ECLI:NL:GHSHE:2020:2728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
200.258.476_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot zorgregeling tussen moeder en kinderen na jaren van geen contact

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om een zorgregeling met haar twee kinderen, die sinds 2010 bij hun vader wonen. De kinderen, inmiddels 15 en 12 jaar oud, hebben sinds november 2013 geen contact meer gehad met hun moeder en verzetten zich krachtig tegen enige vorm van contact. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd.

De moeder heeft verzocht om een NIFP-onderzoek om de situatie te herzien, maar het hof heeft besloten dat dit onderzoek niet zal plaatsvinden. De kinderen hebben aangegeven dat zij niet willen meewerken aan een dergelijk onderzoek, en het hof respecteert hun mening. Het hof oordeelt dat gedwongen omgang met de moeder de kinderen zou belasten en hun verzet tegen contact alleen maar zou versterken. De kinderen zijn intelligent en ontwikkelen zich goed, en het hof ziet geen reden om hen te dwingen tot contact met hun moeder.

Het hof benadrukt dat de kinderen recht hebben op hun eigen mening en dat deze serieus genomen moet worden. De beslissing van het hof is teleurstellend voor de moeder, maar het hof hoopt dat zij kan berusten in deze uitspraak en de druk op de kinderen kan verlichten. De kinderen hebben altijd de vrijheid om contact met hun moeder te zoeken als zij dat willen, zonder dat daar een gerechtelijke beslissing voor nodig is. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 september 2020
Zaaknummer: 200.258.476/01
Zaaknummer eerste aanleg: 200.258.476/01
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Westerveld,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:

5.Korte samenvatting van de zaak.

Deze zaak gaat over het verzoek van de moeder om weer in contact te komen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader zorgt sinds 2010 alleen voor de kinderen. De moeder en de kinderen hebben elkaar sinds november 2013 niet meer gezien. De kinderen willen hun moeder niet meer zien en zij willen met rust gelaten worden.
Bij de bestreden beschikking (31 januari 2019) heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een zorgregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen, afgewezen.

6.De tussenbeschikking van het hof van 26 maart 2020

Bij die beschikking heeft het hof aan de raad verzocht een onderzoek in te stellen en het hof te rapporteren en adviseren over de volgende vragen.
  • Zijn er zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, gelet op het negatieve moederbeeld dat zij hebben? Zo ja, welke zorgen zijn dit en op welke wijze zou aan die zorgen tegemoet kunnen worden gekomen?
  • Is het in het belang van de kinderen dat er een vorm van contact plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen? Zo ja, welke vorm van contact is mogelijk of wenselijk en wat is er nodig om dat contact voor de kinderen zo onbelast mogelijk te laten zijn?
  • Heeft de vader voldoende inzicht in wat de gevolgen (kunnen) zijn van het ontbreken van ieder contact tussen de kinderen en de moeder voor de ontwikkeling van de kinderen?
  • Is de vader bereid en in staat, zo nodig met behulp van psycho-educatie of therapie, om de kinderen de emotionele ruimte te geven om nieuwsgierig te mogen zijn naar hun moeder en enige vorm van contact mogelijk te maken?
  • Acht de raad voor de vader, de moeder of de kinderen nog een bepaalde vorm van hulpverlening aangewezen en zo ja, ziet de raad mogelijkheden om deze hulpverlening ook te effectueren?
Het hof heeft iedere verdere beslissing PRO FORMA aangehouden tot 28 augustus 2020 in afwachting van de raadsrapportage.

7.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

7.1.
De raad heeft geen onderzoek gedaan. De raad heeft het hof bij brief van 21 april 2020 verzocht om, in plaats van een raadsonderzoek, een familierechtelijk onderzoek te gelasten (toevoeging hof: de raad bedoelt een NIFP onderzoek) naar de persoonlijkheidsaspecten van de vader, toegespitst op zijn rol en functioneren als ouder en primaire opvoeder. Daarnaast is de raad van mening dat er ook zicht dient te worden verkregen op de (on)mogelijkheden van de kinderen in relatie tot de vader.
7.2.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier van 1 mei 2020 van de advocaat van de moeder met één bijlage;
- het e-mailbericht van de raad van 3 juni 2020.
7.3.
Vervolgens heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden op 13 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De moeder is zelf niet verschenen.
7.4.
Op 10 juli 2020 heeft het hof een brief van [vertrouwenspersoon] ontvangen met als bijlage een brief van de kinderen. Ter zitting heeft de vader toegelicht dat [vertrouwenspersoon] de vertrouwenspersoon van de kinderen is. Het hof heeft kennisgenomen van deze brief van de kinderen, maar
nietvan de begeleidende brief van [vertrouwenspersoon] . Deze begeleidende brief is op 17 juli 2020 teruggestuurd naar [vertrouwenspersoon] , omdat zij in deze procedure geen rol heeft, ook niet als advocaat, nu de kinderen processueel onbekwaam zijn (alleen hun wettelijk vertegenwoordiger kan namens hen in rechte optreden).
7.5.
Het hof heeft de brief van de raad van 14 juli 2020, ingekomen ter griffie op 15 juli 2020, ook niet geaccepteerd. Het hof acht dit in strijd met de regels van de goede procesorde. Deze brief is namelijk verzonden nadat de mondelinge behandeling in hoger beroep was gesloten en partijen hebben hier niet meer op kunnen reageren.

8.De nadere standpunten

8.1.
In de tussenbeschikking heeft het hof de standpunten van partijen en de raad uiteengezet. In aanvulling hierop, zoals aanvullend verklaard tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep, hebben de raad en partijen over en weer het volgende aangevoerd om hun stellingen te onderbouwen.
8.2.
De raad
De raad heeft in 2015 onderzoek gedaan. Een nieuw raadsonderzoek brengt veel onrust teweeg, maar zal niet leiden tot nieuwe inzichten omdat de omstandigheden sinds 2015 niet zijn gewijzigd. Een raadsonderzoek is bovendien te algemeen. De raad zal dan weer met de kinderen in gesprek gaan en de raad verwacht dat de kinderen hetzelfde zullen vertellen als in 2015. De vader zegt dat het niets met loyaliteit heeft te maken dat de kinderen de moeder niet meer willen zien. Met de middelen die de raad heeft, is dat te complex om te onderzoeken. Er moet dieper worden gekeken naar hoe het gezin functioneert zodat er een beter advies kan worden gegeven. De raad vraagt zich af waarom het beeld van de kinderen over de moeder zo negatief is. Dat komt niet boven tafel als de kinderen zo’n weerstand tegen een onderzoek hebben. De raad verwacht dat het negatieve moederbeeld in de toekomst gaat wringen. De kinderen bestaan voor de helft uit de moeder. Als de kinderen de moeder afwijzen, wijzen ze ook een stuk van zichzelf af. Het is logisch dat de kinderen daar nu niet mee bezig zijn; zij leven in het hier en nu. Het kan ook zo zijn dat de kinderen geen hulp nodig hebben, dat zou dan moeten blijken uit een onderzoek. Een NIFP-onderzoek biedt meer mogelijkheden. Het NIFP zal ook kijken naar de draagkracht van de kinderen, maar als de kinderen zich zo verzetten, levert ook een NIFP onderzoek mogelijk geen resultaat op.
Een NIFP-onderzoek is wel de laatste kans om het moederbeeld van de kinderen bij te stellen.
De raad weet niet hoe het nu met de kinderen gaat, maar de raad verwacht dat het nu goed gaat met ze.
8.3.
Mr. Westerveld namens
de moeder
De kinderen zijn overtuigd en beweren dingen te weten die ze, gezien hun leeftijd, niet kunnen weten. De kinderen zijn hierin blijven hangen en hun moederbeeld moet worden bijgesteld; zij hebben nooit de gelegenheid gehad om hun bril bij te stellen. Een NIFP-onderzoek is de enige kans om het vlot te kunnen trekken. Dat onderzoek moet er komen. De moeder heeft altijd overal aan meegewerkt. Bij het NIFP werken mensen die ervaring hebben met kinderen die niet willen meewerken. Het doel is ook om te onderzoeken waar de weerstand van de kinderen tegen de moeder vandaan komt. De uitkomst zou ook kunnen zijn dat er geen contact moet komen. Als de moeder het nu zou laten rusten, zal het nog slechter gaan met de kinderen. Dit is de laatste kans die de moeder heeft; zij wacht al jaren.
8.4.
Mr. Ramakers en
de vader
Bij de vorige mondelinge behandeling van het hof in december 2019 kantelde de vader en luisterde hij naar de raad; nu niet meer. De vader had ingestemd met een raadsonderzoek naar de (on)mogelijkheden van een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen, maar hij werd in april 2020 onaangenaam verrast door de brief van de raad. Uit deze brief bleek dat de raad het onderzoek niet zelf wilde doen en dat de raad het onderzoek zelfs wilde uitbreiden met onderzoeksvragen naar de onmogelijkheden van de vader en de kinderen. De insteek van het onderzoek veranderde hierdoor. De kinderen willen niet meewerken aan een (NIFP-)onderzoek en de vader schaart zich achter de kinderen. Het gaat nu ontzettend goed met de kinderen. Als hij gaat trekken aan wat goed gaat, verliezen de kinderen ook in hem het vertrouwen. Dan hebben de kinderen niemand meer. De vader is in het jaar 2013 al verteld door zijn adviseurs dat hij er moet zijn voor de kinderen. De kinderen voelen zich niet gezien en niet erkend in hun gevoel. Het is erger als de kinderen nu uit balans raken dan op latere leeftijd. De vader liegt niet tegen de kinderen en hij zal altijd open kaart met ze spelen. Misschien willen de kinderen vroeg of laat contact met de moeder en dat zal de vader niet tegenhouden, maar ze moeten hierin niet worden gepusht. De kinderen hebben wel af en toe contact met familie van de moeder.

9.De verdere beoordeling


NIFP-onderzoek
9.1.
Tijdens de vorige mondelinge behandeling in hoger beroep (december 2019) waren beide ouders bereid om mee te werken aan een raadsonderzoek. Het hof constateert dat het raadsonderzoek er niet is gekomen en er ook niet meer gaat komen. De raad vindt een nieuw raadsonderzoek te algemeen en is van mening dat er alleen met een NIFP-onderzoek een doorbraak kan komen. Voordat echter kan worden beslist dat er een NIFP-onderzoek dient te komen (zoals de raad en de moeder willen), is het voor het hof belangrijk dat er bij de ouders en de betrokken kinderen ruimte is om het onderzoek te laten slagen. Die ruimte ziet het hof onvoldoende. Op de laatste mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat hij zeer werd verrast door de gewijzigde onderzoeksvragen en dat hij de kinderen wil beschermen tegen het NIFP-onderzoek.
Het hof overweegt dat de vader, maar ook de kinderen, er volstrekt duidelijk in zijn dat ze nergens meer aan willen meewerken. Voorts is duidelijk dat de vader momenteel de enige ouder is in wie de kinderen hun vertrouwen nog hebben. Indien de kinderen toch gedwongen zouden worden om mee te werken aan een NIFP-onderzoek, – daargelaten of dat op die manier tot enig vruchtbaar resultaat kan leiden –, kan dat schadelijke gevolgen hebben voor de vertrouwensband die de vader met de kinderen heeft ontwikkeld. Het hof ziet hierin een reëel risico dat de kinderen zich in dat geval verraden zouden voelen door de vader. Het hof neemt ook in aanmerking dat de kinderen, grof gezegd, de afgelopen tien jaar al vaak zijn onderworpen aan hulpverleningstrajecten, omgangstrajecten en allerlei onderzoeken (waaronder door de raad en bijzondere curator). Het hof ziet dat de kinderen duidelijk aangeven dat zij grote weerstand hebben ontwikkeld tegen weer een nieuw onderzoek en het hof zal de kinderen hier dan ook niet mee belasten.
Dit betekent dat er geen onderzoek zal komen en dat het hof nu een oordeel zal geven over het verzoek van de moeder om weer in contact te mogen komen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Zorgregeling tussen de moeder en de kinderen
9.2.
De ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. Het verzoek van de moeder dient daarom te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Als de ouders het niet eens zijn over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt
9.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verzetten zich al jaren tegen contact met hun moeder en dit verzet lijkt steeds meer toe te nemen naarmate de moeder meer pogingen doet om met de kinderen in contact te komen. De kinderen zijn er heel duidelijk in dat zij niets meer met hun moeder te maken willen hebben. Zij gebruiken in hun brieven aan het hof heftige bewoordingen om het hof daarvan te overtuigen. Ongeacht wat er in het verleden wel of niet is gebeurd tussen deze ouders en deze kinderen, ziet het hof zich ermee geconfronteerd dat er bij de kinderen op dit moment in ieder geval geen enkele ruimte is om de moeder een rol te laten spelen in hun leven. De meest recente brief van de kinderen baart het hof zorgen, met name over de wijze hoe de kinderen nu over de moeder denken en – indien hier niets mee wordt gedaan – de gevolgen hiervan voor de kinderen op langere termijn. De kinderen lijken doorleefd in hun emotie en zij lijken geen enkele positieve associatie meer met hun moeder te hebben. Het hof maakt zich ook zorgen over de vraag in hoeverre de kinderen gevoelig zijn geweest (en nog steeds zijn) voor de emoties van de vader als het gaat over de rol van de moeder.
Daar staat echter tegenover dat beide kinderen zich in alle opzichten momenteel goed lijken te ontwikkelen en dat er geen zorgen bestaan over hun ontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn intelligente kinderen die op het gymnasium zitten en met name in hun hobby’s (binnen de muziekwereld) buitengewone prestaties laten zien. De vader zorgt sinds 2010 alleen voor de kinderen en het hof ziet dat hij erg toegewijd is om deze taak goed te vervullen.
Gezien de leeftijd van [minderjarige 1] (15 jaar) en [minderjarige 2] (12 jaar) en hun ontwikkelingsniveau, kent het hof zwaar gewicht toe aan hun mening. Het hof is van oordeel dat de kinderen er recht op hebben dat hun eigen mening, ongeacht hoe die is gevormd, serieus wordt genomen en als zodanig ook wordt gerespecteerd. Dit is ook waar de kinderen luid en duidelijk om vragen.
Onder de huidige omstandigheden, is het hof van oordeel dat gedwongen omgang met de moeder een te grote druk zal leggen op de kinderen en daardoor waarschijnlijk het tegenovergestelde effect zal bewerkstelligen, namelijk dat het verzet van de kinderen tegen contact met de moeder verder toeneemt. Hierbij bestaat bovendien het risico dat de kinderen in de knel komen omdat opgelegde dwang hen dusdanig zal frustreren dat de stabiliteit in de gezinssituatie van de vader en de kinderen in gevaar komt. Het hof beslist dan ook dat er geen zorgregeling tussen de moeder en de kinderen komt. De toekomst zal uitwijzen hoe de kinderen zich verder zullen ontwikkelen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bestaan ook voor de helft uit hun moeder. Voor het creëren én het behouden van een gezonde identiteitsontwikkeling is het volgens de huidige algemeen geldende wetenschappelijke inzichten helpend als kinderen niet één van hun ouders volledig afwijzen. Het is mogelijk dat het ontbreken van een band met hun moeder de kinderen op latere leeftijd alsnog emotioneel uit balans zal brengen, maar daarvan is nu geen sprake.
Dit betekent dat het hof, net als de rechtbank, het verzoek van de moeder zal afwijzen en dat er geen zorgregeling tussen de moeder en de kinderen wordt vastgesteld.
9.4.
Het hof beseft dat dit een teleurstellende beslissing is voor de moeder. Het is begrijpelijk dat de moeder steeds is blijven proberen om het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te herstellen omdat zij hen erg mist en dat zij door het voeren van gerechtelijke procedures juist probeert te laten zien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds erg belangrijk voor haar zijn.
Het hof hoopt toch dat de moeder in de beslissing van het hof kan berusten en een stap terug kan doen. De kinderen geven heel duidelijk aan dat dat is waar zij nu behoefte aan hebben. Als de moeder haar pogingen om contact met de kinderen te krijgen staakt, neemt zij zelf de druk op de kinderen weg en daar helpt zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment het meest mee. Bovendien biedt dit meer mogelijkheden voor de toekomst. Het hof acht het niet uitgesloten dat de kinderen, wellicht wanneer zij in een andere leeftijdsfase komen, toch behoefte krijgen om het contact met de moeder weer aan te gaan. Het hof benadrukt voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het hen altijd vrij staat om met hun moeder contact te zoeken als zij dat willen; daarvoor is geen beslissing van de rechtbank of het hof nodig.
9.5.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.H. Schijven-Bours en is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2020 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.