ECLI:NL:GHSHE:2020:2813

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
200.271.360_01 en 200.271.360_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige contactregeling tussen moeder en kind via Skype

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2019. De vader, wonende in Turkije, verzoekt om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking die een voorlopige contactregeling tussen hem en zijn kind, [minderjarige], vaststelt. De moeder, die sinds 2016 geen contact meer heeft gehad met [minderjarige], woont ook in Turkije en heeft verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen. De rechtbank had eerder een voorlopige regeling vastgesteld waarbij de vader verplicht was om maandelijks Skypecontact tussen de moeder en [minderjarige] te faciliteren. De vader betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de rechtbank onterecht de regeling heeft vastgesteld zonder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2020 is de vader niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de situatie toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk te vernietigen en een nieuwe contactregeling vast te stellen, waarbij de vader een dwangsom kan krijgen als hij niet meewerkt aan de Skypecontacten. De moeder moet binnen veertien dagen contact opnemen met een kinderpsycholoog in Turkije om de Skypecontacten op te starten. Het hof heeft de zaak met zaaknummers 200.271.360/01 en 200.271.360/02 behandeld en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schorsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 september 2020
Zaaknummers: 200.271.360/01 en 200.271.360/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/330260 / FA RK 18-428-4
in de zaken in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , Turkije,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Ü. Ögüt,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Zuidoost Nederland,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2019, heeft de vader het hof verzocht, zoals het hof begrijpt:
- de werking van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de voormelde (bestreden) beschikking van 25 september 2019 te schorsen totdat in hoger beroep is beslist op de hoofdzaak. Te bepalen dat de beslissing van de rechtbank wordt vernietigd voor zover die ziet op de aanvulling van de voorlopige contact- en zorgregeling - zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 7 februari 2019 - , waarbij volgens een voorlopig vastgestelde contactregeling de vader verplicht is om éénmaal per maand (voor de 10e van de maand) met [minderjarige] bij het Nederlandse Consulaat te [plaats] (Turkije) te verschijnen, zodat de moeder en [minderjarige] een halfuur skypecontact kunnen hebben, op straffe van een dwangsom van € 500.00,- (lees: € 500,-) tot een maximum van € 12.500,- voor iedere keer dat de vader in strijd zal handelen met voormelde regeling of enig gedeelte daarvan;
en
- voormelde (bestreden) beschikking te vernietigen, voor zover daarbij in aanvulling van de voorlopige contact- en zorgregeling - zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 7 februari 2019 - een voorlopige contactregeling is vastgesteld waarbij de vader verplicht is om éénmaal per maand (voor de 10e van de maand) met [minderjarige] bij het Nederlandse Consulaat te [plaats] (Turkije) te verschijnen, zodat de moeder en [minderjarige] een halfuur skypecontact te kunnen hebben, op straffe van een dwangsom van € 500.00,- (lees: € 500,-) tot een maximum van € 12.500,- voor iedere keer dat de vader in strijd zal handelen met voormelde regeling of enig gedeelte daarvan, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de verzoeken van de moeder alsnog worden afgewezen, dan wel dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard en voorts te bepalen dat het onderzoek van de raad wordt afgewacht alvorens er een voorlopige regeling wordt vastgesteld middels een Skypecontact.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2020, heeft de moeder verzocht, zoals het hof begrijpt, alle grieven en verzoeken van de vader af te wijzen dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van de vader mr. Ögüt;
  • de moeder, bijgestaan door mr. S. Akpinar;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Zijn advocaat heeft ter mondelinge behandeling toegelicht dat de vader niet in staat was om Turkije te verlaten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 18 februari 2020;
  • de brief van de raad met bijlagen d.d. 25 februari 2020;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 april 2020.
2.5.
In de brief van 9 juli 2020, die met instemming van het hof na de mondelinge behandeling is ingekomen, heeft de moeder de tussen partijen tijdens de mondelinge behandeling van het hof afgesproken regeling opgenomen en het hof verzocht de bestreden beschikking te wijzigen en te beslissen zoals partijen hebben afgesproken.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over haar uit.
3.1.1.
