ECLI:NL:GHSHE:2020:2876

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
200.280.929_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met zorgmeldingen en gezinsproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2020, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2020, waarbij de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld. De moeder, die het eenhoofdig gezag heeft over de kinderen, is van mening dat er geen zorgen zijn over hun ontwikkeling en dat de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming verouderd zijn. De Raad daarentegen stelt dat er sprake is van een terugkerend patroon van zorgmeldingen en dat de moeder niet openstaat voor hulpverlening. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft ook zorgen geuit over de situatie, vooral omdat er momenteel geen vaste gezinsvoogd is toegewezen aan het gezin.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2020 is de moeder gehoord, bijgestaan door haar advocaat, en zijn vertegenwoordigers van de Raad en de GI aanwezig geweest. De vader van de kinderen is niet verschenen. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten, wat zij ook heeft gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al lange tijd in een onrustige thuissituatie opgroeien, met frequente zorgmeldingen en een eerdere uithuisplaatsing van een oudere zus. De moeder lijkt de ernst van de situatie niet in te zien, wat het hof zorgelijk acht.

Het hof concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de ondertoezichtstelling van de kinderen, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreigingen die zij ondervinden. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 september 2020
Zaaknummer : 200.280.929/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/358094 / JE RK 20-668
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te Eindhoven, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 15 juli 2020, met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en – zoals tijdens de mondelinge behandeling is verklaard – opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 12 augustus 2020, met productie, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift van 17 augustus 2020, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2020, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2020;
- het V8 formulier van 27 augustus 2020 van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.P.W. Zanders, waarnemend advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] verblijft op dit moment bij de vader. [minderjarige 2] woont bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 22 mei 2020 voor de duur van 12 maanden, derhalve tot 22 mei 2021.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan. Er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rapportage van de raad is gebaseerd op oude omstandigheden, die door middel van hulpverlening en door het handelen van de moeder zijn aangepakt. Ook is de inhoud van de meldingen bij Veilig Thuis onjuist. De school van [minderjarige 2] heeft geen zorgen over [minderjarige 2] en heeft bovendien de eerdere verklaringen genuanceerd. Het gezin is niet gesloten, het gaat goed met de kinderen, en zij krijgen hulp. Een ondertoezichtstelling is niet om vermoedens te ontkrachten, maar om in te grijpen in een ontwikkelingsbedreiging. Daarvan is geen sprake.
3.5.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk. Er is sprake van frequente en ernstige zorgmeldingen, die zich in golfbewegingen blijven herhalen. De bereidheid tot medewerking aan de hulpverlening en/of het verkrijgen van meer zicht ontbreekt, naast dat de gemelde zorgen worden ontkend en gebagatelliseerd. Het is zeer zorgelijk als deze situatie voort blijft duren, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat op een gegeven moment niet meer aan kunnen. De raad wil voorkomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , net als [de oudste dochter van de ouders] eerder, uithuisgeplaatst moeten worden.
3.6.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan. Er is nog geen vaste gezinsvoogd betrokken bij het gezin. Vanuit het team Beperkt Hulpaanbod wordt sinds de bestreden beschikking geprobeerd contact te leggen met het gezin. De GI heeft namelijk de situatie als urgent aangemerkt. Het contact leggen is tot op heden niet gelukt. Er is meerdere keren telefonisch contact gezocht met moeder, er zijn uitnodigingen verzonden naar de moeder voor een afspraak op het kantoor van de GI en er zijn twee onaangekondigde huisbezoeken afgelegd waarbij er niet werd opengedaan. De verstuurde post is retour gekomen. De GI heeft zorgen over het beperkte probleeminzicht bij de moeder en het risico van parentificatie van [minderjarige 1] .
