ECLI:NL:GHSHE:2020:2922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.245.531_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over hun minderjarige dochter, geboren in 2013, uitoefenen. De moeder is van mening dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is, omdat er veel spanningen zijn tussen de ouders en de dochter daaronder lijdt. De vader daarentegen stelt dat hij zijn rol als vader goed vervult en dat gezamenlijk gezag de norm is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de situatie van de minderjarige, maar dat deze niet voortkomen uit de wijze waarop de ouders het gezag uitoefenen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat er voldoende zicht is op de situatie door de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 september 2020
Zaaknummer : 200.245.531/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/02/324354 FA RK 16-7128 en C/02/325483 FA RK 17-87
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.L. Donders,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. H. van der Sluis-Westerlaan.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van
de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 mei 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van het gezag en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de vader om hem met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020 heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Donders;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Sluijs-Westerlaan;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 februari 2017 en 8 mei 2018;
  • het V8-formulier met bijlage van de zijde van de moeder d.d. 30 juli 2019;
  • het V8-formulier met bijlage van de zijde van de moeder d.d. 4 oktober 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de zijde van de moeder d.d. 6 augustus 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de zijde van de vader d.d. 6 augustus 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de zijde van de vader d.d. 11 augustus 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie is geboren:
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige]
.
3.3.
Bij beschikking van 21 april 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
3.4.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing (voor zover deze ziet op het gezag) niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Zij vindt het belangrijk dat er contact is tussen de vader en [minderjarige] , zolang als dit contact veilig en prettig is. De moeder is enkel om die reden in [woonplaats] blijven wonen.
Het gaat op dit moment echter niet goed met [minderjarige] . Zij heeft veel klachten, zoals hoofdpijn, buikpijn en nachtmerries. Daarnaast vertoont zij gedragsproblemen. Het is duidelijk dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders. De moeder voelt zich op dit moment meer hulpverlener dan moeder, hetgeen niet wenselijk en vol te houden is. De moeder heeft de vader zoveel als mogelijk over [minderjarige] op de hoogte gehouden, maar in plaats van dat de vader zijn steun uitspreekt of zich in de klachten van [minderjarige] verdiept, krijgt de moeder enkel verwijten.
Het is voor [minderjarige] van belang dat er een vertrouwenspersoon voor haar komt met wie zij kan praten. Zij dient verder meer weerbaar te worden.
De verhouding tussen de ouders is zodanig dat het gezamenlijk gezag niet behoorlijk kan worden uitgeoefend. De moeder zal meer rust ervaren als zij niet meer met de vader hoeft te overleggen. Het geeft haar teveel spanning en een hoop strijdpunten zullen verdwijnen als de vader geen gezag meer heeft.
De raad heeft in haar rapportage ook geadviseerd dat de ouders eerst aan zichzelf dienden te werken. De moeder heeft een weerbaarheidstraining gevolgd en bezoekt een GZ-psycholoog. De vader weigert echter iets te doen aan zijn agressieregulatie.
Er zijn wel degelijk voldoende contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. Er is in het verleden veel gebeurd. De moeder heeft met [minderjarige] in een ‘Blijf van mijn Lijf’-huis gezeten.
Het lukt de ouders nog steeds niet om samen afspraken te maken over [minderjarige] . Het heeft bijvoorbeeld lang geduurd voordat de vader toestemming heeft verleend voor een vakantie naar Amerika. De communicatie tussen de ouders is bovendien nog niet verbeterd.
De vader stelt het belang van [minderjarige] niet voorop en daardoor bestaat er wel degelijk een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen haar ouders. Het gezamenlijk gezag vormt een extra spanningsveld tussen de ouders en zal de strijd alleen maar doen oplaaien.
De moeder is overigens wel bereid om de vader met enige regelmaat te informeren.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Hij spreekt de beschuldigingen van mishandeling en agressiviteit tegen.
De vader erkent wel dat hij in de eindfase van de relatie zich verbaal heftig tegen de moeder heeft uitgelaten, maar in het algemeen is er van agressief gedrag geen sprake. Hij hanteert enkel een meer zakelijke stijl dan de moeder. Een agressieregulatietherapie acht de vader niet nodig en is door de rechtbank ook niet opgelegd. Het dient bovendien niet zo te zijn dat de vader therapie moet volgen omdat de moeder ook aan haar zelf werkt.
De vader heeft geen bezwaar tegen een mediationtraject, maar een dergelijk traject kan niet slagen zolang de moeder hem blijft beschuldigen van mishandeling en zij enkel verwacht dat de mediator haar standpunt onderschrijft.
De problemen die de moeder over [minderjarige] schetst herkent de vader niet. De omgangsregeling verloopt ontspannen en [minderjarige] is graag bij hem en zijn twee andere kinderen. De vader merkt wel dat [minderjarige] in twee werelden leeft.
De vader voelt zich door de moeder buiten spel gezet en in zijn vaderrol belemmerd. Hij wordt regelmatig door de moeder op het verkeerde been gezet. De moeder staat de vader geen contact met de school van [minderjarige] toe en zet de vader als boze vader weg bij [minderjarige] .
De vader erkent dat de verhouding niet ideaal is maar stelt dat het de ouders wel lukt om over praktische zaken afspraken te maken.
De problemen van de ouders zijn niet gelegen in het gezag en de vader heeft altijd zijn medewerking verleend. Gezamenlijk gezag is de norm.
