ECLI:NL:GHSHE:2020:2727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
200.276.530_01 en 200.276.530_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzet zich tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld. De moeder voert aan dat de vader, die als een streng orthodox moslim wordt beschreven, haar en de kinderen heeft mishandeld en dat de kinderen geen contact meer met hem willen. De vader ontkent deze beschuldigingen en maakt zich zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder, die volgens hem de kinderen manipuleert en hen tegen hem opzet. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben ook zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die ernstig bedreigd wordt door de voortdurende conflicten tussen de ouders. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 17 juli 2020 gehouden, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Na de behandeling heeft het hof geconcludeerd dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken in hoger beroep. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 september 2020
Zaaknummers : 200.276.530/01 en 200.276.530/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/271668 / JE RK 19-2802, C/03/271659 / JE RK 19-2799 en
C/03/271671 / JE RK 19-2803
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.D.L.C.C.C. van Rooij,
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (België) ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (België).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Sanli,
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad,
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 januari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de vrouw (hof: bedoeld zal zijn de man) om de kinderen onder toezicht te stellen af te wijzen, de kinderen te doen horen en indien geëigend een onderzoek door de raad te gelasten, kosten rechtens.
Deze verzoeken zijn ingeschreven onder zaaknummer 200.276.530/01.
2.2.
Bij aanvullend verzoek in hoger beroep van 14 april 2020 heeft de moeder verzocht om met spoed een mondelinge behandeling te bepalen, de ondertoezichtstelling te doen schorsen of opheffen en de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te doen schorsen.
Deze verzoeken zijn ingeschreven onder zaaknummer 200.276.530/02.
2.3.
Bij brief van 26 mei 2020 heeft de vader verzocht om alle verzoeken van de moeder in hoger beroep betreffende het bepalen van een mondelinge behandeling met spoed, alsmede de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad en het treffen van voorlopige voorzieningen, af te wijzen.
2.4.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 mei 2020, heeft de vader verzocht om de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
2.5.
Bij brief met bijlagen van 14 juli 2020 heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep gewijzigd en/of aangevuld en heeft zij verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidende verzoek tot ondertoezichtstelling. Subsidiair verzoekt zij de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten voor de duur van één jaar naar een half jaar.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Rooij;
  • de vader, bijgestaan door mr. Sanli;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.6.1.
De raad heeft bij brief van 15 juli 2020 aan het hof bericht niet ter mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op januari 2020 (productie 18a bij beroepschrift);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 april 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 19 juni 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 juli 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 juli 2020.
2.7.1.
De door de advocaat van de moeder op 16 juli 2020 toegezonden stukken, tegen het overleggen waarvan door de advocaat van de vader uitdrukkelijk bezwaar is gemaakt, zijn gelet op het tijdstip van verzending en de omvang door het hof geweigerd wegens strijd met de goede procesorde.
2.7.2.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft het hof op 12 augustus 2020 een brief met bijlage d.d. 11 augustus 2020 van de raad ontvangen (beslissing op klachten van de moeder d.d. 27 juli 2020).

3.De beoordeling (in beide zaken)

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (België);
Het gezag over de kinderen berust bij de ouders.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vader is een streng orthodox moslim en hij heeft de moeder en de kinderen binnen het huwelijk mishandeld.
Vanaf het moment dat de vader vanwege het einde van de relatie is vertrokken wil [minderjarige 1] niets meer met hem te maken hebben en is er geen contact tussen [minderjarige 1] en de vader. Het is echter niet de moeder die [minderjarige 1] hierin tegenhoudt of belemmert. De moeder heeft geen belang om de omgang tussen de kinderen en de vader tegen te houden.
Zij heeft met haar nieuwe partner een kind, [minderjarige 4] . Haar partner woont in Spanje. Aangezien de moeder geen toestemming heeft gekregen om naar Spanje te verhuizen, probeert zij zoveel als mogelijk met [minderjarige 4] naar Spanje te gaan. De vader belemmert de moeder echter om de kinderen mee te nemen.
Sinds mei 2020 hebben de twee jongste kinderen eveneens geen omgang meer met de vader. De kinderen zijn met lichamelijk letsel van de vader teruggekomen en zij hebben verklaard dat de vader hen heeft geslagen. De moeder heeft aangifte gedaan van kindermishandeling. De moeder begrijpt niet dat de GI hieraan voorbij gaat. De kinderen laten veel weerstand zien om de zorgregeling na te komen, ondanks dat de moeder er alles aan doet om de begeleide contacten tot stand te brengen, hetgeen ook door Anacare wordt gesignaleerd.
Het is belangrijk dat het juiste hulpverleningstraject wordt ingezet, zodat de weerstand bij de kinderen wordt weggenomen. Het toepassen van dwang is niet het geëigende middel.
