ECLI:NL:GHSHE:2020:2832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
20-002931-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Zeeland-West-Brabant en uitspraak in hoger beroep inzake zware mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling en bedreiging. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat de verdachte handelde met opzet bij de zware mishandeling, waardoor het letsel van het slachtoffer, een gebroken heup, niet als zodanig kon worden bewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de zwaarste aanklacht, maar bevestigde wel de veroordeling voor mishandeling en bedreiging. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd vastgesteld op € 8.348,99 voor de eerste benadeelde partij en € 500,00 voor de tweede benadeelde partij. Het hof legde ook schadevergoedingsmaatregelen op, waarbij gijzeling mogelijk was bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002931-19
Uitspraak : 11 september 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 september 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-081805-19 en 02-076815-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van zware mishandeling (feit 1 primair in de zaak met parketnummer 02-081805-19), mishandeling (feit 2 in de zaak met parketnummer 02-081805-19) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit in de zaak met parketnummer 02-076815-18) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest en is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met verpleging van overheidswege.
Daarbij is de vordering van de benadeelde partij [BP1] toegewezen tot het bedrag van
€ 8.348,99, waarvan € 848,99 ter zake van materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot het vonnis gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op de dag van het vonnis begroot op nihil. De vordering is voor het overige afgewezen.
Daarbij is voorts de vordering van de benadeelde partij [BP2] toegewezen tot het bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot het vonnis gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op de dag van het vonnis begroot op nihil. De benadeelde partij is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Ook zijn schadevergoedingsmaatregelen opgelegd voor voornoemde twee bedragen ten behoeve van de benadeelde partijen [BP1] en [BP2] , bij niet betaling te vervangen door 76 dagen hechtenis ( [BP1] ) en 10 dagen hechtenis ( [BP2] ).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 primair en feit 2, beide in de zaak met parketnummer 02-081805-19, en onder het feit in de zaak met parketnummer 02-076815-18 en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden en de terbeschikkingstelling van de verdachte zal gelasten met verpleging van overheidswege.
Daarbij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd te beslissen op de vordering van de benadeelde partij [BP1] zoals de rechtbank gedaan heeft en de vordering van de benadeelde partij [BP2] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder feit 1 primair in de zaak met parketnummer 02-081805-19 (zware mishandeling) en impliciet ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde strafverzwarende gevolg. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof betreffende het tenlastegelegde onder feit 2 in de zaak met parketnummer 02-081805-19 en het feit in de zaak met parketnummer 02-076815-18. Voorts is een verweer gevoerd met betrekking tot de door de rechtbank gelaste terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de verhoging van de vordering van de benadeelde partij [BP1] in hoger beroep en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof betreffende de vordering van de benadeelde partij [BP2] .
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en tot andere beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-081805-19:
1. primair
hij op of omstreeks 5 april 2019 te [plaats] , aan (zijn partner) [BP1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) breuk in de heup, heeft toegebracht door die [BP1] (met veel kracht) met een heupworp op de grond te smijten/gooien en/of die [BP1] (terwijl zij op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voeten) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal, in de buik te stompen en/of te slaan;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 5 april 2019 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [BP1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [BP1] (met veel kracht) met een heupworp op de grond heeft gesmeten/gegooid en/of die [BP1] (terwijl zij op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voeten) tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal, in de buik heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 april 2019 