ECLI:NL:GHSHE:2020:2838

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
200.216.182_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van ondeugdelijke spaarproducten en de rol van getuigen in bewijsvoering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van FLIB, [geïntimeerde], in verband met de verkoop van ondeugdelijke spaarproducten, genaamd Blue Account. De appellanten, [appellant] en [appellante], hebben schade geleden door de verkoop van deze producten, die als veilig werden gepresenteerd, maar in werkelijkheid een hoog risico met zich meebrachten. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin bewijsopdrachten zijn gegeven aan de appellanten. Tijdens het getuigenverhoor zijn verschillende getuigen gehoord die bevestigden dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de ondeugdelijkheid van de producten en betrokken was bij de verkoop ervan. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar en overtuigend beoordeeld. De appellanten zijn geslaagd in het bewijs dat [geïntimeerde] wist dat de producten als spaarpolissen werden verkocht en dat hij zelf betrokken was bij de verkoop. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, waardoor hij aansprakelijk is voor de door de appellanten geleden schade. De vordering tot schadevergoeding van € 717.000,00 wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de kosten van de procedure toe aan de in het ongelijk gestelde partij, [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.216.182/01
arrest van 15 september 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. J.C. Duvekot te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C. de Jong te Rotterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 31 juli 2018 en 16 juli 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/318661/HA ZA 16541 gewezen vonnis van 15 maart 2017.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 juli 2019 waarbij het hof [appellanten] een bewijsopdracht heeft gegeven;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 4 oktober 2019;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 15 oktober 2019;
  • de brief van 4 november 2019 van mr. De Jong en de daarbij toegezonden producties 2-10;
  • de memorie na enquête van [appellanten] ;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde] , met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

9.De nadere beoordeling

9.1.
Het hof heeft in het tussenarrest overwogen:
“6.12. Het hof oordeelt als volgt. Indien zou komen vast te staan dat [geïntimeerde] wist dat er aan de spaarders, waaronder [appellanten] , producten (zoals de onderhavige Blue Account producten) als (spaar)polissen werden verkocht en/of indien komt vast te staan dat [geïntimeerde] zelf bij de verkoop daarvan betrokken was, is daarmee gegeven dat aan [geïntimeerde] als bestuurder van FLIB een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt op grond waarvan hij aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden schade.
Dit omdat vaststaat dat het verkochte product als (spaar)polis een volstrekt ondeugdelijk product betrof. Naar het oordeel van het hof volgt dit onder meer uit het onderzoek van de FIOD welk onderzoek de conclusie rechtvaardigt dat de opzet van de verkoop van de polissen de kenmerken van een zogenaamde piramideconstructie had, waarbij de ene inlegger wordt betaald met het geld van een nieuwe inlegger (6.1.10). Door [geïntimeerde] is niet (gemotiveerd) betwist dat sprake is geweest van oplichting doordat bij de verkoop van polissen aan inleggers onjuiste informatie is verschaft. Aan inleggers werd immers voorgehouden dat hun spaargeld zou worden gestort op een deposito- of spaarrekening in Luxemburg en dat ter zake nauwelijks risico’s bestonden, waarbij bovendien een hoog rendement werd beloofd. In werkelijkheid werden nauwelijks gelden bij banken weggezet maar zijn veel gelden doorgeleend aan BAI om te investeren in veelal ondernemingen van de TPM-groep (6.1.13).
Het hof ziet aanleiding om [appellanten] toe te laten tot het bewijs van hun stellingen dat [geïntimeerde] wist dat er aan de spaarders, waaronder [appellanten] , producten (zoals de onderhavige Blue Account producten) als (spaar)polissen werden verkocht en/of dat [geïntimeerde] zelf bij de verkoop daarvan betrokken was.”
9.2.
Het hof heeft [appellanten] opgedragen
“bewijs te leveren van feiten waaruit volgt:
  • dat [geïntimeerde] wist dat aan de spaarders, waaronder [appellanten] , producten (zoals de Blue Account producten) als (spaar)polissen werden verkocht,
  • dat [geïntimeerde] zelf betrokken was bij de verkoop van de (spaar)polissen”.
9.3.
[appellanten] heeft zichzelf (appellanten onder 1 en 2), [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] als getuige gehoord.
9.4.
Deze getuigen hebben zakelijk weergegeven als volgt verklaard.
[appellant]
Ik heb de heer [geïntimeerde] voor de eerste keer ontmoet in augustus 2007. Ik weet dat nog zo precies omdat we dat hebben nagekeken. Ik had de afspraak met de heer [geïntimeerde] telefonisch gemaakt. Ik weet niet meer van wie ik zijn telefoonnummer heb gekregen. Ik had zijn 06-nummer. Voor zover ik mij kan herinneren heb ik daarvoor nooit contact gehad met de heer [geïntimeerde] .
[aandeelhouder van de vennootschap] was eerder bij ons geweest in zijn hoedanigheid als bestuurder van FLIB. Hij heeft ons toen twee spaarpolissen verkocht. De reden van het bezoek van [geïntimeerde] was dat wij graag wilden weten met wie we te maken hadden als er iets met [aandeelhouder van de vennootschap] zou gebeuren. [aandeelhouder van de vennootschap] heeft toen tegen ons gezegd dat [geïntimeerde] zijn mede kompaan was en dat hij de financieel directeur was van FLIB. Wij hebben toen gesproken over de twee spaarpolissen. Wij hadden daar wel vragen over: is het wel correct, klopt het wel? De producten zijn namelijk gelabeld als Credit Suisse en Fortis Bank. De rentes waren heel hoog, wij hebben ons wel afgevraagd of dat wel kon. Het was voor ons een check om te kijken of het wel correct was. [geïntimeerde] vertelde ons dat het een veilig product was, dat het verzekerd was door de bank, met nul risico. Wij hebben gevraagd of het aandelen zijn. Daarop heeft [geïntimeerde] nee geantwoord. Ik wilde geen enkel risico lopen met mijn geld. Ik ben invalide en dit was het geld waar ik van moest leven. [geïntimeerde] bevestigde het verhaal van [aandeelhouder van de vennootschap] . Het was een deposito bij de bank en het was in een jasje van de verzekering gegoten omdat dat in Luxemburg altijd zo gaat, zo vertelde [geïntimeerde] . Wij hebben de polissen niet laten zien dat was volgens [geïntimeerde] niet nodig. Wij hebben wel genoemd de Dutch Blue Account en we hebben het gehad over spaarpolis. Dat is hoe wij onze producten noemden.
Tijdens het bezoek van [geïntimeerde] is ook nog over iets anders gesproken. Mijn schoonmoeder was kort daarvoor overleden en er kwam een kindsdeel vrij. Daar wilden wij wat mee. We hebben toen advies gevraagd aan [geïntimeerde] : kunnen we dat in een spaarpolis stoppen? We kunnen het ook opmaken, we waren op dat moment aan het verbouwen en misschien was het wel beter om het aan de verbouwing te besteden. [geïntimeerde] zei tegen ons: je moet het niet opmaken, dat is zonde, het is beter om het in een spaarproduct te stoppen. Je hebt dan een looptijd met een mooie rente en na afloop ontvang je het bedrag weer terug. [geïntimeerde] zei: je krijgt toch iedere maand je rente dat gaat toch goed. [geïntimeerde] vertelde dat hij zelf ook een spaarproduct had. We hebben toen besloten om een nieuwe spaarpolis af te sluiten. Voordat we echt zouden beslissen wilde ik eerst wel mee naar Luxemburg. Ik wilde zien of het kantoor bestond. Daarvoor had ik al een afspraak gemaakt met [aandeelhouder van de vennootschap] . Daar ging wat tijd over heen omdat ik lichamelijk niet in staat was om te reizen. Ik wilde ook een bankrekening openen in Luxemburg. Deze afspraak heb ik met [aandeelhouder van de vennootschap] gemaakt maar dit heb ik [geïntimeerde] in dat gesprek in augustus 2007 ook mede gedeeld. Ik wil daar nog aan toevoegen dat [geïntimeerde] zei: je zou wel gek zijn als je het niet doet. We werden dus aangespoord door [geïntimeerde] om een spaarpolis af te sluiten.