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat aan de gronden voor de ondertoezichtstelling is voldaan en overweegt daartoe het volgende. Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al gedurende lange tijd in een zeer onrustige thuissituatie opgroeien. Zo zijn de ouders enige tijd geleden uit elkaar gegaan en is de oudere dochter van de ouders ( [de oudste dochter van de ouders] ) uithuisgeplaatst. Daarbij is er sprake van een inmiddels jarenlang terugkerend patroon van zorgmeldingen over het gezin. De afgelopen jaren heeft er drie keer een raadsonderzoek plaatsgevonden waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij betrokken waren. Daarnaast blijkt uit de (vierde) raadsrapportage van 30 april 2020 dat de school van [minderjarige 2] contact opgenomen heeft met Veilig Thuis omdat [minderjarige 2] op school heeft gesproken over een ruzie tussen twee (ex)-vriendjes van [de oudste dochter van de ouders] en [minderjarige 1] . Zij sprak daarbij over bloed en messen. Ook heeft zij aan een leerkracht verteld over een incident op 12 januari 2020 waarbij de moeder en [de oudste dochter van de ouders] ruzie hebben gehad, de moeder in bad is gevallen en bloedde. De moeder heeft dit verklaard als zijnde een gevolg van het kijken naar horrorfilms van [minderjarige 2] (destijds 7 jaar) met haar oudere zus [de oudste dochter van de ouders] . Ook indien de verklaring van de moeder juist is, is dit zorgelijk.
Ook zijn er zorgen geuit over [minderjarige 1] en de verantwoordelijkheden die zij op zich neemt. Uit de raadsrapportage van 30 april 2020 blijkt dat de heer [afdelingscoördinator] , afdelingscoördinator van het [college] College, heeft verklaard dat [minderjarige 1] zelfstandig is ten opzichte van haar leeftijdsgenoten. Ze neemt gemakkelijk initiatief en de verantwoordelijkheid. Wanneer de taak te groot is, kan ze zichzelf hierin overvragen. Het sociaal wenselijke gedrag dat [minderjarige 1] vertoont, is echter een overlevingsstand waar zij in kan schieten, wanneer ze doorslaat in haar zelfstandigheid, aldus deze afdelingscoördinator. Het hof acht het in dit verband zorgelijk dat [minderjarige 1] inmiddels bij haar vader woont, terwijl er over de vader veel zorgen zijn over zijn huidige medische situatie. De vader heeft immers recentelijk drie weken in het ziekenhuis gelegen (waarvan een deel in coma) en krijgt thuis gedurende de nacht zuurstof toegediend. Er is (’s nachts) geen hulpverlening in huis. Hoewel de moeder aangeeft overdag geregeld in de woning van de vader aanwezig te zijn om hem te verzorgen, komt de zorg voor de vader in feite mede op [minderjarige 1] neer. De moeder heeft het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bevestigd en staat hier kennelijk achter. De moeder geeft er geen blijk van dat dit een zeer zorgelijke situatie is.
Gelet op het voorgaande is er sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu de (heftige) zorgen over de kinderen zich blijven herhalen. De raad heeft op de mondelinge behandeling bij het hof dit als golfbewegingen benoemd, waarbij de problematiek telkens terugkeert en vervolgens door de moeder wordt gebagatelliseerd. Het is het hof niet gebleken dat de situatie rondom de kinderen op dit moment beter lijkt te gaan, hetgeen reden is voor dusdanige zorg die ingrijpen noodzakelijk maakt. Het hof acht het van groot belang dat er passende hulpverlening komt. Het vrijwillig kader is hiervoor niet toereikend, nu de moeder de problematiek niet in lijkt te zien. Hierbij is tevens van belang dat de raad en GI aangegeven hebben dat de hulpverlening al jarenlang door de moeder niet wordt toegelaten en er vanwege de gesloten houding van de moeder geen zicht is op het gezin.
Geconstateerd is dat de GI in verband met het Beperkt Hulpaanbod op dit moment geen vaste gezinsvoogdijwerker beschikbaar heeft voor dit gezin. Het hof acht het van groot belang dat er op korte termijn wel een vaste jeugdbeschermingswerker voor dit gezin wordt aangewezen. Gelet op de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verwacht het hof dat er door de GI snel gehandeld zal worden, ook omdat de GI de situatie zelf als urgent heeft aangemerkt. Dit is des te meer van belang nu gebleken is dat [minderjarige 1] lopende de ondertoezichtstelling bij de vader is gaan wonen, de vader geen gezag heeft en de GI van de verhuizing van [minderjarige 1] niet op de hoogte was. Het hof verwacht vervolgens van de moeder dat zij zich voor de GI en eventuele verder te nemen stappen zal openstellen. Het hof overweegt ten slotte dat de verwachting gerechtvaardigd is dat moeder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn, in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, zoals bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen.
3.6.3.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van 12 maanden noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wenden. Gelet op de aard van deze procedure zal het hof de proceskosten compenseren.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van Oost-Brabant van 22 mei 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 17 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.