ECLI:NL:GHSHE:2020:291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
200.255.638_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarigen na beëindiging van de relatie tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2018. De moeder, die samen met de vader van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een relatie heeft gehad, verzoekt om wijziging van het gezag over de kinderen. De moeder heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te wijzigen in eenhoofdig gezag en om de zorgregeling te herzien. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2019 zijn beide ouders gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. De moeder voert aan dat er sprake is van verbale en fysieke agressie van de vader en dat dit een risico vormt voor de kinderen. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat hij zijn leven heeft gebeterd. Het hof overweegt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is. De moeder kan zich niet verenigen met de zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld, maar het hof oordeelt dat de regeling te veel wisselmomenten kent en past deze aan.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank voor wat betreft het gezag, maar vernietigt de beschikking voor wat betreft de zorgregeling en stelt een nieuwe zorgregeling vast. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 januari 2020
Zaaknummer: 200.255.638/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/337598 / FA RK 18-4125
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C.M. Schaeken,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.E.M.C. Reinartz.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2019, heeft de moeder samengevat verzocht om:
- voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de beslissingen ten aanzien van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft en het verzoek van de moeder strekkende tot wijziging van het gezag (over [minderjarige 1] , van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag) alsnog toe
te wijzen en het inleidende verzoek van de vader strekkende tot wijziging van het gezag (over [minderjarige 2] , van eenhoofdig naar gezamenlijk gezag) alsnog af te wijzen;
- voormelde beschikking te vernietigen voor zover de zorgregeling bepaalt dat de vader de kinderen op dinsdag uit school haalt en om 17.45 uur naar de moeder brengt en voor zover deze bepaalt dat de vader in de oneven weken de kinderen op vrijdag uit school haalt en zij bij hem verblijven tot 19.00 uur en het daartoe strekkende verzoek van de vader alsnog af te wijzen, dan wel een contactregeling vast te stellen als het hof juist acht.
Het een en ander met compensatie van de kosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2019, heeft de vader verzocht om de verzoeken van de moeder in haar appelrekest af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schaeken;
-de vader, bijgestaan door mr. Reinartz.
2.4.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Omdat de mondelinge behandeling op een veel later tijdstip begon dan was voorzien, kon de raadsvertegenwoordiger wegens verplichtingen elders deze niet meer bijwonen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 november 2018;
- het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 3 december 2019 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. De relatie is geëindigd in 2014.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Voorheen hadden partijen gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en had de moeder eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat het gezag over [minderjarige 2] voortaan toekomt aan de vader en de moeder gezamenlijk en heeft de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] in eenhoofdig gezag. Voorts heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat:
- de vader de kinderen op dinsdag uit school haalt, met hen naar zwemles gaat en de kinderen op 17.45 uur naar de moeder brengt;
- de vader de kinderen op woensdag om 12.15 uur uit school haalt en zij bij hem verblijven tot donderdagmorgen, waarbij de vader de kinderen naar school brengt;
- de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt en zij bij hem verblijven in de oneven weken tot 19.00 uur, waarbij de vader de kinderen naar de moeder brengt en in de even weken tot maandagochtend, waarbij de vader de kinderen naar school brengt;
- de kinderen gedurende de helft van de vakanties bij de vader verblijven, tussen de ouders in
onderling overleg te verdelen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing (deels) niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.5.
De moeder is het niet eens met de beslissingen ten aanzien van het gezag. De moeder wil graag het eenhoofdig gezag over beide kinderen. De moeder voert hiertoe samengevat het volgende aan.
Tijdens de relatie van de moeder en de vader was er sprake van verbale en fysieke agressie richting de moeder en haar oudste dochter ( [dochter] ). De rechtbank gaat hier ten onrechte aan voorbij. De vader is verslavingsgevoelig, bleek in het bezit van een vuurwapen en bestuurde een auto onder invloed en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Ook is de vader de afgelopen jaren veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, onder meer betrekking hebbend op door de vader jegens de moeder gepleegd geweld. De gedragingen van de vader waren ook gevaarlijk voor de kinderen.
Tijdens de relatie en ook daarna heeft de moeder altijd alle beslissingen alleen genomen over (de opvoeding van) de kinderen. Sinds het uiteengaan van partijen in 2014 is er slechts beperkt contact tussen partijen geweest over de praktische invulling van het halen en brengen van de kinderen. Vanwege het agressieve gedrag van de vader, dat een grote impact op haar
heeft, staat de moeder niet open voor contact over andere onderwerpen.
