ECLI:NL:GHSHE:2020:289

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
200.269.343_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de ouders in het gezag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de Gecertificeerde Instelling (GI). De vader van de kinderen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing is verleend, aangevochten. De vader verzoekt om de beschikking te vernietigen en een deeltijdplaatsing bij hem te overwegen, terwijl de moeder en de GI zich verzetten tegen dit verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 januari 2020, waarbij de vader en zijn advocaat niet verschenen. Het hof overweegt dat de kinderen al geruime tijd bij de pleegmoeder wonen en dat de vader niet voldoende betrokken is geweest bij hun leven. De GI heeft aangegeven dat de vader niet bereikbaar is en dat er geen contact is geweest. Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het in het belang van de kinderen is dat zij voorlopig bij de pleegmoeder blijven. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 januari 2020
Zaaknummer : 200.269.343/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/267006 / JE RK 19-1849+1850
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Windhorst,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
en
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 19 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 november 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking geheel of ten dele te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen als het hof juist toeschijnt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen op 20 december 2019, heeft de moeder - samengevat - verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van het geding.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen op 23 december 2019 heeft de GI - samengevat - verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de advocaat van de moeder, mr. Voragen.
De moeder is niet in persoon op de mondelinge behandeling verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat. De raad is - met bericht van verhindering - niet op de mondelinge behandeling verschenen. De vader en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling.