Gelet op de meest recente ontwikkelingen beaamt de moeder dat er veel zorgen over de kinderen zijn en zij in zoverre in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze bedreiging kan echter binnen het vrijwillige kader worden weggenomen. De moeder staat open voor hulpverlening, hetgeen zij reeds heeft aangetoond. Een ondertoezichtstelling is niet op zijn plaats, temeer nu er geen actueel raadsonderzoek aan ten grondslag ligt.
3.5.
De vader voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vader betwist dat hij de moeder of de kinderen heeft mishandeld en dat hij een streng orthodoxe moslim is. Hij maakt zich zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder, omdat zij steeds iets anders aanvoert om de vader in een kwaad daglicht te stellen.
De vader vermoedt dat de moeder de kinderen manipuleert. Het is haar al eerder gelukt om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] te verbreken en nu houdt zij ook de twee andere kinderen bij de vader weg. De vader vreest dat dit uiteindelijk zal leiden tot ouderverstoting.
De moeder neemt verder allerlei gezagsbeslissingen zonder de vader hierin te betrekken en zij bewandelt geheel haar eigen weg. De vader is niet in staat om met haar te communiceren.
De moeder stelt dat zij meewerkt aan hulpverlening, maar zij heeft al diverse trajecten voortijdig afgebroken en wenst niet mee te werken aan een ouderschapsreorganisatietraject.
Zij probeert enkel te bewerkstelligen dat zij naar Spanje kan verhuizen en zij stelt de belangen van de kinderen niet voorop. De vader maakt zich veel zorgen over de kinderen. Alle drie de kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd.
3.6.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, omdat er al jarenlang sprake is van een forse ex-partnerstrijd. Deze strijd rechtvaardigt een ondertoezichtstelling. Daar komt bij dat er al jarenlang geen contact is tussen [minderjarige 1] en de vader en het contact tussen de jongste kinderen en de vader in mei eveneens is verbroken. De GI maakt zich verder grote zorgen over het welzijn van de kinderen, terwijl er onvoldoende zicht is op hun thuissituatie.
Er zijn vraagtekens en zorgen bij het handelen van de moeder. De moeder laat zich bijstaan door Stichting [stichting] . Deze stichting is door de zus van de moeder opgericht en is in extreme mate bij de moeder en de kinderen betrokken. Er vindt ongewenste inmenging plaats bij school en bij de begeleide omgangsregeling, die overigens niet van de grond komt, waardoor de GI haar taken niet goed kan uitvoeren. De aanwezigheid van de stichting geeft een lading aan de omgang mee - temeer omdat er ook filmopnames worden gemaakt - waardoor bij de kinderen wordt bevestigd dat er iets aan de hand is.
De moeder dient bovendien overal klachten in, waardoor iedereen op zijn hoede is en de aandacht onvoldoende naar de kinderen kan uitgaan. De GI acht het verder verontrustend dat de moeder de kinderen regelmatig thuis houdt van school.
Uit niets is gebleken dat de vader de kinderen mishandelt. De GI is er wel van overtuigd dat de kinderen getraumatiseerd zijn. De zorgen over de kinderen zijn groot. De kinderen hebben een lege blik, knipperen niet met hun ogen en hebben gespannen vuistjes. Zij komen verward en emotieloos over.
[naam] gaat in september starten met een systemische behandeling, zodat er meer zicht gaat komen op de kinderen en wat zij nodig hebben. Voor de tussenliggende periode is Anacare ingezet om de omgang met de vader te begeleiden en zicht te krijgen op de thuissituatie van de kinderen. De omgang is nog niet van de grond gekomen omdat de kinderen volledig blokkeren.
Desalniettemin blijft de GI hierop inzetten, omdat het risico op ouderverstoting steeds groter wordt. Bovendien is de vader in staat om de belangen van de kinderen voorop te stellen en een stap terug te doen indien de situatie hierom vraagt.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
200.276.530/02
3.7.1.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling het verzoek om de ondertoezichtstelling te doen schorsen of opheffen en het verzoek om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te doen schorsen, ingetrokken.
Hieruit maakt het hof op dat de moeder haar grieven in het kader van voornoemde verzoeken niet langer handhaaft. Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in voornoemde verzoeken.
200.276.530/01
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:255 BW kan het verzoek tot ondertoezichtstelling worden ingediend door de raad of door het openbaar ministerie. Tevens is een ouder bevoegd tot het doen van een verzoek indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
3.7.3.
De moeder heeft pas bij brief van 14 juli 2020 verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek. Dit verzoek is door de moeder aangeduid als een vermeerdering van eis.
Ter mondelinge behandeling is namens de moeder betoogd dat voor zover moet worden aangenomen dat sprake is van een nieuwe grief, deze (voldoende) connexiteit heeft met de overige grieven en zij in zoverre bevoegd is om haar gronden aan te vullen..
Namens de vader is aangevoerd dat sprake is van een nieuwe grief, hetgeen op grond van de twee-conclusieregel niet is toegestaan.
3.7.4.
Het hof overweegt als volgt.
