ECLI:NL:GHSHE:2020:288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
200.269.282_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2007, die sinds 31 oktober 2016 onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling (GI). De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2019 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige werd verlengd. De moeder verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige weer thuis te plaatsen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2020 heeft het hof de moeder en de GI gehoord. De minderjarige heeft zijn mening kenbaar gemaakt via een brief. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven van de advocaat van de moeder en de GI.

Het hof overweegt dat de minderjarige na zijn uithuisplaatsing meerdere keren is weggelopen en agressief gedrag vertoonde. Er is een gedragswetenschapper ingeschakeld die concludeerde dat er geen urgentie was voor een levensbedreigende situatie, maar dat er wel intensieve behandeling nodig was. De GI heeft aangegeven dat er momenteel geen noodzaak is voor een uithuisplaatsing, aangezien de minderjarige bij de moeder woont en er hulpverlening in gang is gezet.

Het hof komt tot de conclusie dat de bestreden beschikking wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden vernietigd. De rechtbank wordt bekrachtigd voor de eerdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar het verzoek van de GI tot verdere verlenging wordt afgewezen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 januari 2020
Zaaknummer : 200.269.282/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/362764 / JE RK 19-1680
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.A. Tahavol,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak betreft de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 november 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I de bestreden beschikking te vernietigen, inhoudende dat [minderjarige] weer wordt thuisgeplaatst;
II dan wel een beslissing te nemen zoals het hof juist acht in het belang van [minderjarige] .
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling van het hof heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Tahavol;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering, geen vertegenwoordiger ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 4 december 2019. Ter mondelinge behandeling van het hof heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen d.d. 25 november 2019 van de advocaat van de moeder;
  • de brief d.d. 7 januari 2020 van de GI met bijlagen (waaronder het advies-consult gedragswetenschapper d.d. 13 november 2019);
  • het faxbericht met bijlagen d.d. 13 januari 2020 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [minderjarige]
(hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 oktober 2016 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is sindsdien verlengd.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 mei 2019 uit huis geplaatst, aanvankelijk in een gezinshuis, later in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 31 oktober 2020 verlengd. Tevens heeft de rechtbank de verleende machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 31 oktober 2019 tot uiterlijk
31 april 2019.
Bij herstelbeschikking van diezelfde rechtbank van 6 december 2019 is vervolgens de einddatum van de verleende machtiging gewijzigd in
30 april 2020.
3.5.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling van het hof, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte de aannames van GI volgt en er ten onrechte van uitgaat dat hetgeen de GI aangeeft juist is. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de ontwikkelingen nog te pril zijn en dat voldaan is aan de vereisten voor een uithuisplaatsing, aldus de moeder.
3.7.
De GI heeft ter mondelinge behandeling van het hof de meest recente ontwikkelingen beschreven.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het door de moeder ingestelde hoger beroep heeft alleen betrekking op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking voldaan was aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.8.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondeling behandeling van het hof is gebleken dat [minderjarige] na zijn uithuisplaatsing meerdere keren is weggelopen. Ook liet hij tijdens zijn plaatsing veel agressie zien. Naar aanleiding daarvan is eind oktober 2019 - in samenspraak en overleg met de GI - besloten om [minderjarige] weer geleidelijk aan bij de moeder te laten wonen. Hij verblijft daar thans nog steeds en gaat vanaf 13 januari 2020 weer hele dagen naar school.
In het kader van het bepalen van een passend perspectief voor [minderjarige] is op verzoek van de GI door een gedragswetenschapper op 13 november 2019 een advies-consult opgesteld. Hieruit volgt dat er gezien de serieuze problemen in het opgroeien bij [minderjarige] feitelijk is voldaan aan het criterium voor plaatsing in een setting voor gesloten jeugdhulp. De gedrags-wetenschapper heeft echter geconcludeerd dat nog niet alle stappen zijn doorlopen om over te gaan tot een plaatsing in een setting voor gesloten jeugdhulp. Dit gezien de uiterst sterke binding tussen de moeder en [minderjarige] (parentificatie) en het feit dat de moeder sterk gemotiveerd is zich in te zetten om het beste voor [minderjarige] te doen en de benodigde intensieve behandeling te ondersteunen. Omdat er volgens de gedragswetenschapper geen sprake is van urgentie in de zin van een levensbedreigende situatie, is onmiddellijk ingrijpen in de actuele situatie niet gerechtvaardigd. Inzet van een intensieve systematische behandeling wordt aanbevolen, zodat de krachten van de moeder gebundeld kunnen worden en de problemen van [minderjarige] in samenhang met systemische factoren worden behandeld. Het advies van de gedragswetenschapper is, een gezinsopname te realiseren voor de moeder en [minderjarige] of intensieve ambulante gezinsbehandeling (MST of MDFT) in te zetten.
Uit de toelichting van de vertegenwoordiger van de GI ter mondelinge behandeling van het hof is voorts gebleken dat [minderjarige] en moeder inmiddels zijn aangemeld bij de [instelling] groep voor intensieve ambulante systeemtherapie. Daar bestaat echter een wachtlijst. Via het SDW is ambulante hulpverlening in de gezinssituatie niet mogelijk omdat de gemeente dergelijke hulp niet heeft ingekocht. Dat betekent, kort gezegd, volgens de GI dat in afwachting van de hulpverlening op dit moment de huidige feitelijke situatie, waarbij [minderjarige] bij moeder woont, wordt gecontinueerd. Volgens de GI is er derhalve op dit moment geen geen noodzaak (meer) tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] .
3.9.
Het hof komt op grond van al het voorgaande tot de slotsom dat de bestreden beschikking wat betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van heden dient te worden vernietigd en het verzoek van de GI met ingang van heden alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 oktober 2019, voor zover het betreft de daarbij uitgesproken verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] met ingang van 31 oktober 2019;
en vernietigt voornoemde beschikking voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] voornoemd met ingang van heden,
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang heden alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] voornoemd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en K.A. Boshouwers en is op 30 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.