De moeder heeft traumatische ervaringen opgedaan en is niet in staat tot gesprekken met de vader rechtstreeks. Dat heeft zij ook aan de hulpverlening aangegeven.
Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de
ouders bij gezamenlijk gezag en er is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd
verandering komt en ook anderszins is gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen. Specifiek ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat zij is onderzocht is door een psycholoog en dat er is geconcludeerd dat er sprake is van trauma of een stressor gerelateerde stoornis, waarbij voldaan wordt aan de criteria voor een reactieve hechtingsstoornis. De gespannen communicatie en de voortdurende strijd tussen de ouders is schadelijk voor haar. [minderjarige 2] moet meer veiligheid gaan ervaren in haar omgeving.
Verder is de redenering van de rechtbank dat de vader zich niet ongevraagd met opvoedingsbeslissingen zal gaan bemoeien onjuist. Het is evident dat de vader zich wel wil gaan bemoeien met de opvoeding; met betrekking tot [minderjarige 1] (over wie hij steeds gezag heeft gehad) doet hij dat inmiddels al ten aanzien van school en de huisarts.
3.6.
De vader voert ten aanzien van het gezag - kort samengevat - het volgende aan.
De vader erkent dat hij strafrechtelijk gezien wel eens de fout is ingegaan, maar het betreft geen zaken die hem ongeschikt maken als vader. Het bezit van een vuurwapen in 2012 was overigens destijds voor de moeder geen reden om de relatie beëindigen. De vader vindt het merkwaardig dat dit nu wordt ingezet om het gezag te beëindigen. De vader heeft zijn leven gebeterd, voornamelijk omdat hij een voorbeeldfunctie heeft naar zijn kinderen toe.
De vader is inderdaad verslavingsgevoelig, maar hij staat onder controle voor alcohol en drugs en hij is al jaren clean. De vader betwist dat er sprake is geweest van fysiek geweld of van verbaal agressief gedrag. De vader is niet veroordeeld wegens tegen de moeder gepleegd geweld. Aan de vader is wel naar aanleiding van hetgeen was voorgevallen in 2014 een huisverbod van twee weken opgelegd. De vader is in 2013 voorlopig gedetineerd geweest wegens agressief gedrag en heeft onder reclasseringstoezicht gestaan. Dit vormde voor de moeder echter geen aanleiding om de relatie te verbreken. Verder merkt de vader nog op dat als de vader daadwerkelijk een gevaar voor de kinderen zou zijn, de moeder niet achter een
zorgregeling zou staan.
De moeder heeft de vader buiten de te nemen beslissingen over de kinderen gehouden en hij
wenst betrokken te worden. De vader heeft zich gewend tot hulpverlening om de communicatie te verbeteren, maar de moeder staat een traject in de weg. De ouders zijn overigens wel in staat om samen de belangen van de kinderen voorop te stellen en beslissingen te nemen. Zij hebben beiden meegewerkt aan het onderzoek voor [minderjarige 2] . Overigens interpreteert de moeder de resultaten hiervan niet goed. Hieruit blijkt niet dat eenhoofdig gezag wenselijk is, maar gezamenlijk gezag.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
Gezamenlijk gezag [minderjarige 2]
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die
niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders
niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.7.3.
Hetgeen de moeder heeft aangevoerd leidt er naar het oordeel van het hof niet toe dat voldaan is aan de vereisten van artikel 1:253c lid 2 BW. De onderlinge verstandhouding is niet goed en dient te veranderen. Dit leidt er echter niet toe dat [minderjarige 2] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige 2] is. De ouders oefenen al sinds 2008 het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] zonder dat zich in dat kader problemen voor hebben gedaan.
Ook sinds partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige 2] hebben zich geen problemen voorgedaan. De ouders hebben beiden meegewerkt aan het onderzoek van [minderjarige 2] . De enkele vrees van de moeder dat de vader zich meer met de opvoeding zal bemoeien en dat beslissingen daardoor niet meer kunnen worden genomen, is onvoldoende om anders te oordelen.
Eenhoofdig gezag [minderjarige 1]
3.7.4.