te [plaats] , (zijn partner) [BP1] heeft mishandeld door die [BP1] (met veel kracht) met een heupworp op de grond te smijten/gooien en/of die [BP1] (terwijl zij op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voeten) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal, in de buik te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) breuk in de heup, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 5 april 2019 te [plaats] , [BP2] (geboren op 25 mei 2009) heeft mishandeld door die [BP2] te duwen, waardoor deze op de grond is gevallen en/of in de buik te stompen/slaan en/of met de fiets over een voet/been te rijden, ten gevolge waarvan verdachte pijn en/of letsel, dan wel een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [BP2] teweeg heeft gebracht;
Zaak met parketnummer 02-076815-18 (gevoegd):
hij op of omstreeks 18 december 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] (door middel van een facebookbericht/bericht via de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen: "Hey hoer.. Luister ik ben jou niet vergeten dat weetje zelf ook .. Binnekort ga je mij smeken .. Ik ga ook alles vertellen aan die turk dat je met wess fokte enzoo .. Ik krijg jou zowieso maar dat weetje popo is al bij jou geweest.. Ik hoop voor je dat ze mij eerder hebben dan ik jou.. Ik ga je helemaal kapot maken dat weetje. Ik wou eerst niks zeggen maar heb tog niks te verliezen alleen me vrijheid maar die heb je al eerder afgenomen.. Ik kom onverwachts en je gaat me egt smeken [verdachte] stoppp niet doennn maar ik ga niet rusten totdat ik jou met de grond gelijk maak ik heb je gezegt.. Bereid je voor want de koude donkeere en je laaste dagen zijn begonnen.. Geniet er nog ff vann ik pak jou binnekort!! Ik ben een mother fucker. En jou karma gaat binnekort komen ik hou je ff op de hoogte dat is wel lief van me togg je bent ook lief voor mij geweest maar nu ga je egt zien waar toe ik in staat ben”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De in de tenlastelegging (met uitzondering van het citaat in de zaak met parketnummer 02-076815-18) voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair en 1 subsidiair met parketnummer 02-081805-19
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte handelde met het voor een bewezenverklaring van (poging tot) zware mishandeling vereiste opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen aangeefster [BP1] aangefietst is en haar heeft vastgepakt, op de grond heeft gegooid en dat hij haar heeft geslagen en in de buik heeft gestompt. Naar het oordeel van het hof is de kans dat met deze handelingen zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te achten. Ook voor een poging tot zware mishandeling schiet het bewijs tekort.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-076815-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 02-081805-19:
1. meer subsidiair
hij op 5 april 2019 te [plaats] , [BP1] heeft mishandeld door die [BP1] met veel kracht op de grond te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de heup, ten gevolge heeft gehad,
en
hij op 5 april 2019 te [plaats] , [BP1] heeft mishandeld
door die [BP1] meermalen in de buik te stompen;
2.
hij op 5 april 2019 te [plaats] , [BP2] (geboren op 25 mei 2009) heeft mishandeld door die [BP2] in de buik te stompen;
Zaak met parketnummer 02-076815-18 (gevoegd):
hij op 18 december 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] (door middel van een facebookbericht) dreigend de woorden toe te voegen: "Hey hoer.. Luister ik ben jou niet vergeten dat weetje zelf ook .. Binnekort ga je mij smeken .. Ik ga ook alles vertellen aan die turk dat je met wess fokte enzoo .. Ik krijg jou zowieso maar dat weetje popo is al bij jou geweest.. Ik hoop voor je dat ze mij eerder hebben dan ik jou.. Ik ga je helemaal kapot maken dat weetje. Ik wou eerst niks zeggen maar heb tog niks te verliezen alleen me vrijheid maar die heb je al eerder afgenomen.. Ik kom onverwachts en je gaat me egt smeken [verdachte] stoppp niet doennn maar ik ga niet rusten totdat ik jou met de grond gelijk maak ik heb je gezegt.. Bereid je voor want de koude donkeere en je laaste dagen zijn begonnen.. Geniet er nog ff vann ik pak jou binnekort!! Ik ben een mother fucker. En jou karma gaat binnekort komen ik hou je ff op de hoogte dat is wel lief van me togg je bent ook lief voor mij geweest maar nu ga je egt zien waar toe ik in staat ben".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsverweren
De verdediging heeft ter zake van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde als verweer aangevoerd, dat het letsel van aangeefster niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel en heeft vrijspraak bepleit van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd.
Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat door de gedragingen van de verdachte het letsel bij aangeefster [BP1] is veroorzaakt, te weten een gebroken linker heup. Dit letsel was van dien aard dat aangeefster [BP1] in het ziekenhuis werd opgenomen en een operatie noodzakelijk is gebleken. De heup is met een schroef geopereerd en gefixeerd (schriftelijk stuk opgemaakt door [naam] , forensisch geneeskundige, inhoudende de letselbeschrijving, d.d. 18 april 2019, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal d.d. 23 april 2019). In de letselbeschrijving is ook opgenomen dat er een revalidatietraject zal komen met poliklinische controles en dat op 18 april 2019 nog niet zeker was of het herstel volledig zal zijn. In een bij de vordering van de benadeelde partij gevoegd schrijven d.d. 9 april 2019 van traumachirurg [naam] , met als specialisme orthopedie, is onder meer genoemd dat [BP1] van 6 april 2019 tot en met 9 april 2019 opgenomen is geweest in het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, dat de toegestane belasting postoperatief “partieel belast, aantippend belast” is, dat [BP1] buiten mobiel is met twee hulpmiddelen (krukken) of een frame (bijvoorbeeld een rollator) en dat fysiotherapie nodig is.
Inmiddels heeft [BP1] blijkens een schrijven van fysiotherapeut [naam] sinds 10 april 2019 92 fysiotherapeutische behandelingen gehad en ervaart zij nog altijd beperkingen en pijn. Na de heupbreuk, operatie en schroefplaatsing in de heup mocht ze de eerste 6 weken haar linkerbeen alleen aantippend belasten. Op 22 mei 2019 is er een MRI gemaakt en aan de hand daarvan mocht op geleide van de pijn het linkerbeen belast gaan worden. Gedurende het behandeltraject tijdens de fysiotherapie is de lokale belastbaarheid opgebouwd en gestart met liggende oefeningen ter bevordering van de mobiliteit en de spierkracht. Op 10 april 2020 ontving de behandelend fysiotherapeut [naam] een nieuwe verwijzing van de specialist voor motorische uitval, dit in verband met aanhoudende klachten en het nog niet optimaal functioneren van het linkerbeen.
Omtrent de huidige status heeft de fysiotherapeut onder meer het volgende beschreven:
[BP1] is niet in staat pijnvrij een sprong/landing te maken op haar linkerbeen. Ze ervaart liesklachten bij het zitten langer dan 60 minuten, slapen op de linkerzij en staan langer dan 15 minuten en wandelen meer dan 600 meter. Ze is niet in staat om te rennen tijdens het spelen met haar kinderen. Stand op 1 been is nog niet voldoende waardoor ze moeite heeft met aan- en uitkleden. Tijdens ganganalyse laat zij nog een lichte Trendelenburg-gang zien, wat mogelijk duidt op krachtsvermindering of stabiliteitsstoornis van de linker heupmusculatuur. Het vermoeden bestaat dat er een verschil is opgetreden in de lengte van haar benen. Daarvoor is zij doorgestuurd naar de podotherapeut, die met behulp van eventuele zolen zal proberen het looppatroon verder te optimaliseren (ongedateerde brief van [naam] , fysiotherapeut, werkzaam bij [praktijk] te [plaats] ) als bijlage gevoegd bij de brief van mr. R.A.J. Delescen, raadsman van de benadeelde partij [BP1] , aan het ressortsparket d.d. 25 augustus 2020). Het hof maakt hieruit op dat het op dit moment onzeker is of [BP1] volledig zal herstellen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het letsel van [BP1] naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft

en

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 2 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 02-076815-18 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden en de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten met verpleging van overheidswege.