Vaststaat dat de moeder [minderjarige] sinds 9 februari 2016 niet meer gezien heeft.
Verder is gebleken dat [minderjarige] sinds september 2016 met de vader in Turkije verblijft.
3.2.
Bij haar inleidend verzoek van 25 januari 2018 heeft de moeder de rechtbank verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
3.3.
De vader heeft bij verweerschrift van 17 september 2018 en aanvullend verweerschrift van 14 januari 2019 de rechtbank verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen, en bij aanvullend verzoek het hoofdverblijf van [minderjarige] vast te stellen bij hem in [plaats] , Turkije en de hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ,
3.4.
Bij beschikking van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant zich bevoegd verklaard om van de verzoeken van de moeder inzake het hoofdverblijf van [minderjarige] en het gezag kennis te nemen en heeft vastgesteld dat de beoordeling van de verzoeken van de moeder door de Nederlandse rechter voorrang heeft boven de beoordeling van de verzoeken van de vader door de Turkse rechter. De rechtbank heeft in deze beschikking voorop gesteld dat er op dit moment zowel in Nederland als in Turkije procedures aanhangig zijn gemaakt over hetzelfde onderwerp, namelijk het gezag en het hoofdverblijf van [minderjarige] . De rechtbank is, op nader uit te werken gronden, van oordeel dat vanwege het ongeoorloofd overbrengen van [minderjarige] naar België en vervolgens van België naar Turkije, de autoriteiten van Nederland bevoegd gebleven zijn. Over de vraag of de procedure in Nederland, of die in Turkije voorrang moet krijgen, stelt de rechtbank vast dat op het tijdstip van de aanvang van de door de vader in Turkije geïnitieerde procedure, reeds door de moeder aan de Nederlandse rechter om overeenkomstige maatregelen is verzocht en dat deze thans nog in beraad zijn. Nu de Nederlandse rechter als eerste is aangezocht gaat de Nederlandse procedure voor de Turkse.
Bij aanvullende beschikking van 2 november 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant vastgesteld dat deze rechtbank bevoegd is van verzoeken van de moeder kennis te nemen en heeft verklaard dat het Nederlands recht van toepassing is. Verder is de behandeling en de definitieve beslissing op de verzoeken betreffende het gezag en hoofdverblijf pro forma aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 7 februari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, de verdere behandeling en definitieve beslissingen ten aanzien van het gezag, het hoofdverblijf en subsidiair de contact- en informatieregeling aangehouden met het verzoek aan de raad een onderzoek in te stellen naar het gezag, het hoofdverblijf en de contactregeling met in achtneming van de in de beschikking opgenomen onderzoeksvragen. De rechtbank heeft voorts inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, uitvoerbaar bij voorraad, een
voorlopigecontact- en informatieregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] inhoudende dat:
- de vader met ingang van heden de moeder maandelijks informeert over het welzijn van [minderjarige] voorzien van actuele foto’s van [minderjarige] ;
- de moeder met ingang van heden maandelijks een kaart of brief met foto’s stuurt naar [minderjarige] op haar adres in [plaats] , Turkije;
- op het moment dat de raad dit in het belang van [minderjarige] mogelijk acht, er eens per twee weken een Skypeverbinding tussen de moeder en [minderjarige] tot stand komt.
3.6.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft de moeder de rechtbank verzocht dat de contacten tussen [minderjarige] en de moeder (concreter) worden vastgelegd, inhoudende:
- dat de vader verplicht wordt om eenmaal per maand (voor de 10e van de maand) met [minderjarige] bij het consulaat te verschijnen zodat de moeder en [minderjarige] voor de duur van (ten minste) een half uur Skypecontact kunnen hebben.
- Indien de vader niet met [minderjarige] op het consulaat verschijnt, al dan niet tijdig, voor Skypecontact, dan verzoekt de moeder hier een dwangsom ad € 1.000,- aan te verbinden voor elke keer dat de vader geen uitvoering geeft aan de Skypecontacten, dit met een maximum van € 25.000,-
3.7.
