6.1.Tegen de vaststelling van de feiten in eerste aanleg is niet gegriefd. Ook in dit hoger beroep gaat het hof dan ook uit van de volgende feiten.
[de Holding] . (hierna: [de Holding] ) is de moedermaatschappij van [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap] ). [bestuurder van de Holdidng en de vennootschap] is bestuurder van beide ondernemingen. [de Holding] houdt zich bezig met (kort gezegd) handel in industriële slanghaspels.
[appellant] is gehuwd met [appellante] .
[appellant] is op grond van een met [de Holding] gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst van 14 augustus 2015 met ingang van 10 augustus 2015 voor de duur van een jaar in dienst getreden bij [de Holding] . [appellant] is daarbij aangesteld in de functie van directeur van [de vennootschap] . Het overeengekomen loon van [appellant] bedroeg € 6.944,45 exclusief 8% vakantiebijslag.
De arbeidsovereenkomst bevat onder meer de navolgende bedingen:
“Artikel 8 Geheimhoudingsplicht
Het is werknemer verboden, gedurende en na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect in welke vorm dan ook enige mededeling te doen over of aangaande enige bijzonderheden van werkgevers onderneming en/of zakelijke relaties van werkgever(‘s) onderneming betreffende, of daarmee verband houdende. Werknemer verbindt zich zowel gedurende als na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot geheimhouding van alle gegevens, die hem / haar gedurende de arbeidsovereenkomst bekend worden, waaronder gegevens betreffende prijzen, leveranciers, klanten en werkwijzen van werkgevers onderneming en met haar gelieerde ondernemingen.”
Artikel 9Nevenwerkzaamheden
Voor het verrichten van nevenwerkzaamheden door werknemer moet vooraf schriftelijke toestemming worden gevraagd en verkregen van werkgever.”
De arbeidsovereenkomst bevat geen specifiek concurrentiebeding, noch een zogenaamd relatiebeding.
Bij e-mailbericht van 23 december 2015 heeft [bestuurder van de Holdidng en de vennootschap] [appellant] “tot nader order” op non-actief gesteld. Als reden wordt vermeld dat [appellant] zonder overleg met [de Holding] e-mails de markt in heeft gestuurd.
[de Holding] en [appellant] hebben op 31 maart 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij zijn daarbij (onder meer) overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met [appellant] zou worden beëindigd per 1 mei 2016. Verder bevat de vaststellingsovereenkomst onder meer de navolgende bedingen:
“8. Het geheimhoudingsbeding zoals tussen Partijen in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst werd overeengekomen blijft onverminderd van kracht ook na de beëindigingsdatum.
9. Werknemer is niet meer in het bezit van enige analoge en/of digitale bedrijfseigendommen van Werkgever en/of [de vennootschap] . Werknemer heeft reeds alle in zijn bezit zijnde bedrijfseigendommen van Werkgever en/of [de vennootschap] bij Werkgever ingeleverd, dan wel alle in zijn bezit zijnde gegevens en documenten verwijderd van zijn computer en overige gegevensdragers, zodat de overdracht van bedrijfseigendommen reeds heeft plaatsgevonden.
(…)
13. Onderhavige overeenkomst tussen Partijen is een vaststellingsovereenkomst overeenkomstig artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek.
(…)
15. Tussen partijen is alles besproken en uit onderhandeld. (…) Er zijn geen verdere onderwerpen die Partijen buiten de Overeenkomst wensen te laten. Een en ander betekent dat Werkgever enerzijds en de Werknemer anderzijds verklaren ter zake de arbeidsovereenkomst, de beëindiging daarvan en uit welke anderen hoofde dan ook niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen behoudens voor zover het betreft nakoming van de hiervoor in de Overeenkomst omschreven rechten en verplichtingen.(…)”
[appellante] heeft op 1 januari 2006 de eenmanszaak genaamd “ [appellante] ” opgericht met als bedrijfsactiviteit “Detailhandel in tuinbeelden en decoratie, bronzen beelden”. Met ingang van 1 april 2016 is de naam van deze eenmanszaak gewijzigd in [naam bedrijf] . In het uittreksel van het handelsregister staan met ingang van die datum als bedrijfsactiviteiten van deze onderneming geregistreerd: “Groothandel in gereedschapswerktuigen Handel in industriële haspels”.