Van de zijde van de verdachte is bepleit niet de terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging te gelasten, maar in plaats daarvan een langdurige klinische behandeling, eventueel onder bijzondere voorwaarden. De terbeschikkingstelling met dwangverpleging geldt als de zwaarste maatregel. Er zijn nog andere, minder ingrijpende en beter passende afdoeningen mogelijk, aldus de verdediging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin, [BP1] . Ten gevolge van het met veel kracht op de grond gooien van [BP1] heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Daarnaast heeft hij [BP2] , de bijna 10-jarige zoon van [BP1] , mishandeld. Ook heeft hij een andere ex-vriendin, [slachtoffer] , met de dood bedreigd.
Het hof tilt er zwaar aan dat de verdachte zich juist ten aanzien van ex-vriendinnen en het minderjarig kind van één van hen gewelddadig in woord (t.a.v. [slachtoffer] ) en daad (t.a.v. [BP1] en [BP2] ) heeft getoond. Voorts heeft het hof de ernst van het letsel van [BP1] bij zijn oordeel betrokken. Tot op de dag van vandaag ervaart zij nog onder meer de lichamelijke gevolgen en is zij belemmerd in haar functioneren. Slachtoffers van mishandeling kunnen – naast de eventuele lichamelijke gevolgen – (nog langdurig) last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Datzelfde geldt voor slachtoffers van bedreiging. Uit de aangifte van [slachtoffer] , uit de stukken die [BP1] als benadeelde partij overgelegd heeft en uit het verslag, dat de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gedaan heeft van het gesprek dat hij met [BP1] gehad heeft, blijkt dat daarvan ook in de onderhavige strafzaak sprake is.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het volgende:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen voor geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld is en dat hem bij vonnis van 22 september 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, onherroepelijk geworden op 12 februari 2018, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren opgelegd is, in verband met geweldsdelicten;
  • het voortgangsverslag toezicht d.d. 8 april 2019 van Reclassering Nederland, waaruit onder meer volgt dat de verdachte de feiten in de zaak met parketnummer 02-081805-19 heeft gepleegd toen hij in het kader van de tenuitvoerlegging van voornoemde ISD-maatregel was geplaatst in het extramurale traject bij Jan Arends beschermd wonen, met elektronische controle, doch zich sinds 23 maart 2019 had onttrokken aan de elektronische controle en niet meer is teruggekeerd bij Jan Arends beschermd wonen, noch zich heeft gemeld bij PI Vught;
  • het psychiatrisch onderzoek pro Justitia d.d. 26 juli 2019, uitgevoerd door dr. [naam] , psychiater/psychoanalyticus;
  • het psychologisch onderzoek pro Justitia d.d. 30 juli 2019, uitgevoerd door [naam] , GZ-psycholoog;
  • het reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden d.d. 20 augustus 2019;
  • de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft een brief voorgelezen waarin hij beschrijft wat terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor hem zou betekenen, wat zijn gevoelens met betrekking tot de gepleegde feiten zijn en wat zijn voornemens zijn.
Uit het psychiatrisch onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol. Ook is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Beide stoornissen hebben de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. De tenlastegelegde feiten (onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-081805-19) zijn de verdachte in verminderde mate toe te rekenen (pagina 30-31 van het psychiatrisch onderzoek).
“Zijn [verdachte] relatiestijl is egocentrisch, er wordt weinig tot niet rekening gehouden met de binnenwereld van de ander (mentaliserend vermogen). Onderzochte heeft weet van goed en kwaad. Maar deze cognitieve aspecten hebben te weinig kracht. Hij ervaart te weinig remmende gevoelens zoals angst, schaamte- en schuldgevoelens om hem ervan te weerhouden om zijn antisociale levensstijl voort te zetten. Daardoor kan hij tot instrumenteel antisociaal gedrag komen. Deze beperkingen op het gebied van de remmende gevoelens is een onderdeel van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Maar hij is niet alleen instrumenteel bezig. Hij kan ook impulsief reageren bijvoorbeeld wanneer hij wordt belemmerd in zijn egocentrische levensstijl, dan wel op basis van jaloezie. Deze impulsiviteit kan nog eens versterkt worden door zijn gebruik van alcohol (en mogelijke andere middelen) die hij gebruikt als stressmanagement en dat is uitgemond in een stoornis in gebruik van alcohol en mogelijk stoornissen in het gebruik van andere middelen.(pagina 31 van het psychiatrisch onderzoek).