Weliswaar heeft de moeder pas in hoger beroep betoogd dat de rechtbank de vader ten onrechte ontvankelijk heeft geoordeeld in zijn verzoek in eerste aanleg, maar niet althans onvoldoende is gebleken dat de vader daardoor in hoger beroep in de goede procesorde is geschaad. Het enkele betoog dat in hoger beroep de twee-conclusie-regel geldt, is daartoe niet voldoende.
Derhalve zal het hof onderzoeken of de vader ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek.
Uit de stukken, in het bijzonder uit de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 25 november 2019 en van 3 januari 2020 en hetgeen ter mondelinge behandeling in hoger beroep is verklaard, is gebleken dat de raad in eerste aanleg expliciet heeft verklaard niet voornemens te zijn een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen in te dienen. Hieruit volgt dat de vader op grond van artikel 1:255 lid 2 BW bevoegd was tot het doen van het verzoek. Op grond hiervan is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek.
3.7.5.
Het hof is van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat is voldaan aan artikel 1:255 lid 1 BW.
Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken zijn de zorgen rondom de kinderen, die in het raadsrapport van 2018 al zijn geconstateerd, enkel toegenomen. Er is sprake van een jarenlange, toenemende ex-partnerstrijd tussen de ouders, waarbij de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan, zij verschillende visies hanteren en zij vanwege hun onderlinge wantrouwen niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren.
De conflicten en het op gang brengen en houden van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen zijn uitermate belastend.
De kinderen ervaren een enorme weerstand om het contact met de vader aan te gaan. De weerstand van [minderjarige 1] bestaat al enige jaren en het is de ouders binnen het vrijwillige kader niet gelukt om hierin verandering te brengen. Sinds mei 2020 is er ook geen omgang meer tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , en lukt het niet om een begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. De kinderen raken steeds meer van de vader verwijderd en de kans op ouderverstoting neemt toe, voor zover hier niet al sprake van is. Voor zover de moeder zich erop beroept dat er in mei 2020 sprake is geweest van kindermishandeling door de vader, hetgeen het hof overigens niet kan beoordelen, onderschrijft dit enkel het oordeel van het hof dat er sprake is van een zorgelijke situatie: indien er sprake is van de gestelde kindermishandeling maar ook indien het ongefundeerde beschuldigingen van de moeder betreft, omdat deze het onderlinge wantrouwen enkel vergroten. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Er zijn ook ernstige zorgen over het emotionele welzijn van de kinderen. Blijkens hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling delen de ouders deze zorgen. De kinderen laten ernstige, traumagerelateerde klachten zien, hetgeen de moeder niet, althans onvoldoende heeft weersproken. Ook is gebleken dat de kinderen met enige regelmaat niet naar school gaan.
Voor zover de moeder stelt dat zij een goede moeder is en dat zij alles in het werk stelt om het contact tussen de kinderen en de vader tot stand te brengen, doet dit er niet aan af dat de kinderen op grond van het voorgaande ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
3.7.7.
Het hof acht het op grond van voornoemde problematiek van belang dat er meer zicht komt op de kinderen en dat de systemische therapie van [naam] , die in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI is ingezet, zo spoedig mogelijk kan starten en niet in gevaar komt.
Alhoewel beide ouders stellen de inzet van [naam] te ondersteunen is het hof van oordeel dat de ouders, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen zelfstandig weg te nemen. Eerdere hulpverleningstrajecten zijn voortijdig beëindigd en voor zover er wel hulpverlening is ingezet, heeft de moeder hierin haar eigen keuzes gemaakt en heeft zij nagelaten om de vader hierin te betrekken.
Niet alleen trekt haar moeder haar eigen plan, het hof acht het daarbij zorgelijk en niet in het belang van de kinderen dat de moeder zich zeer strijdbaar opstelt, waarbij zij niet schroomt om procedures op te starten of klachten in te dienen. Zij laat zich daarbij bijstaan door Stichting [stichting] , hetgeen tot ongewenste inmenging leidt ten aanzien van de hulpverlening die door de GI is ingeschakeld. Niet alleen worden de hulpverleners en/of school hierdoor handelingsverlegen, maar hierdoor wordt de GI ook gehinderd om een goede regie te voeren, terwijl die regie in het belang van de kinderen juist noodzakelijk wordt geacht teneinde de ontwikkelingsbedreiging bij hen weg te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat het hof zich op grond van de gedingstukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, voldoende voorgelicht acht. Nader onderzoek is daartoe niet nodig.
3.8.
Het hof acht een ondertoezichtstelling, en wel voor de duur van een jaar, noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. Niet aannemelijk is geworden dat met een kortere periode kan worden volstaan, te meer nu het traject bij [naam] nog moet worden opgestart.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de betreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.9.
Het hof zal het verzoek van de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen, gelet op de aard van de procedure, afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.276.530/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak 200.276.530/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
3 januari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is 3 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.