Er wordt bovendien gewerkt aan een verbetering van de situatie. Beide ouders zijn ermee akkoord gegaan om een traject Kinderen uit de Knel (KUK) te volgen. Op advies van de raad heeft de rechtbank inmiddels een ruimere omgangsregeling vastgesteld. Er is een ondertoezichtstelling uitgesproken waarbij de jeugdzorgwerker de ouders kan aansturen. Onder deze omstandigheden dient het verzoek van de moeder te worden afgewezen.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het is van belang dat de ouders hun onderlinge strijd staken en dat zij gaan samenwerken. Door middel van het KUK-traject wordt bezien of de ouders op een coöperatieve manier vorm kunnen gaan geven aan hun ouderschap. Om die reden wordt er vooralsnog niet ingezet op parallel ouderschap of een schottenaanpak. Alhoewel de jeugdzorgwerker nog maar kort bij [minderjarige] is betrokken is het voor haar al duidelijk dat [minderjarige] tussen haar ouders klem zit. [minderjarige] lijkt vanuit haar zelf aan te kunnen geven waar zij last van heeft, zonder dat dit vanuit de moeder lijkt te zijn ingegeven. Ze lijkt het lastig te vinden om leuke dingen te noemen aan de contacten met de vader, maar het is nog niet duidelijk waarom.
Het feit dat er problemen zouden zijn ten aanzien van het gezag, vormt geen reden om de omgang met de vader terug te brengen. Er is daartoe geen concrete aanleiding. Het is wel van belang dat de zorgen die er over [minderjarige] zijn concreet worden gemaakt en dat duidelijk wordt waar zij last van heeft.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - zakelijk weergegeven - het volgende geadviseerd.
Er is veel wantrouwen tussen de ouders onderling. Beide ouders vertellen een ander verhaal over het verleden en zij hebben dit onderling niet meer kunnen bespreken en afsluiten. De zorgen die er over [minderjarige] zijn worden hierdoor mogelijk gekoppeld aan de eigen ervaringen. Het is voor [minderjarige] van belang dat de moeder het verleden kan loslaten. Verder dient de vader naar zijn aandeel te kijken en dient hij aandacht te schenken aan de zorgen die de moeder over [minderjarige] heeft. De jeugdzorgwerker kan de ouders hierin ondersteunen. Het zou daarnaast goed zijn als er een vertrouwenspersoon voor [minderjarige] komt, zoals een creatief therapeut of speltherapeut. Dit kan een stukje rust bij de ouders opleveren.
Verder dienen de ouders te werken aan de overgang van [minderjarige] van de ene ouder naar de andere ouder. Het is voor [minderjarige] lastig om tussen twee opvoedsituaties te schakelen.
De raad ziet geen aanleiding om het gezag van de vader te beëindigen. De kans is aanzienlijk dat zijn rol dan steeds kleiner wordt en dat hij uiteindelijk wordt weggevaagd uit het leven van [minderjarige] .
De ouders dienen te bedenken wat voor voorbeeld zij voor hun dochter willen zijn. [minderjarige] kan een toekomst krijgen waarbij ze van twee ouders kan profiteren. Ze kan ook het beeld krijgen dat problemen in relaties worden opgelost met strijd, waardoor de problemen blijven bestaan. De raad hoopt dat de ouders inzien dat [minderjarige] nu niet het goede voorbeeld krijgt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.3.
Alhoewel het hof erkent dat er zorgen zijn over [minderjarige] , is het hof op grond van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is verklaard van oordeel dat haar problematiek en klachten niet voortkomen uit de wijze waarop de ouders het gezamenlijke gezag uitoefenen.
Weliswaar kunnen de ouders niet goed met elkaar communiceren, maar niet is gebleken dat de vader de moeder, bij wie [minderjarige] het hoofdverblijf heeft, belemmert om gezagsbeslissingen te nemen. Verder zijn de ouders in staat om afspraken te maken rondom de zorg-/omgangsregeling en verloopt deze regeling in zoverre naar behoren.
Voor zover de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader heeft zij dit onvoldoende concreet gemaakt en staat dit in beginsel los van het gezag. Van een onveilige situatie bij de vader is uit het meest recente raadsonderzoek ook niet gebleken, zodat de rechtbank de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader recent nog heeft uitgebreid. Bovendien is er inmiddels een ondertoezichtstelling uitgesproken, zodat er voldoende zicht op de situatie bij de vader blijft, juist ook bij gezamenlijk gezag.
Het is wel van belang dat de ouders [minderjarige] buiten hun strijd houden en [minderjarige] daar niet mee belasten. [minderjarige] lijkt er nu moeite mee te hebben om te schakelen tussen de twee gescheiden werelden waarin zij leeft en de overgang van de moeder naar de vader (en andersom) vindt op dit moment kennelijk nog op een voor [minderjarige] belastende manier plaats. Het gezamenlijk gezag maakt het binnen de uitgesproken ondertoezichtstelling mogelijk dat de jeugdzorgwerker beide ouders aanwijzingen kan geven en er zicht komt op de thuissituaties van beide ouders. Bij de moeder wordt de door haar gewenste opvoedondersteuning ingezet.
De GI zal een eigen inschatting kunnen maken over de vraag of de vader ook nog enige vorm van ondersteuning of begeleiding kan gebruiken. Daarnaast is het van belang dat er een vertrouwenspersoon voor [minderjarige] wordt ingezet. Verder hebben beide ouders zich akkoord verklaard om te gaan werken aan een verbetering van de situatie door middel van een KUK-traject.
Dit alles maakt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat er binnen afzienbare tijd enige verbetering in de situatie komt. Weliswaar kan het KUK-traject pas worden gestart indien er geen procedures tussen de ouders meer lopen, maar dat hebben de ouders zelf in de hand.
3.10.
Nu ook verder niet is gebleken dat eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, ziet het hof op grond van het voorgaande geen aanleiding om het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
Het hof zal derhalve de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en de procedure de uit deze relatie geboren minderjarige betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 30 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.A.R.M. van Leuven en is door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.