(…)
Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in de hem tenlastegelegde feiten onveranderd. Een behandeling en nadien langdurige begeleiding is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals de hem tenlastegelegde feiten binnen aanvaardbare grenzen te krijgen.
Gezien de uitkomsten van de risicotaxatie in combinatie met de persoonlijkheidsstoornis, de verslavingsproblematiek en het gebrek aan probleembesef is onderzoeker van mening dat – ter voorkoming van recidive – een klinische behandeling in een gespecialiseerde, gestructureerde forensische gesloten setting is geïndiceerd. Binnen een behandeling dient gefocust te worden op het verder uitrijpen van onderzochte, de persoonlijkheidsproblematiek en verslavingen met tevens aandacht voor mogelijke traumaverwerking (geweld in jeugd, wegvallen van stiefvader, onvoldoende bescherming door moeder). Ingeschat wordt, op basis van de aard en ernst van de stoornissen, de complexiteit van de problematiek alsmede zijn houding ten opzichte van een behandeling, dat een behandeltraject van een aantal jaren nodig is om prosociaal gedrag te laten inslijpen en het recidiverisico op soortgelijke feiten te reduceren tot een aanvaardbaar niveau. Een hoog beveiligingsniveau wordt, gelet op eerdere onttrekkingen in het verleden, noodzakelijk geacht.
Onderzoeker adviseert de rechtbank om aan onderzochte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.”(pagina 32-33 van het psychiatrisch onderzoek).
Uit het psychologisch onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan stoornissen in het gebruik van cannabis, alcohol en cocaïne. De stoornissen hebben de gedragskeuzen en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. De tenlastegelegde feiten (onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-081805-19) zijn de verdachte in verminderde mate toe te rekenen (pagina 13-14 van het psychologisch onderzoek).
“Betrokkene is, door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, impulsief en niet goed in staat om onlustgevoelens te hanteren. Onlustgevoelens leiden al snel tot acting-out gedrag. Betrokkene heeft, eveneens door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, weinig empathie en weinig oog voor het perspectief van de ander. Zowel zijn impulsiviteit, als zijn gebrekkige frustratietolerantie, als zijn gebrek aan respect voor de grenzen van aangeefster lijken een rol te hebben gespeeld in het tenlastegelegde. Daar betrokkene het tenlastegelegde niet met rapporteur wilde bespreken, heeft rapporteur echter geen delictscenario kunnen maken en geen zicht gekregen op wat er in hem om ging voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde. Betrokkene geeft aan onder invloed van alcohol te zijn geweest. Het is niet bekend hoeveel hij gedronken had. Het is niet goed denkbaar dat het alcoholgebruik het handelen van betrokkene niet beïnvloed heeft. Rapporteur gaat er dan ook vanuit dat ook de stoornis in het gebruik van alcohol betrokkene belemmerd heeft.
(…)
Betrokkene is tot op heden nooit behandeld voor zijn problematiek. Behandeling zal moeten bestaan uit verslavingsbehandeling en een behandeling van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene. De behandeling zal langdurig, intensief en klinisch moeten zijn. Betrokkene staat, door zijn verleden in internaten en bemoeienis door andere instellingen en door zijn persoonlijkheidsstoornis, sceptisch ten opzichte van hulpverlening. Het zal tijd vergen om met betrokkene een werkrelatie op te bouwen. Een dergelijke behandeling zal binnen een kliniek met expertise op het gebied van forensische problematiek, persoonlijkheidsstoornissen en stoornissen in het gebruik van middelen moeten plaatsvinden.
