ECLI:NL:GHSHE:2020:2836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
20-001042-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis kinderrechter inzake openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2004, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 21 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging primair vrijspraak en subsidiair een lagere straf heeft bepleit.

Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op basis van de stukken van de eerste aanleg en de verklaringen die zijn afgelegd tijdens de zitting. Het hof heeft de bewijsmiddelen verbeterd en aangevuld, waarbij het de verklaringen van de getuigen en de aangever als consistent en betrouwbaar heeft beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet heeft geslagen of geschopt, maar juist heeft geprobeerd om de vechtpartij te beëindigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangever en getuigen steun vinden in elkaar en dat er voldoende bewijs is voor de veroordeling.

Wat betreft de strafoplegging heeft het hof overwogen dat, gezien de ernst van het bewezen verklaarde, niet kan worden volstaan met enkel een schuldigverklaring. Het hof heeft de strafoplegging van de kinderrechter bevestigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het rapport van Intervence. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001042-19
Uitspraak : 3 juni 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 maart 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-146916-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een werkstraf van 21 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaat-verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering en aanvulling van de gronden, alsmede met aanvulling van de strafmotivering en de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen. Het hof heeft geconstateerd dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2020 blijkt dat inmiddels artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof heeft de van toepassing zijnde wetsartikelen daarom in zoverre aangevuld.
Verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof verbetert de door de kinderrechter gebezigde bewijsmiddelen als volgt:
Het hof verwijdert de op pagina 5 van het vonnis onder bewijsmiddel 1 opgenomen zin: ‘Ik wilde [medeverdachte 1] eraf halen.’
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het hof vult de door de kinderrechter gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen op de pagina’s 5 en 6 van het vonnis, aan met
de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring d.d. 24 juli 2018 (doorgenummerde dossierpagina 54 en 55), als volgt:
V: Met wie was je nog meer die avond (
het hof begrijpt: 7 juli 2018)?
A: Met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en ik. (…)
V: Hoe heet [medeverdachte 3] met zijn achternaam?
A: [medeverdachte 3] .
V: Weet je hoe [medeverdachte 2] met zijn achternaam heet?
A: [medeverdachte 2] .
V: Weet je hoe [medeverdachte 1] met zijn achternaam heet?
A: [medeverdachte 1] .
V: Was je heel de avond met hen op pad?
A: Ik was met hen vanaf ongeveer 12.30 uur.
V: Wat heb je die middag gedaan?
A: We hebben gechild. Een ijsje gehaald in de stad. We waren niet de hele tijd met zijn vieren.
V: En tussen 17.00 uur en 18.00 uur? Waar was je toen?
A: Ik was thuis ( het hof begrijpt: in [adres] ) met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] belde me. Hij zei dat hij ruzie had. Ik weet niet met wie. Hij zei: ‘Kom naar het Molenwater’(het hof begrijpt: in Middelburg). Ze (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) hadden ruzie met een jongen. We (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] en verdachte) kwamen aan en zagen dat ze ruzie hadden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kwamen naar ons. (…)
V: Waar waren de jongens toen?
A: In het park.
V: Wat zag je dan precies.
A: Ik zag dat [medeverdachte 1] hem ( het hof begrijpt: [aangever] ) sloeg en schopte.
V: Wat had [medeverdachte 1] aan die avond?
A: Een grijs shirt.
Het bewijsmiddel onder 3., zijnde de verklaring van [getuige 1] (dossierpagina 5 en 6) wordt als volgt voorafgegaan door en aangevuld met:
Ik was vanavond, 07-07-2018 samen met mijn vrienden [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2] ) en [aangever] (het hof begrijpt: [aangever] ). Wij zijn met onze friet naar het bankje in het parkje aan het Molenwater te Middelburg gegaan. Dit park was vroeger Miniatuur Walcheren. Dit was rond 17:45 uur.