Wij zijn op een gegeven moment met zijn vieren naar Luxemburg gereden met de auto. In de auto zaten [aandeelhouder van de vennootschap] , [geïntimeerde] , [getuige 1] en ikzelf. [geïntimeerde] reed en ik zat met [getuige 1] op de achterbank. [getuige 1] vroeg mij wat de reden was om mee te gaan naar Luxemburg. Ik heb toen verteld over mijn ongeval en ik heb verteld over de uitkering die ik verkreeg vanuit de spaarpolissen. Ik wilde geen risico ik wilde dat mijn toekomst verzekerd was en dat ik niets meer had om mij druk over te maken. Op dat moment was ik ook nog niet zo ver met mijn herstel. Het heeft jaren geduurd voordat ik was hersteld. Beide heren [aandeelhouder van de vennootschap] en [geïntimeerde] hebben dat aangehoord. Zij hebben aangegeven dat het product helemaal veilig was en dat het gegarandeerd was door de bank. Dit hebben wij besproken op de heenweg. Toen we waren aangekomen kreeg [getuige 1] instructies om iets met de computer te doen. We zijn met zijn drieën naar de Dexia Bank gegaan in Luxemburg en hebben daar een gesprek gehad met de directeur of de filiaalmanager. Ik zat in het midden met [geïntimeerde] aan de ene kant en [aandeelhouder van de vennootschap] aan de andere kant. Door de directeur van de Dexia Bank werd mij gevraagd wat de reden was dat ik een bankrekening wilde openen. Dat heb ik hem uitgelegd. Ik heb hem verteld dat ik spaarproducten had, dat ik daarop rente ontving en dat de rente die ik overhield op een nieuwe rekening in Luxemburg wilde zetten. De directeur stelde mij standaardvragen. Ik heb begrepen dat dat was om fraude of herkomst van crimineel geld te voorkomen. Dus ik heb uitgelegd waar mijn geld vandaan kwam. We hebben gesproken in het Engels. Ik zou niet meer weten wat voor een Engels woord ik heb gebruikt voor ‘’spaarpolis’’. [aandeelhouder van de vennootschap] vulde mij aan en [geïntimeerde] deed dat ook wel. Ik heb wel uitgelegd dat het om een uitkering ging die ik in een spaarpolis had gestopt.
Ik wil daar nog bij aanvullen dat wij toen we in Luxemburg bij de Dexia Bank waren allebei een rekening hebben geopend zowel meneer [geïntimeerde] als ikzelf hebben papieren moeten invullen en er is een kopie van ons paspoort gemaakt. Aan [geïntimeerde] werden dezelfde vragen gesteld door de directeur als die aan mij waren gesteld. In mijn beleving heeft [geïntimeerde] dezelfde antwoorden gegeven als ik, dat het ging om geld dat afkomstig was van spaarpolissen.
(…)
Toen we met zijn vieren wegreden heb ik nogmaals aan de heren gevraagd: hier wordt toch niet gerommeld? [aandeelhouder van de vennootschap] heeft toen nogmaals gezegd dat ik mij geen zorgen hoefde te maken. Er was sprake van controle door drie Luxemburgse instanties en het was een gegarandeerd product van de bank. [aandeelhouder van de vennootschap] heeft toen ook nog gezegd: [roepnaam geintimeerde] houdt niet van gerommel. [geïntimeerde] heeft zelf gezegd: met gerommel wil ik niets te maken hebben.
Op vragen van mr. De Jong antwoord ik als volgt: het verschil tussen sparen en beleggen is volgens mij dat sparen via een bank gaat en dat beleggen risico’s heeft. Hoe het heel precies zit weet ik niet maar ik ken wel het onderscheid tussen beiden. Ik zou de woorden niet door elkaar gebruiken. Beide heren heb ik meerdere keren gezegd dat ik geen risico wil.
U houdt mij voor mijn verklaring bij de rechter-commissaris van 29 augustus 2012 (productie 2k bij conclusie van antwoord) mr. De Jong leest voor de alinea halverwege pagina 5 vanaf ‘’over de rol’’ tot en met ‘’van de polis gesproken’’. Mijn reactie is dat het niet helemaal klopt. Wat mij opvalt dat het niet letterlijk wordt opgeschreven zoals je het zegt. Daar maak je je dan niet druk om nu is het natuurlijk wel van belang wat er is gezegd. We hebben alleen maar over spaarproducten of polissen gesproken. Het gesprek is alleen maar daarover gegaan. Ik heb aan [geïntimeerde] gevraagd of hij ze wilde zien, maar dat was niet nodig. Mijn verklaring bij de rechter-commissaris klopt dus niet in zoverre tot achter de komma. Dat is hetzelfde met het verslag van de FIOD. In grote lijnen klopt het helemaal.
Mr. De Jong: ik wil een stukje voorlezen uit een proces-verbaal van aangifte. Dit stuk bevindt zich nog niet bij het procesdossier. Ik kwam daar achter tijdens de voorbereiding van deze zaak. Ik wil graag dat de getuige reageert op een stukje wat ik zal voorlezen. Het gaat om een proces-verbaal van aangifte van 13 juli 2010 op het politiebureau in [plaats] . Het stuk wat ik wil voorlezen staat op blad 2 ongeveer halverwege: ‘’op advies van [aandeelhouder van de vennootschap] heb ik het geld wat ik uitgekeerd kreeg bij hem onder gebracht. Eerst was het een beleggingsfonds waarbij weinig tot geen risico was. Omdat het rendement laag bleek te zijn heb ik op aanraden van [aandeelhouder van de vennootschap] een ander beleggingsproduct genomen. Dat was ‘’Future Life’’. Dat fonds werd dan geparkeerd in Luxemburg en het werd beheerd door een vermogensbeheerder. (…) ik heb van de beleggingen die ik gedaan heb bij Future Life een duplo van [aandeelhouder van de vennootschap] gekregen waarop getekend werd. Ik heb daarop nog niet getekend maar dat kan nog.
Het origineel heeft [aandeelhouder van de vennootschap] meegenomen en dat zal wel nog steeds in zijn bezit zijn.
Inmiddels heb ik twee beleggingen in Future Life gedaan. Het zijn twee polissen.
’’
U vraagt mijn reactie. Dit verhaal klopt niet u probeert mij woorden in de mond te leggen. Het is een proces-verbaal nadat de hele boel klapte. U moet zich voorstellen dat ik net te horen had gekregen dat ik zeven ton kwijt was. De dag erna moest ik aangifte doen, dat was de situatie. Ik weet niet wat beleggingen zijn ik heb daar nooit over gesproken ik heb die woorden niet gebruikt. Ik weet niet meer of ik mijn verklaring heb doorgelezen op het politiebureau.
Mr. De Jong heeft nog een stuk dat hij de getuige wil voorhouden. Dat is een proces-verbaal van de FIOD van 14 februari 2011, met een verklaring van de getuige, het gaat hier om de tweede pagina van vijf op ongeveer 2/3 leest mr. De Jong het volgende stukje voor: ‘’Ik kreeg dus een uitkering van mijn werkgever en toen heeft [naam 1] ons geadviseerd om het bedrag te accepteren en het advies om het via [aandeelhouder van de vennootschap] te beleggen. Wij hadden toen al een bedrag belegd bij [aandeelhouder van de vennootschap] van €155.000. Dit bedrag was in eerste instantie belegd via Future Life. Dit is gebeurd op 1 maart 2006. Dit is later omgezet naar Blue Account per 12 januari 2010.
Voor het contract per 1 maart 2006 was het bedrag van €155.000 op een andere manier belegd via [aandeelhouder van de vennootschap] . Deze belegging ging via Dexia en Hollands Beleggingsfonds
.’’
U vraagt mijn reactie. Dit is iets wat niet klopt. Ik heb tussentijds uitkeringen gekregen voordat het bedrag van de werkgever volledig werd uitgekeerd. Hetgeen tussentijds is uitgekeerd daarvan is een bedrag naar Dexia gegaan. Dat was geen belegging. Het bracht weinig rendement op. Het was op zo een manier weggezet zodat er zo min mogelijk belasting over hoefde te worden betaald. Toen het grote bedrag werd uitgekeerd heeft [naam 1] gezegd: accepteer het nou. Hij wist van de spaarpolissen en zei: dan heb je een mooie rente. Het bedrag wat in Dexia zat is bijgezet bij de spaarpolis van €155.000. De tweede spaarpolis die is afgesloten was voor een bedrag van €537.000.
Meneer [geïntimeerde] heeft tijdens zijn bezoek een spaarpolis aan ons verkocht. Ik wil nog aan mijn verklaring toevoegen dat bij thuiskomst van de trip uit Luxemburg ik heb gezegd: heren jullie horen nog van mij. Ik heb vervolgens het verhaal verteld aan mijn vrouw en aan mijn zwager. Zij hebben er beiden over gesproken. Zij zijn allebei tot de conclusie gekomen dat zij een spaarpolis wilden kopen. Enige weken later heb ik [geïntimeerde] gebeld en heb ik gezegd dat mijn echtgenote en zwager een spaarpolis wilden hebben. [geïntimeerde] heeft toen gezegd dat hij het zou afhandelen. Hij heeft vervolgens brieven gestuurd. De verdere correspondentie heeft plaatsgevonden met [geïntimeerde] . [aandeelhouder van de vennootschap] heeft daar niets mee te maken gehad. [geïntimeerde] heeft de spaarpolis aan mijn vrouw verkocht en een aan mijn zwager.
Op vragen van mr. Duvekot antwoord ik als volgt. U vraagt mij naar het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal bij de FIOD dat is een zakelijke weergave van wat er toen is gezegd het zijn niet mijn woorden. Bij de aangifte zijn de polissen gevoegd van 1 februari 2006 en 1 maart 2006. Daarop staat onder meer vermeld dat het een gelabeld product is van Fortis Bank Lux. Ik weet niet meer of ik de polissen mee heb genomen naar de politie. Het kan haast niet anders dat ik de polissen toen bij mij had.