(…)
Zoals hierboven beschreven zal het veel tijd vergen om tot een behandelrelatie met betrokkene te komen. Binnen een kader waarin betrokkene zich kan onttrekken, lijkt dit niet mogelijk te zijn. Betrokkene zal zich dan, zoals tot op heden steeds gebeurt, impulsief onttrekken zo gauw de mogelijkheid zich daarvoor leent, waardoor de behandeling zich vooral daarop zal richten. Behandeling kan dan ook alleen in een gedwongen kader plaatsvinden.
Rapporteur heeft de mogelijkheid van een TBS met voorwaarden overwogen. Tot op heden is betrokkene er nooit in geslaagd zich aan voorwaarden te houden. Ook lijkt de termijn van een klinisch behandelprogramma in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) of een Forensische Verslavings Kliniek (FVK) te kort te zijn om betrokkene echt in behandeling te krijgen. Verder wordt in dergelijke settings al te snel naar vrijheden toegewerkt, waardoor betrokkene vooral daarop gericht zal raken en niet daadwerkelijk in behandeling komt. De kans dat betrokkene opportunistisch gericht zal raken op vrijheden, zich vervolgens onttrekt een[het hof leest: aan]
voorwaarden en teruggezet wordt, waardoor behandeling een heel langdurig en moeizaam proces wordt, wordt door rapporteur als zeer groot ingeschat. Dan verdient een behandeling binnen het kader van TBS met dwangverpleging de voorkeur, daar betrokkene dan eerst echt in behandeling moet komen.”(pagina 14-15 van het psychologisch onderzoek).
De reclassering heeft negatief geadviseerd over TBS met voorwaarden. Er worden geen mogelijkheden gezien om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen (pagina 3 van het reclasseringsadvies).
“Op ieder leefgebied zijn problemen of criminogene factoren te benoemen. Beschermende factoren zijn er nauwelijks tot niet. Betrokkene kent een verleden van meermaals niet nakomen van voorwaarden en zijn verandering voor motivatie is sterk gericht op zijn eigen wensen en behoeften. Wij schatten de kans op recidive, gezien zijn delictverleden, zijn psychosociaal functioneren en de vele problemen op de leefgebieden hoog in. Ook de kans op onttrekken aan voorwaarden schatten wij hoog in. Wij achten een intensieve klinische behandeling geïndiceerd om de hoge recidivekans positief te kunnen beïnvloeden. Wij hebben er, evenals de beide pro justitia rapporteurs, geen vertrouwen in dat betrokkene binnen het kader van een tbs met voorwaarden de gewenste resultaten zal behalen. Zijn ambivalentie en impulsiviteit achten wij daarvoor te hoog en zijn intrinsieke motivatie te laag. De kans op overtreden van voorwaarden wordt te hoog geacht om positief te kunnen adviseren over tbs met voorwaarden. De kans op een omzetting naar tbs dwangverpleging achten wij te groot.”(pagina 2 van het reclasseringsadvies).
Het hof neemt het oordeel uit de onderzoeksrapporten van de psycholoog en de psychiater, dat verdachte lijdt aan ziekelijke stoornissen en dat de feiten waarover is gerapporteerd, in de zaak met parketnummer 02-081805-19, hem in verminderde mate zijn toe te rekenen, over en maakt die tot de zijne. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte als eerste klinisch behandeld dient te worden voor de vastgestelde stoornissen. De verdachte dient behandeld te worden voor zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslaving, aan te vangen met een klinische behandeling.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal en anders dan de rapporteurs is het hof van oordeel dat een terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege niet het kader moet zijn waarbinnen die behandeling plaatsheeft. Met de verdediging meent het hof dat behandeling in een minder ingrijpend, maar evengoed streng gereguleerd, kader plaats kan hebben. Het hof neemt hierbij de ernst van de bewezenverklaarde feiten in aanmerking. Voor een enkele mishandeling, met een strafbedreiging van maximaal 3 jaren kan geen terbeschikkingstelling worden opgelegd, zoals ook door de verdediging naar voren is gebracht.
