondertoezichtstelling is uitgesproken, waaruit volgt dat het risico groot is dat [minderjarige] , indien zij terug zou keren naar de moeder, op niet al te lange termijn mogelijk weer terug zou moeten naar de vader. In die beschikking is overwogen:
“Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder gedurende langere tijd overvraagd is in de opvoeding van [minderjarige] . Er vinden regelmatig conflicten tussen hen plaats waarbij de moeder tegen [minderjarige] schreeuwt of haar buiten de deur zet. De moeder ontkent dit, maar geeft wel aan dat zij niet altijd goed kan omgaan met de boze buien van [minderjarige] . De moeder is daarin beperkt leerbaar gebleken. Zij probeert wel consequenter te zijn in de opvoeding, maar dit lukt onvoldoende. De moeder beschikt over onvoldoende probleeminzicht en lijkt zich vooral machteloos te voelen in de opvoeding van [minderjarige] . Het feit dat de moeder inmiddels is bevallen van een tweeling en dat de relatie met hun vader is verbroken, zal naar verwachting een negatief effect hebben op de draagkracht van de moeder. Daarnaast verloopt de communicatie tussen de ouders niet goed. [minderjarige] krijgt te veel mee van de gespannen onderlinge verhoudingen en wordt daarmee belast.”
Van belang is verder dat de GI ter zitting heeft toegelicht dat, alvorens het contact met de moeder kan worden uitgebreid, moet worden onderzocht in hoeverre de moeder de opvoeding aan kan. De GI ontvangt veel signalen dat [minderjarige] vooral bij opa, oma en een oom verblijft op de momenten dat ze eigenlijk bij de moeder zou moeten zijn. Ook is van belang dat zowel de GI als de raad aangeven geen zorgen te hebben over de opvoedingssituatie bij de vader, [minderjarige] goed gedijt bij de huidige situatie en het voor haar belangrijk is dat zij duidelijkheid krijgt over haar hoofdverblijf.
3.7.1.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De moeder stelt
primairdat het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf dient te worden afgewezen.
Weliswaar verblijft [minderjarige] sinds 6 januari 2020 bij de vader en gaat zij daar in de buurt naar school, maar de moeder wenst dat het hoofdverblijf bij haar gehandhaafd blijft. De moeder is akkoord gegaan met een (voorlopig) verblijf van [minderjarige] bij de vader omdat zij zich door de vader en de hulpverlening onder druk gezet voelde en zij rust wilde creëren. De moeder meent dat een (definitieve) wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder meent dat zij wel degelijk beschikt over voldoende opvoedkundige vaardigheden om, met inzet van opvoedingsondersteuning (sinds thuiskomst uit het ziekenhuis met de tweeling is er elke dag ondersteuning van [organisatie] ), zorg te kunnen dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De eerste jaren na het uitgeengaan van partijen nam de moeder grotendeels alleen de zorg voor [minderjarige] voor haar rekening en had de vader geen zorgen over de opvoedsituatie. Uit het verloop van de omgangsregeling blijkt dat de moeder over voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden beschikt.
De zorgen die uit het verslag van Veilig Thuis naar voren komen vloeien voornamelijk voort uit twee anonieme meldingen en uit verklaringen van de vader.
De moeder betwist dat [minderjarige] in de weekenden van de moeder veelal in het netwerk wordt geplaatst. In de weken dat de moeder met de prematuur geboren tweeling in het ziekenhuis verbleef, is [minderjarige] wel regelmatig bij familie geweest, maar sinds de moeder thuis is, is dit niet meer het geval.
De moeder is
subsidiairvan mening dat, alvorens een dergelijke ingrijpende beslissing wordt genomen, er gedegen onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of een wijziging van het hoofdverblijf in het belang van [minderjarige] is. De moeder verzoekt dan ook subsidiair dat de raad hiernaar een (aanvullend) onderzoek doet.
3.7.1.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft haar beslissing mede gebaseerd op de feitelijke situatie waarin [minderjarige] , met instemming van de moeder, vanaf 6 januari 2020 bij de vader verblijft. Het enkele feit dat deze instemming slechts tijdelijk zou zijn maakt dit niet anders. De belangen van het kind dienen immers doorslaggevend te zijn en de rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat haar hoofdverblijf komt te liggen waar zij feitelijk al vanaf januari 2020 verblijft en dat er een einde komt aan de onduidelijkheid over haar hoofverblijf. De rechtbank heeft bij deze beslissing de meest recente informatie van zowel de raad als de gezinsvoogd over de thuissituatie van beide partijen betrokken.
Er zijn geen, althans onvoldoende gronden om een aanvullend onderzoek te gelasten naar het hoofdverblijf. Bovendien is dit subsidiaire verzoek van de moeder een verzoek dat voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan, hetgeen rechtens niet mogelijk is, zodat de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.7.2.
