ECLI:NL:GHSHE:2020:285

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
200.263.621/02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot waarmerking als Europese executoriale titel en toedeling faillissementskosten na vernietiging faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. van der Knijff, heeft verzocht om een eerder arrest van het hof, gewezen op 3 oktober 2019, te waarmerken als een Europese Executoriale Titel (EET) op grond van de Uitvoeringswet Verordening Europese Executoriale titel (UW EET). Dit verzoek volgde nadat de schuldenaar, die in Duitsland woonachtig is, niet vrijwillig aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet op de hoogte was gesteld van het verzoek en niet in de gelegenheid was gesteld om een verweerschrift in te dienen.

Het hof heeft vervolgens de toepasselijkheid van de EET Vo onderzocht. Het hof concludeert dat de EET Vo niet van toepassing is op faillissementsbeslissingen, zoals bepaald in artikel 2 van de EET Vo. De beslissing die ten grondslag ligt aan het verzoek betreft de faillissementskosten die zijn gemaakt door de verzoeker, en deze kosten zijn uitgesproken in het kader van een faillissementsprocedure. Daarom heeft het hof de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om waarmerking.

Ten overvloede heeft het hof opgemerkt dat, zelfs als de verzoeker ontvankelijk zou zijn geweest, er twijfel zou bestaan of er sprake was van een 'niet-betwiste schuldvordering', aangezien de schuldenaar in eerdere procedures inhoudelijke standpunten heeft ingenomen. Het hof heeft geen beslissing over proceskosten genomen, gezien de aard van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 30 januari 2020
Zaaknummer : 200.263.621/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.263.621/01
in de zaak in van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.J. van der Knijff ,
tegen
[schuldenaar] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland
schuldenaar,
hierna te noemen: [schuldenaar] ,

1.Het geding in de hoofdzaak

Het hof verwijst naar het arrest van dit hof van 3 oktober 2019 als onder rolnummer 200.263.621/01 gewezen, waarbij het verzoek van [schuldenaar] tot faillietverklaring van [de vennootschap] in hoger beroep alsnog is afgewezen. Hierbij is tevens bepaald dat de faillissementskosten ter grootte van € 23.144,02 inclusief BTW, als gemaakt door [verzoeker] , ten laste komen van [schuldenaar] .

2.Het onderhavige verzoek

2.1.
Bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2019, heeft [verzoeker] op grond van artikel 2 Uitvoeringswet Verordening Europese Executoriale titel (hierna UW EET) verzocht voormeld arrest te waarmerken als een Europese Executoriale Titel, nu [schuldenaar] niet vrijwillig het door haar verschuldigde heeft voldaan.
2.2.
[schuldenaar] is conform artikel 2 UW EET niet opgeroepen of in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
2.3.
De uitspraak is, mede vanwege de periode van feestdagen, vertraagd bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof overweegt het volgende.
Verordening (EG) 805/2004 van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet- betwiste schuldvorderingen (hierna EET Vo) bepaalt in artikel 2 haar toepassingsgebied. Uit artikel 2 lid 2 onder b EET Vo blijkt dat de EET Vo niet van toepassing is op “
het faillissement (…) en soortgelijke procedures”.
3.2.
De beslissing als ten grondslag gelegd aan het onderhavige verzoek is, nu deze ziet op het salaris van de curator en bijbehorende verschotten in verband met het faillissement als door het vernietigde vonnis uitgesproken per 23 juli 2019, uit de aard der zaak gegeven in het kader van een faillissementsprocedure als in artikel 2 lid 2 onder b EET Vo bedoeld.
3.3.
[verzoeker] is dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Voor erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing binnen de Europese Unie (behoudens Denemarken) wijst het hof op de werking van artikel 32 van de Herschikte Insolventieverordening (EU 2015/848)
3.4.
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat als [verzoeker] wel ontvankelijk zou zijn geweest, dan kan worden betwijfeld of in deze wel sprake is van een ‘niet-betwiste schuldvordering” als bedoeld in artikel 3 EET Vo. [schuldenaar] heeft immers zowel in eerste aanleg als in hoger beroep inhoudelijk nadere standpunten betrokken.
Voor zover in deze alsdan artikel 7 EET Vo zou moeten worden bezien - aannemende dat onder ‘proceskosten’ in die bepaling ook de onderhavige kosten zouden vallen -, geldt dat [schuldenaar] zich blijkens onderdeel 10 van haar verweerschrift in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verzet tegen de uiteindelijk in de beslissing opgenomen toedeling en dus door haar dragen van de faillissementskosten. Het verzoek zou alsdan dus zijn afgewezen.
3.5.
De aard van de procedure brengt met zich dat geen beslissing over proceskosten wordt gegeven.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en A.P. Zweers-van Vollenhoven en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.