Dat zou wel kunnen voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (artikel 285, eerste lid, Sr) maar over dat bewezenverklaarde feit is door de rapporteurs niet gerapporteerd. Daar komt nog bij dat dit feit aanvankelijk door het openbaar ministerie op 19 april 2018 voorwaardelijk was geseponeerd en de verdachte daarvoor alsnog is vervolgd omdat bij binnen de proeftijd van 1 jaar de in de zaak met parketnummer 02-081805-19 op 5 april 2019 de bewezenverklaarde feiten heeft begaan.
Enkel doordat in de zaak met parketnummer 02-081805-19 sprake is van een geobjectiveerd gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel bij [BP1] , waarop een bestraffing staat van een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, is aan de in artikel 37, eerste lid, onder 1, Sr genoemde voorwaarde voldaan en zou terbeschikkingstelling mogelijk kunnen zijn. Het hof vindt het daarvoor opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging of een terbeschikkingstelling met voorwaarden een te zware maatregel. Daarbij heeft het hof ook in acht genomen de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, alsmede het feit dat de verdachte niet eerder is behandeld voor zijn problematiek.
Het hof zal de gevangenisstraf voor een deel voorwaardelijk opleggen. Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijke strafdeel zal het hof bijzondere voorwaarden als hierna vermeld verbinden. Een proeftijd van 3 jaren zorgt voor een stok achter de deur, om te benadrukken dat de verdachte zich dient te houden aan de algemene en de bijzondere voorwaarden.
Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden als hierna vermeld, passend en geboden.
Het hof zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof betrekt bij dit oordeel in het bijzonder de inhoud van het psychologisch onderzoeksrapport, waaruit blijkt dat het recidiverisico als zeer hoog wordt ingeschat, alsmede de inhoud van het psychiatrisch onderzoeksrapport, waaruit blijkt dat het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst als hoog wordt ingeschat. In de rapportages komt ook terug dat de verdachte impulsief kan reageren en dan, kort gezegd, onvoldoende remmingen heeft om af te zien van zijn handelen. Voorts betrekt het hof daarbij dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer mishandeling en bedreiging, en die (vrij) recente veroordelingen hem er niet van hebben weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Afsluitend merkt het hof op dat de verdachte in zijn ter terechtzitting van 28 augustus 2020 voorgelezen brief heeft geschreven dat hij heeft ingezien waar het fout gaat en dat hij zich bewust is dat hij dingen in zijn leven moet veranderen. Het kwartje zou bij hem zijn gevallen en hij heeft het hof gevraagd hem nog één kans te geven. Zoals hiervoor is overwogen geeft het hof de verdachte “die kans”. Het is aan de verdachte om die kans met beide handen aan te pakken, goed zijn best te doen en zich te houden aan de hierna te vermelden voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [BP1]
De benadeelde partij [BP1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 8.408,59 aan materiële en immateriële
schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade valt uiteen in de volgende posten:
€ 140,00 verblijf ziekenhuis
€ 57,20 reiskosten
€ 281,66 huur/aanschaf hulpmiddelen
€ 52,50 hulpverlening
€ 377,23 eigen risico/kosten medicatie (waaronder dieetkosten à € 59,60)
€ 7.500,00 immateriële schade
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering (gedeeltelijk) toegewezen tot een totaalbedrag van € 8.348,99, waarvan € 848,99 ter zake van materiële schade en
€ 7.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven de vordering te willen verminderen wat betreft de post ‘eigen risico/kosten medicatie’ met een bedrag van € 59,60 (kosten dieet) en te willen vermeerderen wat betreft de immateriële schade en verder met niet eerder opgevoerde materiële schadeposten.