Bij brief van 25 juli 2019 heeft de vader een voorstel gedaan om alvorens de Skypecontacten te starten [minderjarige] naar een kinderpsycholoog te brengen. Hoewel de vader in beginsel niet tegen Skypecontacten is, stelt hij dat er geen sprake kan zijn van een contactherstel zonder een gericht vooronderzoek. Er dient een advies ingewonnen te worden bij een deskundige en de vader is bereid om de kinderpsycholoog in te schakelen. De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat contactherstel met zorgvuldige stappen wordt voorbereid onder begeleiding van een kinderpsycholoog en met een duidelijk plan van aanpak.
3.8.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, stelt de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, in aanvulling op de voorlopige contact - en informatieregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 7 februari 2019 de volgende
voorlopigecontactregeling vast:
- de vader is verplicht om éénmaal per maand (voor de 10e van de maand) met [minderjarige] bij het Nederlandse consulaat te [plaats] (Turkije) te verschijnen zodat de moeder en [minderjarige] voor de duur van tenminste een half uur Skypecontact kunnen hebben, met veroordeling van de vader tot betaling aan de moeder van een dwangsom ten bedrage van
€ 500,- voor iedere keer dat de vader in strijd zal handelen met voormelde regeling of enig gedeelte daarvan met die verstande dat boven de som van € 12.500,- geen dwangsommen meer worden verbeurd.
De rechtbank heeft de verdere behandeling en definitieve beslissingen ten aanzien van het gezag, het hoofdverblijf en de contact- en informatieregeling pro forma aangehouden met het verzoek aan de raad om de rechtbank uiterlijk 5 mei 2020 te informeren en te adviseren.
3.9.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Schorsing
3.10.1.
Voor de vader is het onduidelijk waarom de rechtbank er niet voor heeft gekozen om de zaak aan te houden totdat de raad toereikend advies heeft geleverd over of contact in het belang is van de moeder en het kind. Daarbij komt dat de vader er alles aan heeft gedaan om Skypecontact bij de Nederlandse consulaat te [plaats] te realiseren. Nu dit niet realiseerbaar is en de vader geen uitvoering kan geven aan de bestreden beschikking loopt hij het risico dat de dwangsommen verbeurd zullen worden. De vader vordert derhalve schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking waarvan beroep nu deze onder meer op meerdere feitelijke alsmede juridische misslagen berust.
3.10.2.
De vader blijft bij zijn standpunt dat de rechtbank in Nederland niet bevoegd is deze zaak te behandelen.
3.10.3.
De vader stelt voorts dat de feiten en omstandigheden niet voldoende naar voren zijn gebracht, waardoor de belangenafweging niet zorgvuldig is gebeurd en dat de rechtbank is misleid met onjuiste informatie door de advocaat van de vrouw en de contactpersoon bij de raad.
De rechtbank heeft ten onrechte het aanvullende verzoek van de moeder toegewezen en de voorlopige contact- en informatieregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 25 september 2019 aangevuld. Daarnaast heeft de rechtbank de belangen van [minderjarige] niet zorgvuldig in acht heeft genomen en enkel de moeder tegemoet gekomen waarbij er met een gebrekkig advies van de raad ervan uit is gegaan dat Skypecontact mogelijk is bij het Nederlandse consulaat. Ook is ten onrechte bepaald om het Skypecontact tussen de moeder en [minderjarige] te realiseren voordat het raadsonderzoek is afgerond waarbij ervan uit is gegaan dat de moeder voor [minderjarige] geen onbekende is.
Verder is ten onrechte bepaald dat Skypecontact gerealiseerd dienen te worden bij het Nederlandse Consulaat in [plaats] . De rechtbank is blind afgegaan op de onjuiste uitlatingen van de advocaat van de moeder en het ongemotiveerde advies van de raad.
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte de vader veroordeeld tot betaling van een dwangsom ten bedrage van € 500,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met de regeling.
Van meet af aan geeft de vader aan dat hij er alles aan doet om Skypecontact te faciliteren en heeft hier een voorstel voor gedaan. Ook werkt hij mee en neemt hij initiatieven. Er is geen reden, dan wel aanwijzing aanwezig, die de dwangsommen rechtvaardigen.
3.11.
De moeder heeft de grieven van de vader gemotiveerd betwist.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat het van belang is dat er een afspraak komt wat betreft het opstarten van de Skypecontacten tussen de moeder en [minderjarige] . In de bodemprocedure is er reeds een rapport overgelegd aan de rechtbank wat betreft het raadsonderzoek. Daarin is - kort gezegd - geconstateerd dat [minderjarige] veilig is gehecht aan de grootouders in Turkije en daar geworteld is. Tussen de ouders is er over en weer sprake van veel wantrouwen. Desondanks dient er te worden nagedacht op welke manier het contact tussen de moeder en [minderjarige] kan worden opgestart en de raad adviseert dan ook om het Skypecontact tussen de moeder en [minderjarige] op gang te brengen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het gegeven dat [minderjarige] alleen Turks spreekt. De raad heeft de indruk dat de moeder voor [minderjarige] geen onbekende is.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaken met zaaknummers 200.271.360/01 en 200.271.360/02
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.13.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter.
Bij beschikking van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank Oost Brabant zich bevoegd verklaard om van de hiervóór onder 3.2. genoemde verzoeken van de moeder kennis te nemen. Voorts heeft de rechtbank in genoemde beschikking bepaald dat de beoordeling van de verzoeken van de moeder voorrang heeft boven de beoordeling van de verzoeken van de vader door de Turkse rechter. Deze beschikking is een deelbeschikking nu het ten aanzien van de beslissingen ter zake van de internationale rechtsmacht een eindbeslissing bevat. Nu daartegen niet tijdig hoger beroep is ingesteld, is deze beslissing in kracht van gewijsde gegaan. Hiermee staat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze zaak vast. Bij beschikking van 2 november 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant zich bevoegd verklaard en tevens bepaald dat het Nederlandse recht van toepassing is. Deze beschikking is op dit punt eveneens een eindbeschikking en heeft derhalve eveneens kracht van gewijsde nu daartegen niet tijdig beroep is ingesteld en daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Daarmee is het gerechtshof Den Bosch bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen en zal het hof Nederlands recht toepassen.
In de zaak met zaaknummer 200.271.360/02 (schorsing)
3.13.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader het verzoek inzake de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingetrokken. Nu de vader dit verzoek niet langer handhaaft, zal het hof hem in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
In de zaak met zaaknummer 200.271.360/01
Contact - en informatieregeling
3.13.3.
Ter mondelinge behandeling van het hof is aan de orde geweest dat de praktijk heeft uitgewezen dat een Skypecontact vanuit het consulaat te [plaats] niet te realiseren was en is. In de eerste plaats is [plaats] te ver weg van de verblijfplaats van [minderjarige] en ook leent het consulaat zich daar niet voor. Verder is door partijen bevestigd dat de dwangsommen niet zijn verbeurd door de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd verklaard bereid te zijn om te trachten een regeling te treffen ten aanzien van hetgeen hen verdeeld houdt. De mondelinge behandeling is in verband hiermee korte tijd geschorst.
3.13.2.
Na de hervatting van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof medegedeeld dat zij (gedeeltelijke) overeenstemming hebben bereikt.
3.13.3.
Partijen zijn het erover eens dat de moeder binnen veertien dagen na de mondelinge behandeling bij het hof contact zal opnemen met de door de vader voorgestelde kinderpsycholoog in Turkije, waarvan de advocaat van de vader aan de moeder de gegevens zal verstrekken. Na het contact tussen de moeder en de kinderpsycholoog zal binnen twee tot uiterlijk vier weken het eerste Skypecontact tussen de moeder en [minderjarige] gedurende een half uur plaatsvinden. Hierbij zal mogelijk een door de moeder zelf te regelen tolk aanwezig zijn. Verder wordt het aan de moeder overgelaten of zij daarbij nog ondersteuning voor haarzelf zal inschakelen van een (eerstelijns)psycholoog. De vader dient er voor te zorgen dat [minderjarige] op het afgesproken skypemoment naar de kinderpsycholoog wordt gebracht en daar kan verblijven zolang het skypegesprek tussen de moeder en haar plaatsvindt, zodat de moeder en [minderjarige] op het afgesproken tijdstip en voor de voor de afgesproken duur skypecontact met elkaar kunnen hebben.
