In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [riool- en dakservice], tegen [geïntimeerde], handelend onder de naam [de firma]. De zaak betreft een geschil over de betaling voor herstelwerkzaamheden aan een plat dak, die door [geïntimeerde] zijn uitgevoerd in opdracht van [appellant]. De procedure begon met een dagvaarding op 16 april 2020, na een vonnis van de kantonrechter van 11 maart 2020, waarin de vordering van [geïntimeerde] werd toegewezen. [appellant] voerde aan dat er geen betalingsverplichting was ontstaan, omdat het ging om herstel van eerder verrichte werkzaamheden door [geïntimeerde].
In hoger beroep heeft [appellant] twaalf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat er geen geschil was over het feit dat [geïntimeerde] herstelwerkzaamheden had verricht, maar de kern van het geschil was of deze werkzaamheden kwalificeerden als een nieuwe opdracht of als nakoming van een eerdere verplichting. Het hof heeft de verklaringen van getuigen in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat [appellant] zijn verweer voldoende had onderbouwd.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke contractuele afspraken en de rol van bewijsvoering in civiele procedures.