Op de voet van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij wier vordering in eerste aanleg geheel of gedeeltelijk is afgewezen zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. Binnen de grenzen betekent volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad: geen nieuwe schadeposten en geen verhoging van eerder opgevoerde schadeposten. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De verdediging heeft de in eerste aanleg ingediende vordering van de benadeelde partij inhoudelijk niet betwist.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof wordt uit de onderbouwing van de vordering voldoende aannemelijk welke schade is geleden. Het hof zal de vergoeding voor de materiële schadeposten toewijzen zoals in eerste aanleg is gevorderd en in hoger beroep verminderd (en dus minus het bedrag van € 59,60 betreffende kosten dieet).
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof het volgende. De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde onder 1 meer subsidiair (parketnummer 02-081805-19) zwaar lichamelijk letsel opgelopen en op die grond aanspraak op vergoeding van immateriële schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 7.500,00 billijk. Het hof zal de vergoeding voor de immateriële schade toewijzen zoals in eerste aanleg gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [BP1] als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte (parketnummer 02-081805-19) rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (€ 140,00 + € 57,20 + € 281,66 + € 52,50 + (€ 377,23 - € 59,60) + € 7.500,00 =)
€ 8.348,99. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de diverse toewijsbare schadeposten toewijzen:
  • wat betreft de materiële schadevergoeding met ingang van de datum waarop de vordering aan de rechtbank verzonden is (uit praktisch oogpunt is gekozen voor één datum voor alle materiële schadeposten);
  • wat betreft de immateriële schadevergoeding met ingang van de pleegdatum van het feit.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [BP1] is toegebracht tot een bedrag van € 8.348,99. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [BP2]
De benadeelde partij [BP2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven de vordering te verminderen tot een bedrag van € 1.500,00.
De verdediging heeft zich wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voor het toewijzen van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat is, voor zover in dezen van toepassing, ingevolge artikel 6:106 BW vereist dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [BP2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. [BP2] heeft als gevolg van het bewezenverklaarde klachten ontwikkeld die een DSM stoornis doen vermoeden en heeft daarvoor de huisarts bezocht. Stichting Emergis heeft voor [BP2] de zogenaamde EMDR-therapie opgestart op basis van de diagnose PTSS. Er is dan ook sprake van aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 BW.
Op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 500,00 in elk geval billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van de pleegdatum van het feit.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [BP2] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-076815-18 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 meer subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-076815-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 zich laat opnemen in een forensische (verslavings- en/of psychiatrische) kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis en verslaving. De klinische opname duurt maximaal 18 maanden, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die kliniek of een soortgelijke instelling zullen worden gegeven. Het innemen van voorgeschreven medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Veroordeelde dient mee te werken aan een eventuele overbruggingsplaatsing tot het moment van opname in een forensische (verslavings- en/of psychiatrische) kliniek of een soortgelijke zorginstelling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 zich laat behandelen door (een) nader te bepalen ambulante zorgverlener(s), te bepalen door de reclassering. De behandeling start in aansluiting op de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van voorgeschreven medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, indien de reclassering dit nodig vindt en te bepalen door de reclassering. Het verblijf start in aansluiting op de klinische fase en duurt zolang de reclassering dit nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
 geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
 geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
 zich meldt bij de reclassering (Reclassering Nederland, Langendijk 34, 4819 EW Breda, telefoonnummer 088-8041505), zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 zich zal houden aan alle aanwijzingen die hem in het kader van zijn begeleiding door of namens de reclassering zullen worden gegeven;
 geen contact legt of laat leggen met [BP1] en [BP2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 zich niet bevindt binnen een straal van 100 meter van de [straat] te [plaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [BP1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.348,99(achtduizend driehonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 848,99 (achthonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent) als vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 wat betreft de vergoeding van materiële schade en vanaf 5 april 2019 wat betreft de vergoeding van immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [BP1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [BP1] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [BP1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.348,99(achtduizend driehonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 848,99 (achthonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent) materiële schadevergoeding en
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2019 wat betreft de vergoeding van materiële schade en vanaf 5 april 2019 wat betreft de vergoeding van immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [BP2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00(vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [BP2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [BP2] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [BP2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-081805-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00(vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 11 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.