(…)
[getuige 1]
In de periode van 2005 tot 2008 was ik systeembeheerder bij de administratiekantoren van [aandeelhouder van de vennootschap] en [geïntimeerde] .
Ik weet zelf niet van de producten die werden verkocht. Van vrienden en familie weet ik dat er spaargeld is ingelegd. Zelf heb ik geen geld ingelegd. Dat van vrienden en familie weet ik omdat die met een stichting en de procedure bezig zijn geweest. Er is met mij niet gesproken over spaarpolis. Als ik op kantoor was zat ik meestal in de serverruimte of achter de pc. Ik heb er dus verder niet veel van meegekregen.
Wij zijn op een gegeven moment met zijn vieren naar Luxemburg gegaan. Er moest technisch onderhoud plaatsvinden in Luxemburg. Ik zat in de auto met [aandeelhouder van de vennootschap] , [geïntimeerde] en [appellant] . De heer [appellant] had ik nog niet eerder gezien of ontmoet. Volgens mij reed [geïntimeerde] en zat ik achterin met [appellant] . Ik kan me dit nog wel herinneren omdat ik nog niet eerder zo een dagje op en neer naar Luxemburg was gegaan. In de auto is er over gesproken dat [appellant] een bedrag van zijn werkgever had gekregen naar aanleiding van het ongeluk dat hij had gehad. Ze gingen een rekening openen in Luxemburg waar meer rente op kon worden verkregen. Volgens mij was [appellant] een bekende van [aandeelhouder van de vennootschap] . Op een gegeven moment zijn we op het kantoor aangekomen. Ik ben toen aan het werk gegaan en de andere drie zijn naar de bank gegaan. Op een gegeven moment kwamen zij weer terug en zijn wij weer naar huis gegaan. Wat ik er van heb begrepen was het de bedoeling om een rekening te openen in Luxemburg waar geld op zou worden gestort en er zo meer rente op kon worden ontvangen. Ik weet niet of er tijdens de reis is gesproken over spaarpolissen. Ik kan mij dat in ieder geval niet herinneren. Als er over iets moeilijks zou zijn gesproken had ik dat waarschijnlijk toch niet meegekregen omdat ik daar dan verder geen interesse in had.
Ik was op een gegeven moment werkzaam in [plaats] op [adres] in het administratiekantoor van [geïntimeerde] . Door mevrouw [geïntimeerde] werd op een gegeven moment de deur dichtgedaan van de kamer waar ik zat en die deur ging op slot. Het bleek dat er sprake was van een inval van de AFM. Later werd ik er een soort van uitgebonjourd ik wilde toen nog naar het kantoor [kantoorplaats] maar er werd mij gezegd dat heeft ook geen zin want daar zijn ze ook. De reden waarom de deur op slot moest was dat er mappen van klanten stonden en dat als ze die mee zouden nemen er achterstanden zouden ontstaan. Ik heb daar toen een tijdje gezeten er werd wel aan de deur gerommeld maar er is niemand binnen geweest. Ik kan mij niet meer herinneren wie er vertelde dat er ook een inval was op het kantoor in Nieuwe Tonge.
[getuige 2]
Mijn relatie tot de partijen is dat ik de partner ben van [aandeelhouder van de vennootschap] . [aandeelhouder van de vennootschap] is eind december 2018 overleden. Ik heb geen twijfel dat [roepnaam geintimeerde] wist van de spaarpolissen. Mijn eigen Blue Account polis heb ik van hem gekregen. Daar staat een paraafje van [roepnaam geintimeerde] op. Ik heb ook mails gezien uit 2010 en eerder en daar uit maak ik op dat [geïntimeerde] wist hoe het in elkaar zat. Ik kan mij nog een specifieke mail herinneren tussen [aandeelhouder van de vennootschap] en [geïntimeerde] . Dat ging over de situatie van mijn buren de familie [buren van getuige 2] . Zij hadden ook een spaarpolis afgesloten in die mail wordt het woord spaarpolis genoemd in ieder geval valt daar uit af te leiden dat [geïntimeerde] ook wist waar het om ging. Uit de aanduidingen in die mails en dan bedoel ik de actie SPRK leid ik af dat er is gesproken over het omzetten van spaar of deposito naar iets anders. Alle geldstromen liepen via [roepnaam geintimeerde] . Ik heb daar met [aandeelhouder van de vennootschap] , mijn partner, over gesproken. Wij hebben het gehad over wat er met het geld is gebeurd. [aandeelhouder van de vennootschap] had niet eens kastjes van de banken die bij de rekeningen hoorden. [aandeelhouder van de vennootschap] heeft die toen opgevraagd bij de banken. Toen heeft hij ook gekeken in de rekeningen van JéGé B.V. en [aandeelhouder van de vennootschap] Portefeuille beheer. Daaruit volgt dat [geïntimeerde] zicht had op alle geldstromen. Ik heb zelf geen contact gehad met [appellanten] . Ik ken hen niet persoonlijk. Ik ken ze wel van naam want ik ben hun namen tegengekomen op de lijsten van de gedupeerden. Ik ken de naam ook uit de mails waar er Excel bestanden waren waarin hun naam voorkomt, net als mijn eigen naam. Ik heb niet persoonlijk rechtstreeks met [geïntimeerde] over de spaarpolis gesproken.
Er was sprake van een intensieve samenwerking tussen [aandeelhouder van de vennootschap] en [geïntimeerde] . De Green Account had ik afgesloten via mijn partner en daarvoor heb ik ook rente ontvangen. Op een gegeven moment ontving ik via de post een nieuwe polis: de Blue Account. Daarin kwam het woord spaar niet meer voor. Het ging wel om hetzelfde bedrag en hetzelfde percentage. Het leek mij een administratieve wijziging ik dacht dat het om een soort van reorganisatie ging. De Green Account was al van langer geleden, al vanuit de tijd dat er nog geen samenwerking was tussen [aandeelhouder van de vennootschap] en [geïntimeerde] . Ik ging er vanuit dat ze met het omzetten van de polis naar de Blue Account de organisatie wilde stroomlijnen. Naar mijn idee ging het om dezelfde polissen. Ik heb toen geen folder ontvangen wat de Blue Account voor een product was. Ik heb geen contact gehad met [geïntimeerde] over de Blue Account. Op een gegeven moment heb ik op advies van mijn partner het bedrag vast gezet en ontving ik geen rentebedragen meer. Ik had maandelijks geen geld te kort en had dus ook geen reden om [geïntimeerde] te bellen.
(…) Wat ik mij nog kan herinneren is dat ik bij de mails van 2010 die ik van mijn partner heb ontvangen ook een bericht zag waarvan mijn partner zei dat er de naam [naam 2] in voorkwam en die naam zei hem niks. Daar heb ik uit afgeleid dat [geïntimeerde] ook zelf Blue Account verkocht. Mijn partner dacht dit ook. De mails van 2010 heb ik van [aandeelhouder van de vennootschap] ontvangen om mij te informeren voor het geval hem ooit wat overkwam. Volgens mij zijn die mails ook allemaal ingediend bij de strafzaak.
Bij de mails zat ook een Excel-bestand met daarop een lijst met namen en daarbij werd vermeld de inkoop en verkoop percentages. Volgens mij had het bestand als auteur [geïntimeerde] . [aandeelhouder van de vennootschap] was heel erg slordig en chaotisch, [roepnaam geintimeerde] was daarentegen heel gestructureerd ik zag mijn naam staan en die van [appellant] en heel veel anderen en daarbij stond precies vermeld allerlei bedragen waarbij stond ‘inkoop’ ‘verkoop’ en percentages. Ik kon dat niet helemaal precies begrijpen maar het leek mij een overzicht van de gelden. [aandeelhouder van de vennootschap] vertelde mij dat hij dit bestand van de server had weten te halen. Er zijn veel bestanden gewist en mails die niet meer terug te vinden waren. Er is een aanvraag gedaan om de ontbrekende bestanden weer terug te kunnen halen. Dat is gegaan via [betrokkene] die kan daar nog meer over verklaren. [aandeelhouder van de vennootschap] had zelf een Mac-account daar zijn nog wel mails van bewaard gebleven. Ik weet heel zeker dat het Excel bestand als auteur [roepnaam geintimeerde] [geïntimeerde] had.
Op de vragen van mr. Duvekot antwoord ik als volgt. U houdt mij voor productie 5 bij akte reacties producties en bewijsaanbod voor de rol van 31 oktober 2017 daarin bevindt zich als productie 5 mailverkeer tussen [aandeelhouder van de vennootschap] en [roepnaam geintimeerde] . Mr. Duvekot leest de mail voor die [aandeelhouder van de vennootschap] heeft gestuurd op 12 juni 2010 aan [roepnaam geintimeerde] en dat gaat over de familie [buren van getuige 2] . En mr. Duvekot leest een stukje voor uit de reactie van [roepnaam geintimeerde] die zelfde dag om 20 uur 25.