De GI heeft bij brief van 12 augustus 2020 aangevoerd dat door de jeugdzorgwerker is ingezet op onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder, welk onderzoek op 10 juli 2020 is gestart. Door dit korte tijdspad en vanwege de vakantieperiode, kan de GI op dit moment nog geen beeld geven van de opvoedvaardigheden van de moeder met betrekking tot [minderjarige] . De GI vindt het nog te vroeg om te zeggen dat [minderjarige] , indien de moeder wel voldoende opvoedvaardigheden bezit, niet van de beschikbaarheid van de moeder zou mogen profiteren tijdens vakanties en/of feestdagen.
De jeugdzorgwerker is wel van mening dat er voor [minderjarige] duidelijkheid moet bestaan over haar hoofdverblijfplaats. Die is vastgesteld bij de vader en de GI is het eens met deze beslissing.
3.7.3.
De raad heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven voor wat betreft het hoofdverblijf aan te sluiten bij de GI.
3.7.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar het hoofdverblijf van [minderjarige] , op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.7.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.6.
Uit de brief van de GI van 12 augustus 2020 blijkt dat het onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder met betrekking tot [minderjarige] pas recentelijk is opgestart, zodat hier nog geen duidelijk beeld van bestaat.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder in het verleden overvraagd is geweest in de opvoeding van [minderjarige] . Daar komt bij dat de moeder thans ook de zorg heeft over een recentelijk (prematuur) geboren tweeling, die de nodige tijd en aandacht van haar vraagt. Ook is gebleken dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] en dat er geen zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de vader.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] ook nu tijdens de weekenden die zij bij moeder door zou moeten brengen, vaak wordt ondergebracht in het netwerk van moeder (opa, oma, oom of vriendinnetjes van [minderjarige] ).
Hoewel de wens van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te hebben, zeker vanuit haar insteek dat het verblijf bij vader een tijdelijk karakter zou hebben, begrijpelijk is, is het hof van oordeel dat dit niet in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] heeft inmiddels vanaf 6 januari 2020 feitelijk haar hoofdverblijf bij de vader, zij gaat daar naar de basisschool en het gaat goed met haar in deze situatie. Op dit moment is er nog geen zicht op de opvoedingscapaciteiten van de moeder ten opzichte van [minderjarige] . Gelet op de zorgen die er zijn geconstateerd met betrekking tot haar eerdere verblijf bij de moeder, is er sprake van een reëel risico dat [minderjarige] , indien zij haar hoofdverblijf weer bij de moeder zou hebben, op korte termijn terug zou moeten naar de vader. Weer een wisseling van hoofdverblijf en basisschool is niet in haar belang te achten. [minderjarige] is er bij gebaat om duidelijkheid te hebben over haar hoofdverblijf.
De grief van de moeder ten aanzien van het hoofdverblijf faalt derhalve. Op dit punt zal de bestreden beschikking bekrachtigd worden.
Het verzoek van de moeder om de vader in zijn verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op een school (het hof begrijpt basisschool “ [basisschool 2] ” te [plaats 2] ) niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen, zal het hof, nu de rechtbank dat verzoek in de bestreden beschikking reeds afgewezen heeft, bij gebrek aan belang, afwijzen.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool ‘ [basisschool 1] ’ (voorwaardelijk verzoek)
3.8.
Nu het hof de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal bekrachtigen, is het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool bij haar in de buurt niet meer aan de orde.
Het hof zal dit verzoekt derhalve afwijzen.
Wijziging kinderalimentatie
3.9.
Omdat [minderjarige] sinds 6 janauri 2020 feitelijk (nagenoeg) volledig bij de vader verblijft en de verblijfskosten vanaf dat moment voor rekening van de vader komen, heeft de rechtbank de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van deze datum nader bepaald op nihil.
3.9.1.
De moeder voert in hoger beroep het volgende aan.
De ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie dient gekoppeld te zijn aan het moment waarop is beslist dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn (de datum van de bestreden beschikking). Het is derhalve onredelijk de nihilstelling van de kinderalimentatie te laten ingaan op 6 januari 2020. Dat eerder is besloten dat [minderjarige] voorlopig haar verblijf bij de vader zal hebben, maakt dit niet anders.
3.9.2.
De vader stelt dat [minderjarige] vanaf 6 januari 2020 in zijn gezin verblijft, zodat de moeder vanaf die datum geen aanspraak meer kan maken op kinderalimentatie.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Nu [minderjarige] met ingang van 6 januari 2020 haar hoofverblijf bij de vader heeft is er vanaf die datum geen aanleiding meer voor een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie. De vader heeft aangegeven dat hij nog voor de gehele maand januari 2020 kinderalimentatie heeft betaald, maar dat de moeder dit teveel ontvangen bedrag niet hoeft terug te betalen.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat de moeder wellicht nog doorlopende kosten heeft gehad ten aanzien van [minderjarige] , maar deze (zeer late) stelling is niet onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.
