Uitspraak
8.Het verdere verloop van het geding
9.De verdere beoordeling
“Ik heb namens [appellant] onderhandelingen gevoerd voor de aankoop van het stuk grond met [makelaar 2] en [geïntimeerde] . Het waren moeizame onderhandelingen ik heb daarom ook veel contact gehad met [makelaar 2] . In de concept-koopovereenkomst waren veel details niet voldoende beschreven. Ik ben daarom in gesprek gegaan met [geïntimeerde] en [makelaar 2] . Enkele details die niet voldoende waren omschreven waren de notariskeuze, de kosten van de inrit en de oppervlakte van het perceel. Het ging vooral ook over de inrit. Er waren meerdere kavels die van dezelfde inrit gebruik zouden gaan maken. Het was daarom belangrijk dat deze inrit vrij zou blijven. [appellant] wilde graag zelf bepalen waar hij de toegang tot de inrit van zijn perceel zou plaatsen. Dat [appellant] dit zelf mocht bepalen is ook afgesproken met [geïntimeerde] . Dat was ook in overeenstemming met de regels van Ruimte voor Ruimte. Er is niet besproken over wat er zou gebeuren wanneer [appellant] de toegang tot zijn perceel zou hebben gemaakt met de toegang over de inrit. Wij hebben aangedrongen de afspraken ten aanzien van de toegang tot de inrit op te nemen in de definitieve koopovereenkomst. [geïntimeerde] wilde geen nadere afspraken opnemen ten aanzien van het vrijlaten van de inrit en evenmin ten aanzien van de toegang tot het perceel van [appellant] . Hij was er wel mee akkoord dat [appellant] vrij was te bepalen waar de toegang tot zijn perceel zou komen en dat de inrit volledig vrij zou blijven. (…) Het gesprek met [geïntimeerde] en [makelaar 2] heeft plaatsgevonden in oktober 2006. Dat was na de onderhandelingen en na de concept-koopovereenkomst. Het gesprek heeft plaatsgevonden in het huis van [geïntimeerde] .”
“Bij de vastlegging van deze afspraak in het koopcontract is niet bedongen door [geïntimeerde] dat de inritten beperkt werden per aangrenzend perceel, maar dat elk gebruik kon maken van die inrit”. In die verklaring staat voorts: “De inrit is wel een driehoek, mede ontstaan door de geografische ligging van de onderlinge 3 percelen. Maar daar het onderhoud voor de 3 percelen is en dat de inrit vrijgehouden moet worden voor de 3 aangrenzende percelen, kun je al concluderen dat het gebruik van de inrit gezamenlijk is en niet a voor A en b voor B en c voor C.”Aldus staat ook in die verklaring al dat partijen de inrit vrij zouden houden. En uit de eerste geciteerde zin kan juist worden afgeleid dat partijen kennelijk vrij waren om de gehele inrit te gebruiken hetgeen ook impliceert dat het de bedoeling is geweest dat de inrit vrij zou blijven van obstakels. Evenmin kan het hof uit productie 10 bij memorie van grieven (zie memorie na enquête pagina 4 [geïntimeerde] ) een onderbouwing vinden voor het standpunt van [geïntimeerde] , integendeel. In die verklaring van [makelaar 1] staat:
“Met betrekking tot de gezamenlijke inrit van de [naam weg] naar de drie kavels en de inrit van de gezamenlijke inrit naar uw kavel kan ik het volgende verklaren:
sowieso al gelijkluidend zijn” (memorie van antwoord in principaal hoger beroep nr. 80) en ter voorkoming dat hij met één gedraging tegelijkertijd onder meerdere dwangsomveroordelingen valt, zal het hof deze toewijzen en maximeren zoals hierna in het dictum is vermeld. Het hof merkt hierbij op dat al deze vorderingen uitsluitend tegen [geïntimeerde] zijn gericht en gebaseerd op een aan [appellant] toekomend persoonlijk recht namelijk de mondeling gemaakte afspraken in het bijzijn van de beide makelaars.
overeenkomst, of te wel een persoonlijk recht, tussen [appellant] en [geïntimeerde] . Zij zijn dit in aanwezigheid van de makelaars overeengekomen. Nu gesteld noch is gebleken dat ook de echtgenote van [geïntimeerde] bij deze mondeling tot stand gekomen overeenkomst betrokken was is zij hierbij geen partij zodat [geïntimeerde] geen beroep toekomt op het exceptio plurium litis consortium.
€ 285,00
€ 314,00