Dit is een van de mails waar ik het over heb gehad. Die mail is mij ook doorgestuurd door [aandeelhouder van de vennootschap] . U vraagt mij naar aanleiding van het slot van de mail van [roepnaam geintimeerde] of er voor zover ik weet in Luxemburg een andere administratie aanwezig was dan op de [adres] in [plaats] . Ik weet dat [aandeelhouder van de vennootschap] en [roepnaam geintimeerde] in Luxemburg een appartement hadden. Daar was ook een administratief medewerkster, zij heet volgens mij [adm. medewerkster] . [roepnaam geintimeerde] [geïntimeerde] was daar ook regelmatig voor de administratie. Ik ben er zelf nooit geweest.
Op de vragen van mr. De Jong antwoord ik als volgt. U houdt mij voor een stukje uit mijn verklaring van 20 juni 2012 bij de rechtbank Dordrecht (productie 2t bij conclusie van antwoord). Op de tweede pagina staat vermeld ‘’Ik heb het product Blue Account zelf ook gekocht, van [aandeelhouder van de vennootschap]
’’ mijn reactie daarop is dat het ging over Blue Account en Green Account door elkaar heen. Ik bedoelde dat ik de omzetting van de Green Account naar de Blue Account van [roepnaam geintimeerde] heb ontvangen. Naar mijn idee ging het om dezelfde polis. Ik heb geen andere Blue Account polis afgesloten op enig moment.
Op nadere vragen van mr. Duvekot antwoord ik als volgt. U houdt mij voor een stukje uit mijn verklaring bij de rechtbank (productie 2t) op bladzijde 4. Waarin ik vertel dat er ook wel vrienden van [roepnaam geintimeerde] een spaarproduct hebben gekocht. Ik was dat eerlijk gezegd weer een beetje vergeten. Van [aandeelhouder van de vennootschap] heb ik gehoord dat hij op de lijst met namen van gedupeerden namen tegen kwam die hij niet kende. Van sommige kende hij wel de naam omdat hij wist dat dat dan een vriend of een bekende van [roepnaam geintimeerde] was. [aandeelhouder van de vennootschap] had in ieder geval niet aan die mensen een polis verkocht. Dat moet [roepnaam geintimeerde] hebben gedaan.
(…)
[getuige 3]
In 2005 heb ik 20% aandelen verkregen in [aandeelhouder van de vennootschap] Portefeuillebeheer BV. (…) In 2007 heb ik al een stap teruggedaan omdat ik het niet eens was met het gevoerde beleid en de bemoeienissen van [aandeelhouder van de vennootschap] en [roepnaam geintimeerde] . Dit houdt verband met het feit dat [aandeelhouder van de vennootschap] en [roepnaam geintimeerde] zich niet hielden aan wat de AFM had opgelegd namelijk dat zij niet meer feitelijk leiding mochten geven en beleidsbepalend mochten zijn. (…)
[aandeelhouder van de vennootschap] [roepnaam geintimeerde] en ik hadden meestal 2 keer per maand overleg bij [aandeelhouder van de vennootschap] thuis in [plaats] . [roepnaam geintimeerde] was daar meestal bij aanwezig. Ik denk dat [roepnaam geintimeerde] en [aandeelhouder van de vennootschap] zelf vaker overlegden dat leid ik af uit hun verklaringen. [aandeelhouder van de vennootschap] was degene die verantwoordelijk was voor het commerciële verhaal en het contact met de klanten. [roepnaam geintimeerde] deed de administratie, ook de financiële administratie. Hij stelde de brieven op en de overeenkomsten. [aandeelhouder van de vennootschap] had daar weinig verstand van hij kon daarop wel een aantekening maken of een krabbel zetten maar [roepnaam geintimeerde] bezat de kennis om dat goed vorm te geven. Naar mijn idee moet [roepnaam geintimeerde] van alle producten hebben geweten. [aandeelhouder van de vennootschap] heeft mij verteld dat er een product bestond om via Luxemburg klanten een spaarfaciliteit of deposito aan te bieden. Het product heette de Blue Account. Het ging om een product met een gegarandeerde rente en dat werd dan maandelijks of jaarlijks uitgekeerd op basis van het saldo. Ik kon dit product aanbieden bij klanten. Volgens [aandeelhouder van de vennootschap] was Fortis Assetmanagement hierbij betrokken. Zij wilden geld aantrekken voor grote partijen zoals bijvoorbeeld Shell. Via de depositiefaciliteit kon er geld worden binnengehaald tot dat er voldoende was. Er was maar een beperkt aantal klanten die van deze mogelijkheid gebruik konden maken. Dat [roepnaam geintimeerde] hiervan moet hebben geweten leid ik uit twee omstandigheden af. Ten eerste was hij verantwoordelijk voor de administratie en ten tweede heb ik de contracten gezien waar het hier om gaat. [aandeelhouder van de vennootschap] heeft die aan de klanten uitgereikt maar ik weet niet of [aandeelhouder van de vennootschap] de redactie daarvan deed. Ik ga er van uit dat het basiscontract, want alle contracten zagen er op dezelfde manier uit, moet zijn opgesteld door [roepnaam geintimeerde] .
Naar aanleiding van een mail (productie 4 bij akte reactie producties en bewijsaanbod voor de rol van 31 oktober 2017) merk ik op dat wij in Dordrecht een bespreking hebben gehad met [aandeelhouder van de vennootschap] op kantoor. De AFM had toen een lijst met vragen toegestuurd, [roepnaam geintimeerde] was wel op kantoor en is op een gegeven moment bij de bespreking binnen gekomen. Hij had zijn laptop bij zich en hij wilde input van ons voor de antwoorden die hij zou geven op de vragen van de AFM. Ik heb de antwoorden toen niet gezien [roepnaam geintimeerde] heeft die ingevuld op zijn laptop. Ik wijs u op de ‘p.s.’ van [aandeelhouder van de vennootschap] in de mail van 14 juli 2007. Hij heeft het daar in de eerste zin over deposito. [roepnaam geintimeerde] was ook ingekopieerd op deze mail en hij moet toen hebben geweten dat het product bestond en dat het een deposito betrof. Ik ga er van uit dat [roepnaam geintimeerde] het antwoord aan de AFM heeft verzonden. Ik weet nu dat in het antwoord stond dat het obligaties betroffen terwijl het eigenlijk om een deposito als product ging. Ik heb destijds wel gevraagd om ook de antwoorden te ontvangen die naar de AFM zijn gezonden maar ik heb die nooit gehad.
Over de periode 2007 en 2009 wil ik verklaren dat er toen duidelijk werd dat er sprake was van frauduleuze praktijken door [aandeelhouder van de vennootschap] en [roepnaam geintimeerde] . [zus van aandeelhouder] en ik hebben toen onze verantwoordelijkheid genomen om de zaken zo netjes mogelijk af te handelen. Ik wijs u op de mail van 12 juno 2010 (productie 5 bij voormelde actie) ik zie in deze mail bevestigd dat wat ik al eerder zei namelijk dat [roepnaam geintimeerde] wist dat het ging om een deposito.
(…)
[appellante]
U houdt mij voor dat bij de stukken als productie 2 bij de memorie van grieven een verklaring van mij zit. Die verklaring heb ik zelf getypt en naar waarheid afgelegd. Na het overlijden van mijn moeder in augustus 2007 is [geïntimeerde] bij ons thuis langs geweest. Wij hebben toen gesproken over onze bestaande spaarproducten. Wij hebben toen opgemerkt dat het wel een hele hoge rente was die we kregen. [geïntimeerde] zei daarop: dat klopt. Verder hebben wij gevraagd of het wel gegarandeerd was. Mijn man heeft toen gezegd dat er sprake was van een ongevallenuitkering en dat het voor ons belangrijk was dat er niets geks mee kon gebeuren. [geïntimeerde] zei toen dat het absoluut veilig was. Hij zei ook: je krijgt toch elke maand behoorlijk veel rente, je hoeft je geen zorgen te maken. Voor dit gesprek heb ik nooit eerder contact gehad met [geïntimeerde] . De aanleiding voor het gesprek was het feit dat [aandeelhouder van de vennootschap] in Amerika zat. We vroegen ons af wat er nou zou gebeuren als er iets met [aandeelhouder van de vennootschap] zou gebeuren, wie weet er meer van onze producten. Toen zei [aandeelhouder van de vennootschap] : dat is een financieel directeur van de [aandeelhouder van de vennootschap] groep. Zo is [geïntimeerde] bij ons gekomen. Tijdens ons gesprek hebben we ook gesproken over een kleine erfenis die ik zou ontvangen. Wij vroegen toen aan [geïntimeerde] : goh wat adviseert u ons nou? We kunnen het ook opmaken zeiden we. Nee dat is zonde zei [geïntimeerde] . Wat je nu hebt is goed een safe product zei [geïntimeerde] . Je zal wel gek zijn als je het niet doet, je krijgt een goede rente en na afloop van de looptijd krijg je je bedrag weer terug.
Nadat de polissen waren opgestuurd heb ik enige tijd later weer contact gehad met [geïntimeerde] . Dit was omdat de rente toen niet werd betaald. Ook mijn man heeft toen wel contact gehad met [geïntimeerde] . Het antwoord van [geïntimeerde] was dat hij ervoor zou zorgen dat het geld zou worden overgemaakt. Dat is toen ook wel gebeurd maar aan het einde kwam er niets meer. In die gesprekken vroeg ik wanneer ik mijn spaarrente zou krijgen. In die zin is daarover gesproken.
[getuige 4] (broer van [appellante] )
Het klopt dat er een polis is verkocht aan mij, de heer [geïntimeerde] heeft die polis aan mij verkocht. Ik heb de heer [geïntimeerde] nooit gezien of gesproken. Ik had een erfenis gekregen van mijn moeder. Dat ging om een bedrag van €25.000. We hebben wat gedaan met €5000. Daarna vroegen we ons af wat moet je er verder mee doen de €20.000 brengt niets op aan rente bij de bank. Mijn zus en zwager vertelden toen dat zij wel een goede mogelijkheid hadden waardoor je er meer rente voor kon krijgen. Daarvoor moest wel gebeld worden want je kon niet zomaar instappen. Uiteindelijk kwam dat rond en heb ik €20.000 ingelegd. Mijn echtgenote heeft de formulieren ingevuld en teruggestuurd. Ik heb een paar keer de rente ontvangen toen hield het op. Mijn vrouw heeft gebeld met het kantoor van [geïntimeerde] maar zij kreeg hem niet te pakken. Dat heeft ze een paar keer geprobeerd. Ik heb er verder niets meer aan gedaan. Het is een grote ellende dat zie ik bij mijn zus ook. Mijn vader heeft er zelf ook geld in gestoken, ongeveer een ton.
(…)
[getuige 5]
(…)
[geïntimeerde] ken ik ook wel. Het kantoor van [aandeelhouder van de vennootschap] is op een gegeven moment overgegaan naar [geïntimeerde] en [geïntimeerde] deed al een paar jaar mijn belastingaangifte. In het begin heb ik niet met [geïntimeerde] over het geld dat in Luxemburg stond gesproken. Ik had die spaarrekening denk ik al ongeveer twee jaar toen [geïntimeerde] een keer naar mij toe kwam. Dat was toen ik op het kantoor in [kantoorplaats] was. Hij sprak mij aan toen ik in het wachtkamertje zat waar ik op dat moment alleen was en vroeg aan mij: ‘heb je soms nog liggende gelden?’ ‘Als je dat nog hebt dan moet je gauw een nieuwe spaarrekening openen om die toe te voegen aan de al bestaande spaarrekening’, zei hij.
Ik heb gezegd dat ik daar diep over na moest denken. [geïntimeerde] moet wel hebben geweten dat ik nog spaargeld had, omdat hij ook mijn belastingaangifte deed. Ik ben er toen niet op ingegaan. Ik vermoed dat dit gesprekje heeft plaatsgevonden in 2009. In mijn herinnering was het vlak voordat de boel helemaal misliep. Ik schat in dat het zo’n half jaar van tevoren was. Ik denk dat het gesprekje plaats heeft gevonden in april, omdat ik dan mijn belastingaangifte in orde maakte. Dat was ook de aanleiding om op het kantoor van [aandeelhouder van de vennootschap] te komen. Mijn belastingaangifte was al helemaal uitgewerkt. Dat deed ik zelf. Maar hij ging ter controle naar [geïntimeerde] . Ik laat dat het liefst over aan een vakman. Volgens mij deed [geïntimeerde] die controle niet zelf, maar een mevrouw. Ik weet haar naam niet meer. Ik ging er echter vanuit dat [geïntimeerde] toch ook wel eens mijn belastingaangifte zal hebben gezien. Ik ging er vanuit dat hij ook wel eens een controle zou uitvoeren. Ik heb daar niet met hem over gesproken.
De administratie werkzaamheden van het kantoor van [aandeelhouder van de vennootschap] daar werd op een gegeven moment mee gestopt en dat werd overgenomen door [geïntimeerde] . Dit gebeurde zonder dat de klanten daar over werden ingelicht. Ik had daar verder geen bezwaar tegen, omdat het goed liep. Ik denk dat de administratie in 2007 over ging van [aandeelhouder van de vennootschap] naar [geïntimeerde] . Ik had een spaarrekening afgesloten op 7 oktober 2006, deze had de naam Dutch Blue Account. Op 24 maart 2010 kreeg ik opeens een nieuwe polis. Deze ontving ik van [aandeelhouder van de vennootschap] . Op de polis stond vermeld BA Investments. Het woord Dutch Blue Account kwam daarop niet meer voor. Het bedrag van €175.000,- stond nog steeds vermeld en ook het rentepercentage was niet gewijzigd. Wat wel veranderd was, was dat waar voorheen ‘spaarrekening’ stond dat dat was gewijzigd in ‘contract’. Er stond ook vermeld als reden voor afgifte: contract. De naam ‘spaarrekening’ was gewijzigd in ‘polisgegevens’.
Ik heb [aandeelhouder van de vennootschap] gebeld naar aanleiding van de nieuwe polis die ik ontving in 2010. Ik vroeg aan hem: ‘waarom gebeurt dit?’ [aandeelhouder van de vennootschap] antwoordde: ‘dit komt juridisch beter uit’. Het was een goed verhaal van [aandeelhouder van de vennootschap] . Ik heb me daardoor laten overtuigen. Achteraf bezien denk ik dat ik te goed van vertrouwen was. Ik heb niet met [geïntimeerde] gesproken over deze wijziging van de polis. Nadat de boel klapte is de FIOD bij mij geweest. ik was penningmeester van een stichting sinds ongeveer 2010 en ik beschikte daarom over een heleboel gegevens waar de FIOD wel interesse in had. Met [geïntimeerde] heb ik nog wel gesproken over mijn aangifte. Ik weet niet meer voor welk jaar dit was, maar op die aangifte stond de spaarrekening duidelijk vermeld.
(…)
[geïntimeerde] wist zeker dat spaarpolissen werden verkocht, want anders had hij me niet benaderd om er meer geld in te stoppen.
(…)
Waar ik het zojuist over had, het gesprekje op het kantoor in [kantoorplaats] , dat was het enige gesprekje dat ik met [geïntimeerde] heb gehad waarbij hij mij een product aanbood. U vraagt mij of ik zeker weet dat het woord ‘spaar’ toen is gebruikt en waarom ik dat zo zeker weet. Ik moet daar even over nadenken. Wat ik mij nog kan herinneren is dat hij mij met klem heeft gevraagd om het geld wat ik nog had te beleggen of toe te voegen op de bestaande spaarrekening die ik al had. Ik heb voor mezelf onlangs nog aantekeningen gemaakt. Je probeert de hele geschiedenis wel weg te stoppen of weg te duwen, maar het blijft je de hele tijd bezig houden. Daarom heb ik die aantekeningen gemaakt. En in die aantekeningen heb ik opgeschreven wat er toen tijdens het gesprekje is gezegd.
[getuige 6]
Ik heb mijn verklaring die ik heb afgelegd bij de FIOD, die in het dossier zit (het betreft pagina 1028 en 1029), doorgelezen. Ik heb die verklaring vandaag ook bij me. Het enige wat ik daarover kan verklaren in verband met mijn geheimhoudingsplicht is dat het klopt dat mijn handtekening onder deze verklaring staat en dat het klopt dat er staat dat ik na doorlezing van die tekst heb verklaard dat het een juiste weergave is van wat ik heb gezegd.
9.5.
[geïntimeerde] heeft geen getuigen voorgebracht. Hij heeft bij brief van 4 november 2019 verklaringen en correspondentie overgelegd.
9.6.
[appellanten] stellen in hun laatste memorie dat zij in het opgedragen bewijs zijn geslaagd. Zij verwijzen naar de verklaringen van de getuigen zoals hiervoor aangehaald.
9.7.
[geïntimeerde] voert in zijn laatste memorie aan dat uit de verklaringen van de getuigen niets meer is af te leiden dan vermoedens en aannames en dat [appellanten] daarom niet in het opgedragen bewijs zijn geslaagd.
9.8.
Het hof beoordeelt de getuigenverklaringen in samenhang met de overgelegde stukken (met inbegrip van onder andere de onder 9.5 hiervoor genoemde stukken) en de vaststaande feiten (6.1.1 tot en met 6.1.16 van het laatste tussenarrest).
9.9.
Het hof neemt in aanmerking dat [appellant] en [appellante] partijgetuige zijn. Art. 164 lid 1 Rv laat de partijgetuigen-verklaring als bewijsmiddel toe. Die verklaring heeft in beginsel, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig art. 152 lid 2 Rv in beginsel vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv in zoverre een beperking aan dat, met betrekking tot de feiten die dienen te worden bewezen door de partij die de verklaring heeft afgelegd, aan die verklaring slechts bewijs ten voordele van die partij kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, NJ 2002, 391). Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs geslaagd is, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7933).
9.10.
Het hof acht de verklaringen van [appellant] en [appellante] duidelijk, betrouwbaar en overtuigend. Deze getuigen hebben, in de hiervoor aangehaalde passages, specifiek, concreet en consistent verklaard over gesprekken met [geïntimeerde] . In deze gesprekken heeft [geïntimeerde] verteld over spaarproducten en bewoordingen gekozen die onmiskenbaar de strekking hadden [appellant] en [appellante] te bewegen tot aankoop van deze producten, aldus deze verklaringen.