Gelet op het voorgaande faalt de grief van de moeder ten aanzien van de kinderalimentatie. Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
De verdeling van zorg en opvoedingstaken: vakanties en feestdagen
3.10.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen afgewezen, omdat de GI momenteel onderzoekt of en zo ja, in welke mate de weekendregeling kan worden uitgebreid.
De moeder stelt in hoger beroep dat dit ten onrechte is, omdat dit onderzoek geen verband houdt met haar verzoek.
Haar advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er gelijkwaardige verzorging moet zijn. Juist nu [minderjarige] bij de vader opgroeit heeft zij er belang bij zo veel mogelijk tijd bij de moeder en haar andere broertje en zusje door te brengen. Dit is belangrijk om zich goed aan elkaar te kunnen hechten en daarvoor is de weekendregeling te beperkt. Hoe ouder [minderjarige] wordt hoe meer het ook gaat wringen dat zij niet met haar moeder op vakantie kan en geen feestdagen met haar kan doorbrengen.
3.10.1.
De GI heeft in de brief van 12 augustus 2020 aangegeven dat het thans te vroeg is om te zeggen dat [minderjarige] enkel eens in de twee weken een weekend bij de moeder kan en mag verblijven. De jeugdzorgwerker acht het niet in het belang van [minderjarige] dat, indien blijkt dat de moeder wel beschikt over voldoende opvoedingsvaardigheden, [minderjarige] niet mag profiteren van de beschikbaarheid van de moeder tijdens vakanties en feestdagen. Enkel een weekend in de veertien dagen zorgt er niet voor dat [minderjarige] optimaal kan profiteren van de band die zij heeft met haar moeder en de tweeling.
3.10.2.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat er meer onderzoek nodig is naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder alvorens kan worden bepaald dat [minderjarige] de helft van de vakanties bij de moeder kan doorbrengen.
Voor het toewijzen van het verzoek van de moeder voor zover dit ziet op de helft van de feestdagen ziet de raad geen bezwaar, nu een feestdag een kortere periode betreft dan een weekend en [minderjarige] nu ook al volledige weekenden bij de moeder verblijft.
3.10.3.
De vader heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij kan instemmen met het advies van de raad om [minderjarige] de helft van de feestdagen bij de moeder te laten doorbrengen.
Ten aanzien van de vakanties stelt de vader dat het niet in het belang van [minderjarige] is om haar in de vakanties aan de zorg van de moeder toe te vertrouwen, nu uit onderzoek van de gezinsvoogd is gebleken dat de moeder op dit moment nog niet in staat is deze zorg in de reguliere weekenden op zich te nemen en zij de zorg voor [minderjarige] grotendeels uitbesteedt aan derden.
3.10.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep van de moeder niet ziet op de weekendregeling. De advocaat van de moeder heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld dat de bestreden beschikking ten aanzien van de weekendregeling bekrachtigd kan worden.
Het verzoek van de moeder in hoger beroep ziet dus alleen op de vakanties en feestdagen.
Nu de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft geadviseerd dat [minderjarige] de helft van de feestdagen bij de moeder kan doorbrengen en de vader met dit advies kan instemmen, is het hof van oordeel dat dit verzoek van de moeder moet worden toegewezen.
Het is aan de GI om in overleg met de ouders vast te stellen op welke wijze de verdeling van de feestdagen zal plaatsvinden.
Wat betreft de vakanties is het hof van oordeel dat, gelet op de onzekerheid ten aanzien van de belastbaarheid van de moeder en het feit dat er nog onderzoek wordt gedaan naar haar opvoedingscapaciteiten ten opzichte van [minderjarige] , een uitbreiding op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is.
Indien uit onderzoek zou blijken dat er ruimte voor uitbreiding van de zorg- en contactregeling met de vakanties is, dan is het aan de GI om hieraan, in overleg met de ouders, uitvoering te geven.
Het verzoek van de moeder ten aanzien van de vakanties wordt derhalve afgewezen.
3.10.5.
Omwille van de leesbaarheid zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij de verdeling van zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld en, opnieuw rechtdoende, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2015, bepalen dat de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen alsmede de helft van de feestdagen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2020 voor zover het betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2020 voor zover het betreft de verdeling van zorg- en opvoedingstaken;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2015 voor zover het betreft de overeengekomen verdeling van zorg- en opvoedingstaken;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast:
de moeder is gerechtigd tot contact met [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen alsmede de helft van de feestdagen, voor wat betreft de verdeling van de feestdagen door de GI te bepalen in overleg met de ouders;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier