Op 30 augustus 2014 was ik samen met collega [slachtoffer 1] belast met de zogenoemde noodhulpdienst voor het gebied Echt/Susteren/Roerdalen. Wij reden in een opvallende dienstauto en waren in politie-uniform gekleed en zodanig herkenbaar.
Collega [slachtoffer 1] bestuurde ons dienstvoertuig en ik was bijrijdster.
Op bovengenoemde datum, omstreeks 02.50 uur, reden wij op de Echterboschbaan in de
gemeente Echt/Susteren. Ik zag een donkerkleurige personenauto ons tegemoet komen rijden. Ik zag dat de personenauto groot licht voerde. Ik werd hierdoor gehinderd in mijn zicht en ik hoorde dat mijn collega [slachtoffer 1] dit ook ondervond. Ik zag dat mijn collega seinde met de lichten van ons dienstvoertuig om de bestuurder erop te attenderen dat die groot licht voerde. Ik zag dat de bestuurder totaal niet reageerde. Hierop hebben wij ons
dienstvoertuig gedraaid om de bestuurder hierover aan te spreken. (…)
Ik zag dat de genoemde personenauto (…) stopte op de Winkelweg in Posterholt.
Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 1] naar de bestuurderszijde liep waarop ik naar de bijrijders-
zijde ben gelopen. Eenmaal bij de genoemde personenauto zag ik dat de bestuurder een vrouw was, die later bekend werd als de verdachte [medeverdachte] , en dat de bijrijder een man was, die later bekend werd als de verdachte [verdachte] . Ik rook direct een flinke alcohollucht in de genoemde personenauto. Ik (…) hoorde dat [de man] met dubbele tong sprak.
Ik vroeg hem naar zijn identiteit (…). Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat hij geen identiteit had. Dat ik dat maar thuis bij hem moest gaan halen. Ik hoorde dat hij zei dat hij toch dichtbij woonde. Ik vroeg hem nogmaals een identiteitsbewijs. Hij zei dat hij zijn
naam kon zeggen en dat ik er dan maar vanuit moest gaan dat hij dat was. Ik zei tegen
hem dat dit zo niet werkte. Ik heb hem nogmaals zijn identiteit gevorderd. Ik hoorde
dat ik die niet kreeg. Ik heb hem hierop een bekeuring aangezegd voor het niet
kunnen tonen van een geldig identiteitsbewijs. Ik hoorde dat de man tegen mij zei;
“Kan je tenminste ook wat eten kopen”. (…)
Inmiddels zag ik dat collega [slachtoffer 1] met de bestuurster bij ons dienstvoertuig stond. (…) Ik stond inmiddels naast collega [slachtoffer 1] en ik zag en hoorde dat [medeverdachte] twee maal
te weinig lucht in het daarvoor bestemde blaasapparaat blies. Ik kreeg de indruk dat dit bewust gedaan werd door [medeverdachte] . Ik hoorde dat collega [slachtoffer 1] haar de procedure uitlegde, dat zij nu de laatste kans kreeg om goed in het blaasapparaat te blazen en dat zij anders [ ] zou worden aangehouden.
Inmiddels was [verdachte] uit de genoemde personenauto gestapt en naast [medeverdachte] gaan
staan tegenover ons. Ik zag en hoorde dat [medeverdachte] voor de derde maal te weinig lucht blies in het blaasapparaat. Hierop hoorde ik collega [slachtoffer 1] zeggen dat [medeverdachte] was aangehouden en mee naar het politiebureau moest. Ik zag dat collega [slachtoffer 1] [medeverdachte] aan haar bovenarm vasthield om haar naar ons dienstvoertuig te begeleiden. Direct hierop zag
ik dat [verdachte] een klap in het gezicht van collega [slachtoffer 1] gaf.