3.De beoordeling

3.1.
Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige 1] is op 18 april 2013 (voorlopig) onder toezicht van de GI gesteld.
[minderjarige 2] staat sinds 20 juli 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van de kinderen is steeds verlengd, laatstelijk tot 20 april 2020.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen al sinds in ieder geval 7 juli 2015 bij de pleegmoeder (oma moederszijde) op basis van een daartoe strekkende machtiging.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend van zondag 16.00 uur tot en met vrijdag 19.00 uur, voor de duur van 4 maanden tot uiterlijk 20 januari 2020.
3.5.
De ouders hebben nog een (jonger) kind; [minderjarige 3] . [minderjarige 3] staat ook onder toezicht van de GI. Hij woont bij de moeder.
3.6.
De vader kan zich met de onder 3.4. genoemde beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De vader wordt buitengesloten. Hij wil als opvoeder en verzorger van de kinderen fungeren. De vader wil graag dat de kinderen (deeltijd) bij de vader worden geplaatst, naast een (deeltijd) plaatsing bij de moeder. Hij wil graag samen met de moeder co-ouderschap uitoefenen. De vader heeft een geschikte woning, met meerdere slaapkamers. Een deeltijd plaatsing bij de vader is in het belang van de kinderen en de vader begrijpt niet waarom die mogelijkheid niet door de GI en de raad wordt onderzocht. De vader wordt tegengewerkt in het contact met zijn kinderen. Er is zelfs geen sprake van een bezoekregeling. De vader wijt dit aan fouten die gemaakt zijn door de GI en aan het feit dat de moeder hem stelselmatig in een kwaad daglicht zet. Omdat het contact met de moeder niet goed loopt, heeft de vader besloten om zo min mogelijk contact met de moeder te hebben. De vader maakt zich zorgen om zijn kinderen en om de moeder. Hij is van mening dat de moeder meer begeleiding en hulp nodig heeft. De vader is bereid zorg- en opvoedtaken over te nemen, zodat de moeder ontlast kan worden.
3.8.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De GI acht de bestreden beschikking en de gronden waarop die beschikking berust juist.
De vader is al een tijd niet betrokken bij de kinderen. Hij neemt de telefoon niet op als de pleegmoeder, de pleegzorgwerker of de GI belt. Hij toonde alleen betrokkenheid richting de kinderen, toen hij nog een relatie met de moeder had. Hij probeerde via emotionele chantage weer een relatie met de moeder te krijgen. Op 18 april 2019 is met de hulpverlening afgesproken dat de moeder geen contact meer mag hebben met de vader. De moeder wil de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] langzaam opbouwen, omdat zij al lang bij oma wonen en daar zijn gehecht. De moeder wil graag begeleiding in het proces. Er wordt gewerkt aan een overdracht naar een GI in [plaats] om op die manier verder te kunnen werken aan een perspectief bij de moeder. Er zal gekeken worden naar de mogelijkheden voor contact tussen de kinderen en de vader.
De vader is niet verschenen op de mondelinge behandeling in eerste aanleg. In het kader van het onderzoek door de raad naar een gezagsbeëindigende maatregel is de vader diverse malen benaderd, maar hij heeft niet gereageerd. De GI heeft geprobeerd een persoonlijk gesprek in plannen met de vader, maar de vader is niet te bereiken. De vader kan een afspraak maken voor begeleid contact, maar dat komt niet van de grond.
Het toewerken naar deeltijd wonen bij de vader is op dit moment gelet op de problematische overbelaste relatie tussen de vader en de moeder en het feit dat de vader al enige tijd uit beeld is, niet in het belang van de kinderen. Voor de vader is een gezagsbeëindiging verzocht. De rol van de vader zal met de GI in [plaats] opnieuw moeten worden bekeken.
3.9.
De moeder heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld door haar advocaat ter mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De vader verschijnt niet ter mondelinge behandeling en is niet bereikbaar. De vader heeft nooit de intentie gehad om voor de kinderen te zorgen. Hij heeft nooit gevraagd om contact met de kinderen. Hij heeft aangegeven dat hij geen contact met de kinderen wil zolang hij niet bij de moeder kan zijn. Er is echter geen sprake van een relationele situatie. De moeder zou het toejuichen als de vader een rol gaat spelen in het leven van de kinderen. De vader is echter al enige tijd buiten beeld en een dergelijke grote verandering in het leven van de kinderen als een deeltijdplaatsing bij de vader is niet in hun belang. De moeder acht contact tussen de vader en de kinderen wel in hun belang, mits dat contact begeleid plaatsvindt vanwege escalatie en geweld bij het weerzien van de ouders. De moeder betwist dat de vader wordt tegengewerkt in het contact en dat zij de vader in een kwaad daglicht zet. De vader is van mening dat de moeder hulp nodig heeft. Daar zijn geen gronden voor en bovendien heeft de moeder geen contact met de vader, zodat de wens van de vader niet gebaseerd is op actuele bevindingen.
Verder is het de moeder niet duidelijk wat de vader nu precies beoogt met het beroepschrift. Hij is akkoord met een deeltijduithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dus bekrachtigd te worden. Voor zover de vader ook een gedeeltelijke terugplaatsing bij hem beoogt is dit niet aan de orde. Dit alleen al niet omdat er op dit moment geen enkele omgang is met dekinderen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.10.4.
Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich zijn door de vader geen grieven gericht. Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling vast dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog onverminderd aanwezig zijn.
Het beroep van de vader richt zich tegen de deeltijdplaatsing bij oma. De vader beoogt een deeltijdplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem, zodat de vader en de moeder samen zorg kunnen dragen voor hun verzorging en opvoeding.
Nog daargelaten dat het hof het in het belang van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht dat zij vooralsnog in deeltijd bij oma blijven, immers de kinderen verblijven daar alle geruime tijd en er is geen contact met de vader, is de GI belast met de uitvoering van de uithuisplaatsing. Het is aldus aan de GI om te bepalen waar de kinderen worden geplaatst. In hetgeen de vader aanvoert, ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat de GI in dit geval haar taak niet goed zou hebben uitgevoerd.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.12.
Gelet op de aard van de zaak zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Daarbij merkt het hof nog wel uitdrukkelijk op dat de vader en zijn advocaat mr. L. Windhorst zonder voorafgaand bericht daarover niet zijn verschenen op de mondelinge behandeling in hoger beroep. Bij telefonische navraag door het hof bij de advocaat van de vader bij aanvang van de mondelinge behandeling werd medegedeeld dat de vader geen geld had voor de reis naar het hof en dat de advocaat van de vader een mondelinge behandeling niet nodig vond nu in zijn visie de zaak op grond van de stellingen in het beroepschrift afgedaan kon worden. Het had op de weg van de advocaat van de vader gelegen om het hof en de overige betrokkenen hierover voorafgaand aan de mondelinge behandeling te informeren. Met die informatie zouden de betrokkenen in staat zijn gesteld om zelfstandig te beoordelen of hun aanwezigheid op de mondelinge behandeling nog gewenst of van belang zou zijn mede gelet op het tijdsbeslag en de (reis)kosten die met die aanwezigheid gemoeid zouden zijn. Desalniettemin zal het hof hieraan thans geen consequenties verbinden met betrekking tot de proceskosten.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 19 september 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 30 januari 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.