[appellante] heeft op 1 februari 2016 “ [website] ” als de domeinnaam van de website van [naam bedrijf] laten registreren. Op enig moment zijn op die website haspels te koop aangeboden.
[leverancier van de vennootschap] (hierna: [leverancier van de vennootschap] ) is een leverancier van [de vennootschap] en een zakenrelatie van [de Holding] . Op 26 juli 2016 heeft [naam manager] , “assistant manager” van [leverancier van de vennootschap] een e-mailbericht verzonden gericht aan “Dear business relation”. Het e-mailbericht vermeldt dat het is verzonden aan (onder anderen) [e-mailadres 1] en aan [e-mailadres 2] .
Bij brieven van haar advocaat van 29 juli 2016 heeft [geïntimeerden] [appellant] en [appellante] (onder meer) gesommeerd om er zorg voor te dragen dat [appellant] zijn concurrerende activiteiten en contacten met relaties van [geïntimeerden] zou staken en gestaakt zou houden.
Bij brieven/e-mailberichten van haar advocaat van 2 en 3 augustus 2016 heeft [de vennootschap] aan [appellante] medegedeeld dat [naam bedrijf] met de publicatie van een tweetal foto’s inbreuk maakt op het auteursrecht van [de vennootschap] , dat [naam bedrijf] op haar website ten onrechte suggereert dat bepaalde maatwerkhaspels van [naam bedrijf] afkomstig zijn en dat [naam bedrijf] bij bepaalde projecten betrokken is geweest terwijl het haspels en projecten van [de vennootschap] betreffen. Op enig moment daarna heeft [appellante] foto’s van die haspels en projecten van haar website verwijderd.
Partijen hebben daarna nog confraterneel gecorrespondeerd, waarbij [appellante] heeft medegedeeld niet aan de sommaties te zullen voldoen en waarbij [geïntimeerden] [appellant] hebben gesommeerd om (onder meer) het geheimhoudingsbeding na te komen.
[de Holding] heeft bij exploot van 15 augustus 2016 conservatoir beslag gelegd onder ABN AMRO N.V. op alle vorderingen die [appellant] op deze bank heeft. Bij brief van 15 augustus 2016 heeft ABN AMRO N.V. aan [appellant] € 70,00 in rekening gebracht “voor de behandeling van het beslag”.
Recherche Bureau Zuid (verder: RBZ) heeft in opdracht van [de Holding] en/of [de vennootschap] onderzoek verricht op de laptop die [appellant] ten tijde van zijn dienstverband bij [de Holding] heeft gebruikt. De bevindingen van dat onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 4 september 2016.
[geïntimeerden] hebben [appellant] en [appellante] in kort geding gedagvaard bij exploot van 23 augustus 2016. Bij vonnis van 26 september 2016 is [appellant] het gebod opgelegd zich (kort gezegd) te houden aan het geheimhoudingsbeding op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts is [appellante] bij dit vonnis verboden (kort gezegd) gebruik makend van de kennis van [appellant] zakelijk contact te hebben met (zaken)relaties van [geïntimeerden] eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom.