Het bewijsmiddel onder 4., zijnde de verklaring van [getuige 2] ( dossierpagina 8-10) wordt als volgt voorafgegaan door en aangevuld met:
Op zaterdag 7 juli 2018 ben ik samen met [aangever] met de boot naar Middelburg gegaan. We hebben [getuige 1] opgehaald. We hebben een frietje gehaald en zijn een eindje het park ingelopen. Wij zaten alle drie op een bankje. Er kwamen twee jongen op een fiets aan. Een jongen had een grijs shirt aan. De jongen met het grijze shirt kneep [aangever] keihard in zijn nek en duwde hem met zijn hoofd op de tafel. De jongen met het grijze shirt haalde zijn vuist naar achter en liet deze met kracht naar voren gaan. Hij raakte [aangever] hierbij onder zijn oog.
Het bewijsmiddel onder 5., zijnde de verklaring van [medeverdachte 1] (dossierpagina 85-89) wordt als volgt voorafgegaan door en aangevuld met:
V: Heb je enig idee waarom je hier nu zit?
A: Ja, omdat ik verdachte ben van openlijke geweldpleging.
V: Wat wil je zelf verklaren?
A: Ik weet waar het over gaat. Ik en [medeverdachte 2] gingen ergens heen. Ik en [medeverdachte 2] fietsten door het voormalig park miniatuur Walcheren (het hof begrijpt: te Middelburg) heen. Er zaten drie jongens op een bankje. Ik ging voor die jongen (het hof begrijpt: [aangever] ) staan. Ik heb hem op zijn hoofd geslagen.
Dat deed ik met mijn vuist. Ik raakte hem op zijn oog. Ik heb hem ook nog op zijn benen en middel getrapt. Hij lag toen op de grond in de bosjes. Ik heb hem terwijl hij op de grond lag toen getrapt. Ik heb als eerste aan die jongen gezeten. Die jongen die ik sloeg liep heel de tijd steeds verder weg dus ik ook.
V: dus concreet, wie waren er allemaal bij?
A: [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en ik.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet heeft geslagen of geschopt, maar juist heeft geprobeerd om aangever [aangever] en [medeverdachte 1] uit elkaar te halen. De raadsman heeft daarbij gewezen op de door [medeverdachte 2] bij de raadsheer-commissaris op 17 februari 2020 afgelegde verklaring inhoudende dat hij nog wel weet dat [medeverdachte 1] met aangever [aangever] aan het vechten was en dat de verdachte tussenbeide kwam. Hij verklaart dat hij niet heeft gezien dat de verdachte geschopt of geslagen heeft, wat overeenkomt met hetgeen hij bij de politie heeft verklaard. Tevens heeft de raadsman gewezen op de bij de raadsheer-commissaris op 17 februari 2020 afgelegde verklaring door [medeverdachte 1] inhoudende dat de verdachte zich niet met de vechtpartij heeft bemoeid. [medeverdachte 1] verklaart dat hij dat heel zeker weet. [medeverdachte 1] heeft weliswaar bij de politie verklaard dat de verdachte maar één keer heeft getrapt of zo, maar ‘of zo’ wijst erop dat je niet weet of het daadwerkelijk is gebeurd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de verdediging gaat het hof uit van de verklaringen van aangever [aangever] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en de verklaring die [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd en niet van de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in 2020, dus geruime tijd na het gebeuren, bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen. De verklaringen van [aangever] , [getuige 2] en [getuige 1] zijn kort na het incident afgelegd, zijn consistent, gedetailleerd en vinden over en weer steun in elkaar. Deze verklaringen vinden bovendien steun in de reeds op 25 juli 2018 door [medeverdachte 1] bij de politie afgelegde verklaring inhoudende dat de verdachte maar één keer heeft getrapt of zo. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Het hof verwerpt het verweer.
Aanvullende overweging ten aanzien van de strafoverweging.
De verdediging heeft verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, geen straf of maatregel op te leggen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Reeds vanwege de aard en de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een schuldigverklaring van de verdachte zonder toepassing van straf of maatregel. Het hof verenigt zich met de strafoplegging van de eerste rechter. Behalve van de omstandigheden waarvan de kinderrechter is uitgegaan, heeft het hof wat de persoon van de verdachte betreft ook rekening gehouden met het rapport van Intervence van 8 mei 2020 en met hetgeen verder ter terechtzitting van het hof hierover naar voren is gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 3 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.