Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
heeft gelast;
- de memorie van grieven, met productie 24;
- de memorie van antwoord, met productie 3;
- de akte van [appellant] , houdende vermindering van eis, met productie 25;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
6.De beoordeling
alletussen partijen vaststaande feiten te vermelden. Het hof zal hierna de voor de beslissing relevante feiten opnieuw vaststellen en zal daarbij, voor zoveel nodig, rekening houden met de concrete bezwaren van [appellant] (zie de rov. 6.1.7. en 6.1.9.).
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellant] heeft het perceel met woning c.a. gekocht van [geïntimeerde] . Zij hebben daartoe op 20 augustus 2013 mondeling overeenstemming bereikt. [appellant] heeft de schriftelijke overeenkomst getekend op 16 september 2013; [geïntimeerde] heeft dat gedaan op 18 oktober 2013. In mei 2014 is het gekochte in opdracht van [appellant] getaxeerd door makelaar/taxateur [naam makelaar/taxateur] . De woning is aan [appellant] geleverd bij akte van
1 augustus 2014.
‘Koopovereenkomst
de eigendom van het vrijstaand woonhuis met ondergrond, tuin en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te (…) door de koper als zodanig te gebruiken.
‘5. Conclusie en advies
‘1. Conclusie
“(…)Recentelijk heeft cliënte er kennis van moeten nemen dat zich een aanzienlijke bodemverontreiniging bevindt in de door hem van u gekochte onroerende zaak. Voor zover hem thans bekend geraakt is deze verontreiniging schadelijk voor de gezondheid in het geval de grond wordt beroerd alsook brengt de verontreiniging de noodzaak mee tot sanering.
‘IS HET PERCEEL GESCHIKT VOOR EEN NORMAAL GEBRUIK ALS WONING MET TUIN?
[naam medewerker] van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) verzocht om, voor zover van belang, de volgende vraag te beantwoorden:
‘Wat is/was de woning waard met verontreiniging, ofwel wat is de waardevermindering ten gevolge van de verontreiniging?’[bedrijf 1] heef in haar notitie van 31 augustus 2017 de waardevermindering vastgesteld op € 65.000,00. [bedrijf 1] is tot dit bedrag gekomen op basis van de volgende overwegingen:
- het perceel met woning c.a. is minder waard ten gevolge van de verontreiniging, ook al zijn sanering of kostenverhaal voor een particuliere eigenaar niet aan de orde;
- de minderwaarde is het gevolg van de beperkte aanwendingsmogelijkheden van het verontreinigde deel van het perceel, van de onduidelijkheid over de (eventuele) aanpak van de verontreiniging door de overheid in de toekomst, van de omstandigheid dat de verkoper een eventuele koper op de hoogte zal moeten stellen van de vervuiling, en van het stigma ‘voormalige vuilnisstort’, waardoor de kring van kopers kleiner wordt en de prijs lager;
- de waarde van de geitenwei in verontreinigde staat is niet € 25.000,00, maar nihil;
- de waarde van het perceel met de woning en de paardenbak (maar zonder de geitenwei) in verontreinigde staat is niet € 400.000,00 maar (10% = € 40.000,00 lager, dus)
€ 360.000,00.
Het rapport van [bedrijf 2] van 22 januari 2018 bevat, voor zover relevant, het volgende:
ad € 110.740,00 ex BTW, met bepaling dat indien [geïntimeerde] dit bedrag niet heeft voldaan binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, [geïntimeerde] vanaf de vijftiende dag over dit bedrag de wettelijke rente is verschuldigd tot aan de dag der algehele voldoening;
primair:
Deze laatste grondslag ziet op een buitencontractuele aansprakelijkheid. [appellant] heeft niet deugdelijk toegelicht op welke wijze een beoordeling van zijn stellingen op basis van de grondslag onrechtmatige daad kan leiden tot andere gevolgen dan een beoordeling op basis van de beide andere grondslagen, die zijn toegesneden op geschillen in contractueel verband. Daar komt bij dat de enige vordering waarvoor de grondslag onrechtmatige daad van belang zou kunnen zijn, inmiddels is ingetrokken (zie rov. 6.3.2.).
Gelet op de gang van zaken rondom de koop van het perceel met woning c.a. en het partijdebat acht het hof met name de volgende omstandigheden van belang:
(1) de vóór de koop bij [appellant] (al dan niet) bestaande bekendheid met de (mogelijkheid van) bodemverontreiniging op het perceel, in samenhang met
- dat hij, toen hij met [geïntimeerde] in contact kwam over de eventuele aankoop van het perceel met woning c.a., onkundig was van de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging op het perceel,
- dat [geïntimeerde] hem daarover vóór de koop ook niet heeft geïnformeerd, wat neerkomt op het bewust en opzettelijk verzwijgen van de bij [geïntimeerde] bekende verontreiniging, en
- dat de enige uitlating van [geïntimeerde] over de bodemverontreiniging (neergelegd in de onbekendheidsclausule in artikel 10 van de koopovereenkomst) bewust in strijd met de waarheid is gedaan.
- dat [appellant] vóór de koop liet blijken dat hij volledig op de hoogte was van alle ‘ins en outs’ met betrekking tot het perceel, waaronder te begrijpen: dat er een brandkuil/stortplaats was geweest en de (on)mogelijkheden om te bouwen;
- dat zij [appellant] vervolgens, nog vóór de koop, de bij haar aanwezige informatie over de bodemverontreiniging heeft verstrekt, en
- dat de inhoud van artikel 10 van de koopovereenkomst in overeenstemming is met de (geringe) ernst van de bodemvervuiling, die niet in de weg stond (en staat) aan het gebruik van het verkochte als woning met tuin.
heeft ontkend dat de taxateur van de hypotheekbank haar heeft gevraagd naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft zij verklaard dat zij de taxateur heeft verteld over de boringen en dat het een voormalige brandkuil/stortplaats is geweest.
(a) dat hij vóór het sluiten van de koopovereenkomst inzake het perceel met woning c.a. niet bekend was met de op het perceel (mogelijk) aanwezige bodemverontreiniging, en
(b) dat [geïntimeerde] hem vóór het sluiten van die koopovereenkomst niet heeft geïnformeerd over de aanwezige bodemverontreiniging.
7:23 lid 1 BW en op de verjaring in lid 2 van hetzelfde artikel. Het hof is van oordeel dat over deze - verstrekkende - verweren pas een oordeel kan worden gegeven, nadat vast staat (vanaf) wanneer [appellant] op de hoogte was van de bodemverontreiniging, al dan niet ten gevolge van mededelingen van [geïntimeerde] . (Ook) deze verweren zullen dus, zo nodig, pas in een later stadium aan de orde komen.
Inmiddels heeft [appellant] , naar hij heeft gesteld in de akte vermindering van eis, op de plek van de beoogde poel een woning laten bouwen voor zijn ouders, zodat de vordering onder IV. niet langer aan de orde is.
7.De uitspraak
(a) dat hij vóór het sluiten van de koopovereenkomst inzake het perceel met woning c.a. niet bekend was met de op het perceel (mogelijk) aanwezige bodemverontreiniging, en
(b) dat [geïntimeerde] hem vóór het sluiten van die koopovereenkomst niet heeft geïnformeerd over de aanwezige bodemverontreiniging.;