6.2.1.In de onderhavige procedure vorderen [geïntimeerden] in eerste aanleg in conventie
voor recht te verklaren dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en/of vaststellingsovereenkomst, althans onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld en dienovereenkomstig aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] , althans [de Holding] , althans [de vennootschap] geleden en/of nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[appellant] te veroordelen tot betaling aan [de Holding] van een voorschot van € 38.665,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2016, althans de dag van dagvaarding/een in goede justitie te bepalen ingangsdatum;
[appellant] voor de duur van een jaar na uitspraakdatum te verbieden:
primair om (kort gezegd) met [geïntimeerden] concurrerende activiteiten/werkzaamheden te verrichten, althans een belang te hebben in een met [geïntimeerden] concurrerende onderneming/organisatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,= voor iedere overtreding en te vermeerderen met € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt,
subsidiair om met klanten/relaties van [geïntimeerden] (kort gezegd) zakelijke betrekkingen te onderhouden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,= voor iedere overtreding en te vermeerderen met € 1.000,0= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
4. [appellant] te gebieden artikel 8 van de arbeids- en vaststellingsovereenkomst na te komen en hem te gebieden (kort gezegd) alles wat hem tijdens zijn dienstverband bij [geïntimeerden] bekend is geworden strikt geheim te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,= voor iedere overtreding en te vermeerderen met € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
5. voor recht te verklaren dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerden] en aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] , althans [de Holding] , althans [de vennootschap] als gevolg daarvan geleden en/of nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6. [appellant] en [appellante] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van RBZ ad € 4.416,50 (bij wijze van voorschot);
7. [appellant] en [appellante] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
6.2.2.Aan deze vordering hebben [geïntimeerden] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] heeft gehandeld en handelt in strijd met artikel 8 en 9 van de arbeidsovereenkomst en de artikelen 8 en 9 van de vaststellingsovereenkomst, dan wel jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Ook [appellante] heeft jegens hen onrechtmatig gehandeld door gebruik te maken van de wanprestatie dan wel het onrechtmatig handelen van [appellant] . Door het handelen van [appellant] en [appellante] hebben zij schade geleden waarvoor [appellant] en [appellante] aansprakelijk zijn. Voorts stellen [geïntimeerden] belang te hebben bij het gevorderde concurrentieverbod (primair) dan wel verbod om relaties te benaderen (subsidiair) en de gevorderde dwangsom bij verder tekortschieten en/of onrechtmatig handelen door [appellant] .
[geïntimeerden] voeren voorts aan dat zij kosten hebben gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid ad € 4.416,50, wat een schade oplevert waarvoor [appellant] en [appellante] ook aansprakelijk zijn.
6.2.3.[appellant] en [appellante] hebben in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In reconventie vorderen zij de opheffing van een door [geïntimeerden] gelegd conservatoir beslag onder de ABN AMRO bank, vergoeding van door die bank bij hen in rekening gebrachte kosten (€ 70,=) en de veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding.
6.2.4.1 Het bevoegdheidsincident in eerste aanleg is voor dit hoger beroep niet van belang. Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen had gelast en deze op 4 oktober 2017 had plaatsgevonden, heeft de kantonrechter in het thans bestreden eindvonnis van 2 mei 2018 – zakelijk samengevat weergegeven – in conventie voor recht verklaard dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de arbeids- en vaststellingsovereenkomst en dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] in zijn functie van directeur van [de vennootschap] zakelijke contacten heeft onderhouden met [leverancier van de vennootschap] en dat [appellant] niet heeft betwist dat hij [appellante] met [leverancier van de vennootschap] , een zakenrelatie van [de Holding] en leverancier van [de vennootschap] , in contact heeft gebracht. De kantonrechter oordeelt dat daarmee is gegeven dat [appellant] het geheimhoudingsbeding van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst (en artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst) heeft geschonden. De juistheid van het verwijt dat [appellant] in strijd met het geheimhoudingsbeding bedrijfsgegevens of –informatie naar zijn privé e‑mailadres heeft gestuurd is volgens de kantonrechter niet aangetoond, net zo min als van het verwijt dat [naam bedrijf] gebruik heeft gemaakt van artikelnummers en coderingen die alleen bij [geïntimeerden] bekend waren.
