In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 augustus 2019, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind was vastgesteld op € 250,-- per maand, met ingang van 2 oktober 2018. De man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie ten laste van hem af te wijzen, terwijl de vrouw verweer voerde en de beschikking wilde laten bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 3 juni 1994 zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 8 mei 2007 is ontbonden. De man heeft in hoger beroep gesteld dat hij geen financiële ruimte heeft om bij te dragen aan de kosten van de opvoeding van hun kind, omdat hij slechts een WAO-uitkering ontvangt. De vrouw heeft echter betwist dat de man geen andere inkomsten heeft en heeft verzocht om aanvullende informatie over zijn financiële situatie.
Het hof heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 22 februari 2019, de datum waarop de vrouw haar verzoekschrift indiende, en niet op de datum van de beschikking van de rechtbank. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat zijn netto besteedbaar inkomen € 829,-- per maand bedraagt, wat leidt tot een beschikbare draagkracht van € 25,-- per maand voor kinderalimentatie. De eerdere beschikking is vernietigd en de man is verplicht gesteld om € 25,-- per maand te betalen aan de vrouw, met terugwerkende kracht tot de vastgestelde ingangsdatum.