ECLI:NL:GHSHE:2020:2755

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.227.216_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijs van meerwerk in aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot een aannemingsovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.H.G.M. Kerckhoffs, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.E.J. Duijsens, met betrekking tot meerwerk dat zou zijn uitgevoerd. Het hof had eerder een bewijsopdracht gegeven aan de geïntimeerde om aan te tonen dat het meerwerk daadwerkelijk was uitgevoerd en dat de appellant hiervoor een opdracht had gegeven. De geïntimeerde heeft echter afgezien van een enquête en heeft schriftelijke verklaringen overgelegd, die volgens het hof onvoldoende waren om het bewijs te leveren. Het hof oordeelde dat de schriftelijke verklaringen niet de nodige feitelijkheden bevatten om de stellingen van de geïntimeerde te onderbouwen. Hierdoor werden de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen. Het hof heeft de principale grieven van de appellant gegrond verklaard en de vorderingen van de geïntimeerde met betrekking tot het meerwerk afgewezen. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover het de veroordeling van de appellant tot betaling van een hoofdsom van € 4.849,61 betrof, en in plaats daarvan de appellant veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 1.249,61 aan de geïntimeerde. Tevens zijn de proceskosten in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep toegewezen aan de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.227.216/01
arrest van 8 september 2020
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. [geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.E.J. Duijsens te Maastricht,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 27 augustus 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer/rolnummer 5456200 CV EXPL 16-9373 tussen partijen gewezen vonnis van 30 augustus 2017.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 27 augustus 2019;
- de akte van [geïntimeerde] van 10 september 2019, met producties;
- de antwoordakte van [appellant] van 19 november 2019, met producties.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij tussenarrest van 27 augustus 2019 heeft het hof aan [geïntimeerde] bewijs opgedragen:
a. a) dat het aanbrengen van stucnetten op de wanden van de entreehal van de woning [adres] in [plaats] door [appellant] aan hem als meerwerk is opgedragen;
b) dat hij de wanden van de entreehal van de woning [adres] in [plaats] in grijs stucwerk heeft gezet;
c) dat hij heeft meegeholpen met het plaatsen en isoleren van wanden en plafonds op de tweede verdieping en op de zolder van het pand aan de [adres] in [plaats] .
6.2.
[geïntimeerde] heeft afgezien van enquête. Hij heeft met name een schriftelijke verklaring van zichzelf en een schriftelijke verklaring van zijn echtgenote overgelegd. [geïntimeerde] verbindt aan deze verklaringen de conclusie dat het bewijs is geleverd. [appellant] heeft dit betwist.
6.3.
Het hof oordeelt de ingebrachte schriftelijke verklaringen van [geïntimeerde] en zijn vrouw [naam] , ook samen en in onderling verband bezien, ontoereikend. Die van [geïntimeerde] bevat vooral herhalingen en toelichtingen ter onderbouwing van zijn eigen eerdere partijstandpunt(en), maar niet of nauwelijks feitelijkheden over de concrete bewijsonderwerpen. Zo beschrijft [geïntimeerde] niet waar, wanneer en hoe [appellant] hem precies de te bewijzen meerwerkopdracht voor het aanbrengen van stucnetten op de wanden zou hebben gegeven (a). Met betrekking tot het in grijs stucwerk zetten van de wanden van de entreehal (b) volstaat [geïntimeerde] vooral met een herhaling van zijn te bewijzen stelling en vermeldt hij nagenoeg geen relevante nadere feiten of omstandigheden. [geïntimeerde] beschrijft wel enkele nadere relevante feiten voor het te bewijzen opgedragen meehelpen met het plaatsen en isoleren van wanden en plafonds op de tweede verdieping en op de zolder (c), maar daarvoor ontbreekt verder het nodige steunbewijs. De schriftelijke verklaring van [naam] bevat als concrete eigen waarneming met name slechts dat de hal was voorzien met netten en grijs stukwerk, maar niet dat zij heeft gezien dat haar man daarmee bezig was (c). Zij beschrijft verder ook geen relevante feitelijkheden over de concrete bewijsonderwerpen en al helemaal geen haar uit eigen waarneming of wetenschap bekende feiten omtrent een door [appellant] gegeven meerwerkopdracht voor het aanbrengen van stucnetten op de wanden (a) of het door [geïntimeerde] meehelpen met het plaatsen en isoleren van wanden en plafonds op de tweede verdieping en op de zolder (c). Reeds dit alles doet het hof oordelen dat [geïntimeerde] het opgedragen bewijs niet heeft geleverd zodat de door hem gestelde feiten (a, b en c) niet zijn komen vast te staan.
6.4.