6.2.4.2 Het onder 2 gevorderde voorschot is bij gebreke aan een deugdelijke grondslag afgewezen. Ook de onder 3 gevorderde verboden zijn afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst geen concurrentie- en/of relatiebeding bevatte en bovendien al bijna twee jaar verstreken waren na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en de kantonrechter zonder nadere toelichting van [geïntimeerden] niet kon inzien waarom nog een verbod voor een jaar op zijn plaats zou zijn. Het onder 4 gevorderde gebod tot nakoming van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst en de daaraan gekoppelde dwangsom bij een (verdere) schending zijn toegewezen, voor wat betreft de dwangsom tot een maximum van € 200.000,=.
6.2.4.3 Ook de onder 5 gevorderde verklaring voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerden] en aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] als gevolg daarvan geleden/te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, is toegewezen. De onder 6 gevorderde vergoeding voor de kosten ten bate van het onderzoek van RBZ is afgewezen, omdat volgens de kantonrechter uit dat rapport niet (althans in onvoldoende mate) blijkt dat [appellant] bedrijfsgegevens naar zijn privé e-mailadres heeft verzonden. Ten slotte zijn [appellant] en [appellante] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard ten aanzien van het toegewezen gebod, de opgelegde dwangsom en de proceskostenveroordeling.
6.2.5.In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] en [appellante] afgewezen, omdat [geïntimeerden] nog steeds belang hadden bij het gelegde beslag en dit niet nodeloos was gelegd. Ook in reconventie zijn [appellant] en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding en is de uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling bij voorraad uitvoerbaar verklaard.
6.3.1.[appellanten] hebben in principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd en hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover daarin vorderingen van [geïntimeerden] zijn toegewezen en vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] in conventie en tot het toewijzen van hun vorderingen in reconventie.
Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de arbeids- en vaststellingsovereenkomst door schending van de geheimhoudingsplicht. Grief II is gericht tegen het oordeel dat [appellant] nog steeds gebonden is aan het geheimhoudingsbeding en de toewijzing van de gevorderde dwangsom. Grief III is gericht tegen het oordeel dat [appellante] jegens [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van informatie van [appellant] over [leverancier van de vennootschap] . Grieven IV en VI zijn gericht tegen de – hoofdelijke – proceskostenveroordeling in conventie, respectievelijk reconventie. Grief V, ten slotte, is gericht tegen het oordeel en de beslissing in reconventie.
6.3.2.[geïntimeerden] hebben in principaal hoger beroep verweer gevoerd. Het hof komt daar zo nodig bij de beoordeling nader op terug. In het incidenteel hoger beroep hebben zij vier grieven aangevoerd. Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat de gevorderde vergoeding voor de kosten van het onderzoek van RBZ niet toewijsbaar is (r.o. 4.10) en hetgeen de kantonrechter dienaangaande in r.o. 4.3 heeft overwogen. De grieven 2 en 3 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling, omdat zij, in samenhang gelezen - zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van het bepaalde in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Met grief 4 beogen [geïntimeerden] blijkens de daarbij gegeven toelichting het te verbeuren bedrag aan dwangsommen vast te stellen op maximaal € 1.000.000,= in plaats van € 200.000,=.
6.3.3.In de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep (nr. 36 MvA/G) hebben [geïntimeerden] nog opgemerkt dat zij [appellant] opstaande voet zouden hebben ontslagen wanneer zij hard hadden kunnen maken dat hij op dat moment al concurrerende werkzaamheden verrichtte. [geïntimeerden] merken daarbij op dat zij in dat geval geen salaris meer aan [appellant] verschuldigd zouden zijn geweest. Voor zover [geïntimeerden] hiermee beogen te grieven tegen het oordeel van de kantonrechter in r.o. 4.6 van het vonnis van 2 mei 2018 is het hof van oordeel dat [geïntimeerden] geen argumenten aanvoeren ter onderbouwing van een eventueel betoog dat hetgeen daar is overwogen onjuist zou zijn, zodat – zouden [geïntimeerden] al bedoeld hebben ook op dit punt een grief aan te voeren – die grief wordt verworpen.
6.3.4.[appellanten] hebben in incidenteel hoger beroep verweer gevoerd. Het hof zal ook op hun verweer, voor zover nodig, terugkomen bij de beoordeling van de grieven.