Indien het de moeder niet lukt om een en ander binnen de afgesproken termijn te realiseren zullen de advocaten contact met elkaar opnemen en in overleg treden. Partijen achten een Skypecontact van één keer per maand vooralsnog voldoende.
Het hof leidt verder uit de overeenstemming af dat de vader zijn verzoek in hoger beroep ook dienovereenkomstig heeft gewijzigd.
Partijen hebben het hof verzocht het voorgaande in een beschikking op te nemen, welk verzoek het hof, nu de regeling in het belang van [minderjarige] wenselijk is, zal inwilligen.
3.13.4.
Partijen blijven verdeeld over de vraag of de door de rechtbank aan de vader opgelegde dwangsom van kracht dient te blijven en hebben het hof verzocht hierover een beslissing te nemen. De moeder heeft het hof verzocht een dwangsom te verbinden ten aanzien van de door partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen regeling zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.13.3. verwoord, van € 1.000,- per keer dat de vader verzuimt uitvoering te geven aan deze regeling ten aanzien van de Skypecontacten tussen de moeder en [minderjarige] , dit met een maximum van € 25.000,-.
De vader ziet geen reden om een dwangsom op te leggen; hij zal zijn volledige medewerking verlenen.
Het hof oordeelt als volgt.
De moeder is mede door de ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] door of vanwege de vader naar België en vervolgens van België naar Turkije en door de afwerende houding van de vader als het op contactherstel aankomt in het verleden, al jaren verstoken van contact met [minderjarige] . Het hof ziet dan ook voldoende aanleiding om de vader een dwangsom op te leggen van € 500,- voor iedere keer na heden dat de vader in strijd zal handelen met voormelde overeengekomen regeling met dien verstande dat boven de som van € 12.500,- geen dwangsommen meer worden verbeurd.
3.14.
De beschikking waarvan beroep dient gezien het voorgaande gedeeltelijk te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.271.360/01
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover daarbij - in aanvulling op de voorlopige contact en informatieregeling zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2019 - de voorlopige contactregeling was vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt overeenkomstig hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling van het hof zijn overeengekomen de volgende
voorlopigecontact- en informatieregeling vast:
  • de moeder dient binnen veertien dagen na de mondelinge behandeling van het hof (6 juli 2020) contact op te nemen met de door de vader voorgestelde kinderpsycholoog in Turkije; de advocaat van de vader zal hiertoe gegevens verstrekken;
  • na het contact tussen de moeder en de kinderpsycholoog zal binnen twee tot uiterlijk vier weken daarna het eerste Skypecontact plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij er mogelijk een door de moeder zelf te regelen tolk aanwezig zal zijn. Het wordt aan de moeder overgelaten of zij daarbij nog ondersteuning zal inschakelen van een (eerstelijns)psycholoog ten behoeve van haarzelf;
  • het Skypecontact tussen de moeder en [minderjarige] zal vooralsnog één keer per maand plaatsvinden;
  • indien het de moeder niet lukt om een en ander binnen de afgesproken termijn te realiseren zullen de advocaten contact met elkaar opnemen en in overleg treden;
  • de vader dient er voor te zorgen dat [minderjarige] op het afgesproken skype moment naar de kinderpsycholoog wordt gebracht en daar kan verblijven zolang het skype gesprek tussen de moeder en haar plaatsvindt, zodat de moeder en [minderjarige] op het afgesproken tijdstip en voor de voor de afgesproken duur skype contact met elkaar kunnen hebben;
veroordeelt de vader tot betaling van een dwangsom aan de moeder ten bedrage van
€ 500,- per keer na heden dat hij in strijd handelt met voormelde regeling of enig gedeelte daarvan, met dien verstande dat boven de som van € 12.500,- geen dwangsommen meer worden verbeurd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak met zaaknummer 200.271.360/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, J.C.E. Ackermans-Wijn, C.L.M. Smeets en is door mr. M.J. van Laarhoven op 10 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.