Het door [geïntimeerde] gevorderde moet op deze punten a), b) en c) worden afgewezen.
6.5.
Het hof komt tot de volgende conclusies.
6.5.1.
De principale grieven 1 tot en met 8 van [appellant] slagen (vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot meerwerk) door het falen van de bewijsopdracht van [geïntimeerde] . Dit blijkt verder uit het tussenarrest onder:
3.4 (
weergave door de rechtbank toegewezen vorderingen)
3.8 (
weergave principale grieven 1-8)
3.16.2 (
verhuur steiger)
3.17.3 (
opbouwen steiger in België)
3.18.3 (
afvoeren bakstenen)
3.19.3
en 6.3 (wanden en plafond isoleren en monteren van gipsplaten)
3.20.3 (
parkeerkosten).
Het hof zal de vorderingen van [geïntimeerde] in verband met meerwerk (in totaal: € 3.600,00; tussenarrest, 3.4) alsnog afwijzen.
6.5.2.
De principale grieven 9 tot en met 15 van [appellant] - en het bewijsaanbod daarbij - falen. Dit blijkt uit het tussenarrest onder:
3.21.6 (
vordering van [appellant] tot partiële ontbinding)
3.21.12 (
vordering van [appellant] met betrekking tot het stucwerk)
3.22 (
vordering van [appellant] tot vergoeding van schade)
3.23.2 (
vordering van [appellant] tot vergoeding van “wachturen”)
3.24.2 (
vordering van [appellant] tot vergoeding van “huurderving”).
De desbetreffende vorderingen van [appellant] zijn door de rechtbank terecht afgewezen.
6.5.3.
De incidentele grieven van [geïntimeerde] falen (tussenarrest, 3.7; zie voor grief A 6.3 hiervoor en voor grief B het tussenarrest onder 3.21.4 en door het falen van de grieven A en B, faalt grief C eveneens). De desbetreffende vorderingen van [geïntimeerde] tot vergoeding van meerwerk zijn door de rechtbank terecht afgewezen.
6.6.
Zoals het hof in het tussenarrest 3.21.6 al heeft beslist, is de door [appellant] in reconventie vermeerderde eis om onvoorwaardelijk schade van € 6.873,45 te vergoeden, niet toewijsbaar.
6.7.
Het hof zal de door [appellant] gevorderde terugbetaling toewijzen van het bedrag dat hij ter uitvoering van het beroepen vonnis teveel heeft betaald. De daarover gevorderde handelsrente is echter niet toewijsbaar. Omdat de terugbetaling niet plaatsvindt uit hoofde van een (handels)overeenkomst maar op grond van de wet (onverschuldigde betaling), is daarover de gevorderde handelsrente echter niet toewijsbaar en zal het hof de wettelijke rente daarover toewijzen.
6.8.
Zoals het hof in het tussenarrest 3.22 al heeft beslist, is de reconventionele vordering van [appellant] tot vergoeding van de schade als gevolg van ondeugdelijk stucwerk van [geïntimeerde] , niet toewijsbaar en zal het hof het bestreden vonnis reconventie in zoverre bekrachtigen. Bij gebreke van een in reconventie toewijsbare hoofdsom is ook de bij wege van eisvermeerdering daarover gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. Voor wat betreft de toegewezen proceskosten is de daarover gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar omdat de betaling van die proceskosten niet plaatsvindt uit hoofde van een (handels)overeenkomst maar op grond de wet.
6.9.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank in conventie onder 5.2 [appellant] heeft veroordeeld een hoofdsom van € 4.849,61 aan [geïntimeerde] te betalen. Het hof heeft beslist dat de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie tot in totaal € 3.600,00 (meerwerk) alsnog moeten worden afgewezen. Het hof zal [appellant] in conventie veroordelen een hoofdsom van € 1.249,61 aan [geïntimeerde] te betalen. Het hof zal het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigen, inclusief de over die hoofdsom toegewezen wettelijke rente vanaf 20 januari 2016.
Ondanks het voorgaande is [appellant] in eerste aanleg in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat zijn principale grief 16 faalt.
[geïntimeerde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in principaal appel en in incidenteel appel worden veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover [appellant] in conventie onder 5.2 is veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] een hoofdsom van € 4.849,61 te betalen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellant] een hoofdsom van € 1.249,61 aan [geïntimeerde] te betalen;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige, voor zover onderworpen aan het oordeel aan het hof;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag dat [appellant] ter uitvoering van het beroepen vonnis teveel heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 716,00 aan griffierecht, op € 104,00 voor exploot van dagvaarding en op € 1.518,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 759,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en H.K.N. Vos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 september 2020.
griffier rolraadsheer