Uitspraak
- [minderjarige 1] (hierna:
- [minderjarige 2] (hierna:
5.Korte samenvatting van de zaak.
6.De tussenbeschikking van het hof van 26 maart 2020
- Zijn er zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, gelet op het negatieve moederbeeld dat zij hebben? Zo ja, welke zorgen zijn dit en op welke wijze zou aan die zorgen tegemoet kunnen worden gekomen?
- Is het in het belang van de kinderen dat er een vorm van contact plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen? Zo ja, welke vorm van contact is mogelijk of wenselijk en wat is er nodig om dat contact voor de kinderen zo onbelast mogelijk te laten zijn?
- Heeft de vader voldoende inzicht in wat de gevolgen (kunnen) zijn van het ontbreken van ieder contact tussen de kinderen en de moeder voor de ontwikkeling van de kinderen?
- Is de vader bereid en in staat, zo nodig met behulp van psycho-educatie of therapie, om de kinderen de emotionele ruimte te geven om nieuwsgierig te mogen zijn naar hun moeder en enige vorm van contact mogelijk te maken?
- Acht de raad voor de vader, de moeder of de kinderen nog een bepaalde vorm van hulpverlening aangewezen en zo ja, ziet de raad mogelijkheden om deze hulpverlening ook te effectueren?
7.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
nietvan de begeleidende brief van [vertrouwenspersoon] . Deze begeleidende brief is op 17 juli 2020 teruggestuurd naar [vertrouwenspersoon] , omdat zij in deze procedure geen rol heeft, ook niet als advocaat, nu de kinderen processueel onbekwaam zijn (alleen hun wettelijk vertegenwoordiger kan namens hen in rechte optreden).
8.De nadere standpunten
de moeder
de vader
9.De verdere beoordeling
NIFP-onderzoek
Het hof overweegt dat de vader, maar ook de kinderen, er volstrekt duidelijk in zijn dat ze nergens meer aan willen meewerken. Voorts is duidelijk dat de vader momenteel de enige ouder is in wie de kinderen hun vertrouwen nog hebben. Indien de kinderen toch gedwongen zouden worden om mee te werken aan een NIFP-onderzoek, – daargelaten of dat op die manier tot enig vruchtbaar resultaat kan leiden –, kan dat schadelijke gevolgen hebben voor de vertrouwensband die de vader met de kinderen heeft ontwikkeld. Het hof ziet hierin een reëel risico dat de kinderen zich in dat geval verraden zouden voelen door de vader. Het hof neemt ook in aanmerking dat de kinderen, grof gezegd, de afgelopen tien jaar al vaak zijn onderworpen aan hulpverleningstrajecten, omgangstrajecten en allerlei onderzoeken (waaronder door de raad en bijzondere curator). Het hof ziet dat de kinderen duidelijk aangeven dat zij grote weerstand hebben ontwikkeld tegen weer een nieuw onderzoek en het hof zal de kinderen hier dan ook niet mee belasten.
Zorgregeling tussen de moeder en de kinderen