De moeder en de vader hebben sinds 2008 gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] op grond van aantekening in het gezagsregister.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de
niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.5.
Naar het oordeel het hof heeft de moeder ook in hoger beroep onvoldoende gesteld voor het oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden of dat bij het ontstaan van het gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Het nemen van beslissingen over [minderjarige 1] kwam altijd aan op de moeder en dat is na de breuk hetzelfde gebleven. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder desgevraagd verklaard dat er zich tot op heden geen problemen hebben voor gedaan met betrekking tot het nemen van beslissingen over [minderjarige 1] .
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren bekrachtigen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.7.6.
De moeder is het oneens met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling voor zover het de dinsdag en de vrijdag in de oneven weken betreft.
De regeling op de dinsdag had te maken met zwemles en was van beperkte duur volgens de moeder. Nu de zwemles is vervallen, is ook de regeling op dit punt vervallen en dus ten onrechte opgenomen door de rechtbank. Bovendien ging [minderjarige 1] sowieso al vaak niet meer op dinsdag naar de vader.
De afspraak over de vrijdagmiddag is destijds gemaakt in verband met het werk van de moeder. Inmiddels werkt zij niet meer op vrijdagmiddag en de moeder hecht eraan dat zij en haar vier kinderen een weekend in de twee weken van vrijdag na school tot maandagochtend bij elkaar zijn. Bovendien hebben de kinderen, maar vooral [minderjarige 2] gelet op haar problematiek, moeite met de vele wisselingen.
3.7.7.
De vader heeft ten aanzien van de zorgregeling verweer gevoerd. Hij kan zich voorstellen dat het nog te vroeg is voor de door hem in eerste aanleg verzochte co-ouderschapsregeling. Hij is wel bereid om extra zorg op zich te nemen. De huidige regeling functioneert goed. Hij herkent niet dat de wisselingen teveel zouden zijn voor de kinderen. Het feit dat het zwemdiploma inmiddels is behaald, betekent niet dat de omgang moet vervallen. Dat geldt ook voor het feit dat de moeder haar werkschema heeft aangepast. Dat was niet de afspraak. Bovendien willen de kinderen graag omgang houden op dinsdag en op vrijdag.
3.7.8.
Het hof overweegt het volgende.
Met de moeder is het hof van oordeel dat de regeling veel wisselmomenten kent en daarom
wat onrustig is, hetgeen blijkens de stukken met name lastig is voor [minderjarige 2] . Het hof zal de
regeling daarom aanpassen. Het contactmoment op de dinsdag komt te vervallen om langere aaneengesloten periodes te creëren. Op de dinsdag ging [minderjarige 1] , zoals onbetwist gesteld
door de moeder, vaak al niet mee naar de vader. De vrijdag blijft gehandhaafd, zo niet dan zou de zorgregeling voor de vader onevenredig worden ingeperkt. Partijen kunnen in onderling overleg anders overeenkomen. Het hof merkt nog wel op dat de sleutel voor het creëren rust, duidelijkheid en veiligheid, hetgeen volgens de stukken nodig is, in de kern niet ligt in het aanpassen van de zorgregeling op bepaalde punten, maar dat die sleutel bij de ouders zelf ligt. Zij moeten een manier vinden om samen invulling te gaan geven aan het ouderschap, waarbij zij niet moeten focussen op elkaars tekortkomingen, maar op elkaars kwaliteiten en moeten leren om samen te werken.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover het de beslissingen ten aanzien van het gezag betreft en de proceskosten. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft de zorgreling en voor de duidelijkheid de zorgregeling opnieuw bepalen met inachtneming van het bovenstaande.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2018, voor zover het de zorgregeling betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast inhoudende dat:
- de vader de kinderen op woensdag om 12.15 uur uit school haalt en zij bij hem verblijven tot donderdagmorgen, waarbij de vader de kinderen naar school brengt;
- de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt en zij bij hem verblijven in de oneven weken tot 19.00 uur, waarbij de vader de kinderen naar de moeder brengt en in de even weken tot maandagochtend, waarbij de vader de kinderen naar school brengt;
- de kinderen gedurende de helft van de vakanties bij de vader verblijven, tussen de ouders in onderling overleg te verdelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. van Riemsdijk en is op 30 januari 2020 in het openbaar uitgesproken door C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.