Het hof is van oordeel dat aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaringen voldoende geloofwaardig maken. Deze aanvullende bewijzen komen hieronder aan de orde.
9.11.
Het hof neemt in de eerste plaats in aanmerking dat [appellant] als getuige gehoord in de strafzaak tegen [geïntimeerde] en [aandeelhouder van de vennootschap] bij de rechtbank Dordrecht heeft verklaard:
- dat [geïntimeerde] tijdens een bezoek bij [appellant] thuis desgevraagd heeft bevestigd dat [appellant] het goed had gedaan (aankoop Blue Accounts);
- dat hem toen duidelijk werd dat [geïntimeerde] precies wist welke producten [appellant] had afgenomen en hoe de situatie van [appellant] was;
- dat hij in 2007 met [geïntimeerde] had gesproken over een mogelijke bijstorting (waarbij [geïntimeerde] zei dat [aandeelhouder van de vennootschap] de rente bepaalde).
Deze verklaringen van [appellant] zijn geen partijgetuigen-verklaringen in de onderhavige procedure, maar hebben vrije bewijskracht. Het hof weegt daarbij mee dat, anders dan bij de partij-getuigenverklaring in de onderhavige procedure, [appellant] geen (persoonlijk) belang had bij het afleggen van zijn verklaring in de strafzaak.
9.12.
[geïntimeerde] voert aan dat in eerdere verklaringen van [appellanten] (ten overstaan van de FIOD) en in e-mails werd gesproken over beleggingen (mve 54 ev en 62). [geïntimeerde] maakt hieruit op dat de getuigen de aard van de producten (beleggen, niet sparen) begrepen.
Het hof verwerpt dit verweer. In de genoemde eerdere verklaringen en e-mails hebben [appellanten] naar het oordeel van het hof, bezien in de context, geen analyse gegeven van de aard en strekking van de producten en de daaraan verbonden risico’s. In de verklaringen en e-mails gaat het summier om de (aankoop van de) producten. Daarom kan uit het gebruik van bewoordingen als “beleggingsproduct” en “beleggingen” in die verklaringen niet worden afgeleid dat [appellanten] de producten en de risico’s begrepen of dat zij in de verhoren ten overstaan van dit hof niet juist en naar waarheid hebben verklaard over de uitlatingen van [geïntimeerde] in de gesprekken die zij met hem hebben gevoerd over spaarproducten. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat woorden als spaarproduct in de loop van de jaren meer gewicht hebben gekregen in de procedures, maar dit laat onverlet dat [appellanten] van meet af aan consistent, betrouwbaar en overtuigend hebben verklaard over veilige producten zonder (noemenswaardige) risico’s, over de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de verkoop daarvan en over de wetenschap van [geïntimeerde] van de ondeugdelijkheid van de producten.
9.13.
[geïntimeerde] wijst ook op de hoge rente met het betoog dat de aard van de producten (beleggen) duidelijk moest zijn (mve 60).
Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof acht, gezien de hiervoor aangehaalde overweging 6.12 in het tussenarrest en de hiervoor aangehaalde verklaringen, doorslaggevend de wetenschap van [geïntimeerde] over de persoonlijke situatie (van [appellanten] ) en de producten, en de inspanningen van [geïntimeerde] om een veilig (spaar)product zonder (noemenswaardige) risico’s aan [appellant] en [appellante] te verkopen. Het hof neemt ook in aanmerking dat [appellant] bij de rechtbank Dordrecht in de strafzaak heeft verklaard veel vragen aan [aandeelhouder van de vennootschap] te hebben gesteld over de rente en veel vertrouwen te hebben gehad in [aandeelhouder van de vennootschap] . Dat [appellanten] de producten en de risico’s begrepen, acht het hof niet aannemelijk, ook indien [appellanten] enige twijfel hadden (of hadden kunnen of moeten hebben) over de haalbaarheid van de beloofde hoge rente bij een veilig product zonder (noemenswaardige) risico’s (waarna zij door [aandeelhouder van de vennootschap] zijn gerustgesteld).
9.14.
Het hof noemt wat betreft de aanvullende bewijzen die voorhanden zijn verder het proces-verbaal van de FIOD (6.1.10 van het tussenarrest). Uit de uitgewerkte geldsporen blijkt dat [geïntimeerde] in substantiële mate profijt heeft gehad van depositostortingen, hetzij in de vorm van management-fee voor zijn vennootschap, hetzij in de vorm van kapitaal voor aan hem gelieerde ondernemingen. Dit profijt maakt het waarschijnlijker dat [geïntimeerde] bekend was met de oorsprong van dit geld en de werkwijze bij het ophalen daarvan.
9.15.
Het hof slaat ook acht op het faillissementsverslag van de curator (6.1.13 van het tussenarrest). Het voornoemde profijt wordt bevestigd in dit verslag. De curator heeft in het verslag ook gewezen op de mededeling van [geïntimeerde] : de rentelasten van de vennootschap waren drie keer hoger dan de rente-inkomsten. Dit gegeven biedt steun voor de verklaringen van de partijgetuigen in die zin dat [geïntimeerde] bekend was met de bijzondere en onhoudbare aard van het bedrijfsmodel.
9.16.
Het hof stelt met betrekking tot het arrest van het hof Den Haag in de strafzaak tegen [geïntimeerde] (en [aandeelhouder van de vennootschap] ) voorop dat aan een strafrechtelijke vrijspraak in een civiele procedure geen dwingende bewijskracht toekomt (art. 161 Rv). Het oordeel van dat hof (6.1.16 van het tussenarrest) was dat niets erop wees dat [geïntimeerde] bemoeienis had met het benaderen van de (potentiële) inleggers voor de productenverkoop en dat niet gebleken is dat [geïntimeerde] wist dat de producten onder valse voorstelling van zaken werden aangeboden en verkocht, of dat hem signalen daarover bereikten.. Daarom heeft dat hof [geïntimeerde] in de strafzaak vrijgesproken van oplichting of medeplegen van oplichting. Dit oordeel staat niet in de weg aan een andersluidend oordeel van de civiele rechter. Het hof weegt bij zijn oordeel in deze zaak - in samenhang met de overige bewijzen die in dit arrest aan de orde komen, - mee dat in de verhoren ten overstaan van dit hof de (partij)getuigen duidelijk verklaard hebben over de uitlatingen van [geïntimeerde] bij de verkoop van de producten.
9.17.
Het hof acht, in aanvulling op de verklaringen van de partijgetuigen, ook de verklaring van de getuige [getuige 2] (partner van [aandeelhouder van de vennootschap] ) duidelijk en betrouwbaar. Deze getuige heeft verklaard geen twijfel te hebben dat [geïntimeerde] ( [roepnaam geintimeerde] ) wist van de spaarpolissen. De getuige heeft dit ook concreet uitgelegd. Zij heeft mails gezien (onder andere concreet over de familie [buren van getuige 2] , actie SPRK, en een e-mail van 12 juni 2010, productie 5 bij akte van 31 oktober 2017), alle geldstromen liepen via [roepnaam geintimeerde] , [geïntimeerde] had zicht op alle geldstromen en er was intensieve samenwerking, zo heeft de getuige verklaard. . Wellicht heeft getuige [getuige 2] zich bij dit hof vergist met haar verklaring dat [geïntimeerde] een polis van haar heeft ondertekend, zoals [geïntimeerde] aanvoert, maar dit punt is van ondergeschikte betekenis en doet in de context naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van de rest van haar verklaring (mve 20).
Het hof wijst verder op de verklaring van [getuige 2] bij de rechtbank Dordrecht (productie 2t, blz. 4):
“U vraagt mij naar de rol van [geïntimeerde] bij de Blue Account, toen hij inmiddels partner was geworden. Hij hield alle contracten bij en hield ook de rentebetalingen in de gaten. Hij voerde de administratie ervan. Hij hield ook in de gaten dat de gelden naar Luxemburg zouden gaan. U vraagt mij of de polissen voor de klanten ook door [geïntimeerde] werden opgesteld. Ja, merendeels door [roepnaam geintimeerde] , maar ook wel eens door [aandeelhouder van de vennootschap] . [aandeelhouder van de vennootschap] gaf de gegevens van de klant dan door aan [roepnaam geintimeerde] , die het in de polis zette. [roepnaam geintimeerde] maakte ook de algemene voorwaarden. [aandeelhouder van de vennootschap] was niet zo’n goede schrijver.”
Deze verklaring biedt steun voor de verklaring van de getuige ten overstaan van dit hof op de wezenlijke punten, namelijk de wetenschap van [geïntimeerde] en de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de onderneming en de administratie en de verkoop van de producten.
9.18.
[geïntimeerde] heeft een chat genoemd tussen [getuige 2] en [aandeelhouder van de vennootschap] , waarin [getuige 2] opmerkt:
“Ik geloof dat [roepnaam geintimeerde][ [geïntimeerde] , hof]
echt dacht dat het om funding ging. Dat is zijn verhaal, [aandeelhouder van de vennootschap] , en hij kan het aantonen ook, vrees ik”(mve 22).
Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, wordt de getuigenverklaring naar het oordeel van het hof hiermee niet ontkracht. Dat [geïntimeerde] echt zou denken dat het om funding ging, betekent niet zonder meer dat hij niet op de hoogte was van de ondeugdelijkheid van de producten.
9.19.
[geïntimeerde] wijst ook op de verklaring van de getuige [getuige 2] bij de rechtbank Dordrecht in 2012 ( [getuige 2] verklaarde daar dat zij aannam dat [roepnaam geintimeerde] polissen heeft verkocht aan mensen die [aandeelhouder van de vennootschap] niet kende). [geïntimeerde] voert aan dat de door de getuige [getuige 2] genoemde andere inleggers allemaal hebben verklaard hun polis van [aandeelhouder van de vennootschap] te hebben gekocht (niet van [geïntimeerde] ). [geïntimeerde] heeft de polis van de familie [buren van getuige 2] niet gevonden in het FIOD-dossier en hij heeft aan hen nooit een polis verkocht of een aan hen verkochte polis getekend of gezien, zo voert hij aan. [geïntimeerde] acht de verklaring van de getuige [getuige 2] ongeloofwaardig.
Het hof verwerpt deze bezwaren. Deze standpunten van [geïntimeerde] leveren geen redenen op om te twijfelen aan de wezenlijke onderdelen van de verklaring van de getuige [getuige 2] , zoals hiervoor aangehaald. Het gaat er niet om of [geïntimeerde] een polis heeft verkocht aan de familie [buren van getuige 2] . Het gaat om de wetenschap van [geïntimeerde] die uit de hiervoor aangehaalde e-mails kan worden afgeleid. Belangrijker nog is de hiervoor aangehaalde verklaring van de getuige [getuige 2] over de geldstromen en de intensieve samenwerking.
9.20.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [geïntimeerde] moet hebben geweten van alle producten. De getuige leidt dit af uit twee omstandigheden: [geïntimeerde] was verantwoordelijk voor de administratie en de getuige heeft de contracten gezien waar het om gaat. De getuige denkt dat het basiscontract moet zijn opgesteld door [geïntimeerde] . De getuige heeft ook verklaard over een mail van 14 juli 2007, met [geïntimeerde] in de cc, waarin iets staat over een deposito. De getuige leidt daaruit af dat [geïntimeerde] moet hebben geweten dat het product bestond en dat het een deposito betrof.
Het hof constateert wat deze getuigenverklaring betreft dat de getuige op enkele punten concreet en duidelijk heeft verklaard over feiten die hem uit eigen wetenschap bekend zijn. Het gaat hierbij om de e-mail van 14 juli 2007 en over de organisatie, de taak van [geïntimeerde] en de samenwerking tussen [geïntimeerde] en [aandeelhouder van de vennootschap] . Het hof acht de verklaring van deze getuige op deze punten duidelijk en betrouwbaar. De verklaring biedt dan ook steun voor het opgedragen bewijs.
9.21.
[geïntimeerde] betwist kennis genomen te hebben van de mail van 14 juli 2007 en dat deze mail hem zou hebben bereikt (mve 6). Voor zover hij de mail al heeft gezien, ging het vooral over verzekeringsproducten en heeft hij het aan de deskundigen op dat gebied overgelaten, aldus [geïntimeerde] , die daaraan toevoegt dat hij ook niet betrokken was bij de reactie op de brief van de AFM. [geïntimeerde] noemt ook een verklaring van [getuige 3] bij de rechtbank Dordrecht in 2012, waarin deze verklaart dat [aandeelhouder van de vennootschap] heeft gezegd dat je het zo moet zien, het is uitgegeven als obligaties, maar het zijn eigenlijk gegarandeerde spaarproducten. De getuige [getuige 3] is volgens [geïntimeerde] bedrogen door [aandeelhouder van de vennootschap] , zoals zoveel anderen.
Het hof verwerpt deze bezwaren. [geïntimeerde] heeft in het geheel niet uitgelegd waarom hij denkt dat de genoemde e-mail hem niet zou hebben bereikt en waarom hij er geen kennis van zou hebben genomen. Zijn standpunt dat hij verzekeringskwesties als deze heeft overgelaten aan [aandeelhouder van de vennootschap] en [getuige 3] laat onverlet dat hij kennis heeft kunnen nemen van de e-mail en de voor de onderneming wezenlijke kwesties die daarin aan de orde kwamen. De reactie op de brief van de AFM is verder een ondergeschikt punt. Het gaat in de verklaring van de getuige [getuige 3] vooral om de organisatie, de taak van [geïntimeerde] en de samenwerking tussen [geïntimeerde] en [aandeelhouder van de vennootschap] , en in zekere mate om de e-mail van 14 juli 2007.
9.22.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat [geïntimeerde] al een paar jaar zijn belastingaangifte deed en een keer naar hem toe kwam, in het wachtkamertje op het kantoor in [kantoorplaats] , waarschijnlijk in april omdat toen de belastingaangifte moest worden opgemaakt, met de uitlatingen “
heb je soms nog liggende gelden?” en
“als je dat nog hebt dan moet je gauw een nieuwe spaarrekening openen om die toe te voegen aan de al bestaande spaarrekening”. Deze getuige heeft verklaard dat [geïntimeerde] moet hebben geweten dat de getuige nog spaargeld had omdat [geïntimeerde] (in feite een mevrouw verbonden aan zijn kantoor) ook de belastingaangifte deed. De getuige heeft zijn verklaring genuanceerd met de volgende tekst:
“Wat ik mij nog kan herinneren is dat hij mij met klem heeft gevraagd om het geld wat ik nog had te beleggen of toe te voegen op de bestaande spaarrekening die ik al had.”De getuige heeft verder verteld dat hij toen aantekeningen had gemaakt en daarom nu nog erover kon verklaren.
Het hof acht ook de verklaring van deze getuige duidelijk en betrouwbaar. Uit de verklaring blijkt dat [geïntimeerde] heeft getracht de getuige te bewegen een product te kopen en dat het product te maken had met sparen of met de bestaande spaarrekening van de getuige.
9.23.
[geïntimeerde] wijst in zijn verweer op de verklaring van [getuige 5] bij de rechtbank Dordrecht in 2012 (mve, 34-35).
De getuige heeft volgens [geïntimeerde] toen verklaard dat hij niet weet of [geïntimeerde] het woord spaarproduct gebruikte:
“U vraagt mij hoe [geïntimeerde] mij heeft benaderd. Ik kwam op kantoor voor de belastingaangifte. Ik liep [geïntimeerde] tegen het lijf. Hij zei toen ‘We hebben een leuk product’. U vraagt mij of hij het woord spaarproduct gebruikte. Dat weet ik niet. Ik dacht van wel, maar ik durf er geen eed op te doen. Het is zes jaar geleden.”De getuige heeft volgens [geïntimeerde] toen verder verklaard dat het contact met [geïntimeerde] niet te maken had met de inleg in de Blue Account:
“U vraagt mij of het contact met [geïntimeerde] te maken had met de inleg in de Blue Account. Nee. [geïntimeerde] heeft mij wel benaderd dat Blue Account bestond, maar dat wist ik al via [aandeelhouder van de vennootschap] . De contacten liepen in eerste instantie via [aandeelhouder van de vennootschap] . Ik ben voor dit product geadviseerd door [aandeelhouder van de vennootschap] . U vraagt mij of [geïntimeerde] dit ook deed. Niet dat ik weet.”
[geïntimeerde] voert ook aan dat hij de belastingaangiftes niet zelf zag omdat deze werden behandeld door medewerkers en dat de getuige bij het verlaten van de zaal in 2019 heeft gezegd dat hij het moest doen voor [naam 3] . [geïntimeerde] vindt de verklaring van deze getuige niet geloofwaardig. Volgens [geïntimeerde] maakt de verklaring duidelijk dat de getuige vooral contact had met [aandeelhouder van de vennootschap] en door [aandeelhouder van de vennootschap] is bedrogen, bijvoorbeeld bij de omzetting van de polis in 2010.
Het hof verwerpt deze bezwaren. De verklaringen van de getuige zijn op de wezenlijke punten consistent en betrouwbaar. Uit de verklaringen blijkt dat [aandeelhouder van de vennootschap] de hoofdrol heeft gespeeld en dat [geïntimeerde] ook contact heeft gehad met de getuige over de producten. Ook in 2012 heeft de getuige verklaard contact te hebben gehad met [geïntimeerde] in verband met de Blue Account. Het hof ziet in de verklaring uit 2012 geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring in dit geding. Dat de getuige zich meer herinnert dan in 2012 is niet onaannemelijk. De gestelde opmerking bij het verlaten van de zaal is ook naar het oordeel van het hof onvoldoende voor enige relevante twijfel wat betreft de juistheid van de verklaring in dit geding.
9.24.
De getuige [getuige 6] heeft ten overstaan van het hof niets anders verklaard dan dat zijn verklaring bij de FIOD klopt en een juiste weergave is van wat hij daar heeft gezegd. Uit de verklaring van de getuige bij de FIOD blijkt dat [zus van aandeelhouder] [geïntimeerde] manager van Future Life noemde, de Blue Account en de Green Account spaarproducten noemde (“
die het mogelijk maakten om veilig geld weg te zetten”) en dat zij de FIOD in dit verband verwees naar [geïntimeerde] , die volgens haar beschikte over alle documenten die betrekking hadden op genoemde producten. [geïntimeerde] heeft – volgens de verklaring van de getuige [getuige 6] bij de FIOD – verklaard dat de ingelegde gelden werden geïnvesteerd in andere bedrijven en [geïntimeerde] was bekend met de brief van de AFM van 2 oktober 2007, waarin een passage staat over de term spaarproduct (maar [getuige 6] kon zich niet herinneren het gehad te hebben met [geïntimeerde] over de term spaarproduct in relatie tot de ingelegde gelden in Blue en Green Account). De getuige [getuige 6] heeft verder bij de FIOD verklaard dat [geïntimeerde] wist dat de brief van 2 oktober 2007 zou worden gestuurd omdat dit met hem was afgesproken op 26 september 2007. In de brief staat dat (uit beschikbare informatie blijkt dat) producten zoals Dutch Blue Account en/of Green Account (mogelijk) als spaarproducten zijn gepresenteerd (blz. 2 onderste alinea):
“De AFM beschikt over informatie dat FLIB van Nederlandse consumenten gelden heeft aangetrokken met het door FLIB aangeboden product Green Account, Green Account II en/of het Dutch Blue Account. Dit product wordt gepresenteerd als spaarrekening met rentevergoeding dat door FLIB wordt gegarandeerd. U heeft ons op 26 september 2007 geïnformeerd dat middels genoemde producten door FLIB ongeveer €4 miljoen is aangetrokken wat grotendeels is doorgestort naar Blue Account & Investments B.V. die op haar beurt deze bedragen heeft uitgeleend aan (gelieerde) ondernemingen tegen een te ontvangen rentevergoeding. Mogelijk kwalificeren deze producten als effect en/of valt deze activiteit onder het aantrekken van opvorderbare gelden in de zin van artikel 3.5 van de Wft.Uit deze informatie maken wij op dat FLIB mogelijk activiteiten verricht als bemiddelaar en/of als beleggingsonderneming dan wel effecten heeft aangeboden c.q. opvorderbare gelden heeft aangetrokken.”
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige 6] duidelijk en betrouwbaar. Deze verklaring biedt steun voor de verklaringen van de partijgetuigen. Het gaat daarbij met name om de contacten tussen de getuige [getuige 6] , [zus van aandeelhouder] en [geïntimeerde] eind september of begin oktober 2007 en om de brief van de AFM van 2 oktober 2007. Uit deze omstandigheden blijkt dat [geïntimeerde] op de hoogte moest zijn van de presentatie van de Blue Account als spaarproduct.
9.25.
[geïntimeerde] wijst op zijn schriftelijke reactie van 24 oktober 2007 op de brief van de AFM van 2 oktober 2007 ( [geïntimeerde] noemde de Blue Account “obligaties” en wees op een productfolder) (mve 51). [geïntimeerde] benadrukt de term “en/of”. Er was voor hem geen reden om te denken dat de Blue Account in verband kon worden gebracht met spaarproducten, aldus [geïntimeerde] .
Het hof verwerpt dit verweer. Het standpunt van [geïntimeerde] over de kwalificatie van het product als obligatie doet er niet toe. Waar het om gaat is dat hij bekend moest zijn geweest met de presentatie hiervan als spaarproduct. De term “en/of” maakt dit niet anders: bezien in de context was de brief van de AFM is dit ook met betrekking tot de Blue Account een alarmerend signaal. [geïntimeerde] mocht de brief niet ter zijde leggen in de aanname dat de AFM in werkelijkheid uitsluitend de Green Account bedoelde.
9.26.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 4] kan niets relevants worden afgeleid.
9.27.
Al het voorgaande, in onderlinge samenhang en verband bezien, leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde] wist dat aan spaarders, waaronder [appellanten] , producten (zoals de Blue Account producten) als (spaar)polissen werden verkocht en zelf betrokken was bij de verkoop van de (spaar)polissen. [appellanten] zijn dan ook geslaagd in het opgedragen bewijs.
9.28.
Dit betekent, in het licht van hetgeen het hof heeft overwogen in het tussenarrest onder 6.12, dat [geïntimeerde] als bestuurder van FLIB een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt op grond waarvan hij aansprakelijk is voor de door [appellanten] geleden schade. De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
9.29.
[geïntimeerde] heeft de gevorderde hoofdsom (€ 717.000,00) voor het overige niet betwist. Ook deze vordering is toewijsbaar.
9.30.
[geïntimeerde] heeft zich beroepen op verjaring “van de vorderingen tot rentebetaling” (cva blz. 53). Hij stelt:
“Met indiening van die vordering[in de strafzaak, hof]
is de verjaring gestuit. Het thans meer gevorderde is echter nooit aangezegd.”Het hof verwerpt dit beroep op verjaring als onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft niet toegelicht dat en waarom een vordering tot vergoeding van rente zou moeten worden “aangezegd”. Voor zover het zou gaan om stuiting, faalt het standpunt van [geïntimeerde] omdat stuiting volgt uit de vordering in de strafzaak. Deze vordering is ook ingesteld in hoger beroep, zoals [geïntimeerde] zelf ook aanvoert (brief van 11 juni 2014, productie 19 van [appellanten] ). Het hof in de strafzaak heeft bij arrest van 10 juni 2015 beslist over de vordering (niet-ontvankelijkheid). [geïntimeerde] heeft wat betreft het beroep op verjaring niets anders gesteld. [geïntimeerde] heeft bij deze stand van zaken zijn beroep op verjaring onvoldoende toegelicht.
9.31.
[appellanten] hebben vergoeding gevorderd van de wettelijke handelsrente. De vordering moet in zoverre worden afgewezen omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. Daar heeft [geïntimeerde] terecht op gewezen. Het hof zal zoals subsidiair gevorderd de wettelijke rente toewijzen als na te melden. Het standpunt van [geïntimeerde] dat hij niet in verzuim zou zijn, is onjuist, omdat het hier gaat om een vordering uit onrechtmatige daad.
9.32.
[geïntimeerde] heeft “de in de dagvaarding berekende rentes” betwist (cva blz. 52). Hij heeft ter toelichting aangevoerd dat [appellanten] in de eerste jaren na het sluiten van de overeenkomsten contractuele rentebetalingen hebben ontvangen. [geïntimeerde] heeft echter niet aan de hand van concrete cijfers uitgelegd dat [appellanten] in hun petitum onvoldoende rekening zouden hebben gehouden met ontvangen rentebetalingen. Hij heeft ook niet aangevoerd dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Zijn verweer is op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd.
9.33.
[geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat na de einddatum van de polis geen contractuele rente meer verschuldigd kan zijn, maar hoogstens wettelijke rente. Dit verweer slaagt, voor zover [appellanten] iets anders hebben bedoeld. [appellanten] erkennen dat polissen 1A en 1C een einddatum hadden van 31 juli 2010 respectievelijk 26 oktober 2012 (inl. dagv. blz. 12). Daarna is uitsluitend de wettelijke rente verschuldigd. Het hof gaat in de beslissing hierna uit van de door [appellanten] gestelde bedragen, die voor het overige niet zijn betwist.
9.34.
[geïntimeerde] heeft de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten betwist (cva blz. 53). [appellanten] hebben de vordering op dit punt naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Zij hebben niet toegelicht welke werkzaamheden zijn verricht en waarom deze werkzaamheden niet behoren tot de vergoeding die wordt gegeven voor de kosten van het geding. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten moet dan ook worden afgewezen.
9.35.
De conclusie van al het voorgaande is dat de grieven slagen, dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat het gevorderde alsnog moet worden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente en van de buitengerechtelijke kosten, die moeten worden afgewezen.
9.36.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 104,19
– griffierecht € 1.548,00
– getuigentaxen € 0,00
– kosten deskundigenbericht
€ 0,00
totaal verschotten € 1.652,19
en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x € 3.856,00 (VIII) € 7.712,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 97,31
– griffierecht € 1.628,00
– getuigentaxen € 434,24
– kosten deskundigenbericht
€ 0,00
totaal verschotten € 2.159,55
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
4 punten x € 5.501,00 (VIII) € 22.004,00

10.10. De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door [appellanten] dientengevolge geleden schade;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de schade bestaande uit de hoofdsom van in totaal € 717.000,00;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de schade, bestaande uit de verschuldigde contractuele rente:
  • Blue Account 1A: € 10.623,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2011 tot de dag van algehele voldoening;
  • Blue Account 1B: € 409.037,67 en de contractuele rente over de periode vanaf 1 april 2016 tot 1 augustus 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018 tot de dag van algehele voldoening;
  • Blue Account 1C: € 8.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2012 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] op € 1.652,19 voor verschotten en op € 7.712,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 2.159,55 voor verschotten en op € 22.004,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, E.H. Schulten en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 september 2020.
griffier rolraadsheer