ECLI:NL:GHSHE:2020:2725

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
200.270.682_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om opheffing van het bewind, dat was ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Limburg op 12 januari 2018. De rechthebbende was van mening dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond, omdat zijn thuissituatie was verbeterd en hij in staat was om zijn financiën zelf te beheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2020 heeft de rechthebbende zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn moeder, die eerder instabiel was, nu in Hongarije verbleef en dat hij zijn schulden had afgelost. De bewindvoerder was van mening dat het bewind moest blijven bestaan, omdat de rechthebbende impulsief kon zijn en er zorgen waren over zijn financiële situatie. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de zorgen over de rechthebbende niet meer aanwezig waren, en dat hij voldoende in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen, met de nodige begeleiding. Het hof heeft daarom het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind toegewezen, met ingang van 1 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 september 2020
Zaaknummer: 200.270.682/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7884807 BM VERZ 19-2795
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. B.C.A. Reijnders.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de bewindvoerder] h.o.d.n. [bewind] Bewind,
in hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van de rechthebbende,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[de moeder],
op het moment van indiening van het beroepschrift wonende te [woonplaats] , thans verblijvende te Hongarije,
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2019, heeft de rechthebbende het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog zijn verzoek tot opheffing van het bewind toe te wijzen.
2.2.
De bewindvoerder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020. Bij die gelegenheid is gehoord de rechthebbende, bijgestaan door mr. Reijnders.
De bewindvoerder heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling bericht dat zij (vanwege koorts) niet kan verschijnen, maar wel telefonisch bereikbaar is. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling de bewindvoerder telefonisch gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van mr. Reijnders en de bewindvoerder van 27 februari 2020;
  • het V6-formulier van mr. Reijndens van 16 juli 2020 met een bijlage.
2.5.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen:
- de brief van mr. Reijnders van 22 juli 2020 met een bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 12 januari 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Hij heeft in november 2017 zelf de onderbewindstelling verzocht vanwege de problemen in zijn thuissituatie. De bestaande zorgen over hem, die in eerste aanleg door de bewindvoerder naar voren zijn gebracht, vloeien vooral voort uit de problemen van de moeder. Van zorgen over zijn geestelijke of lichamelijke toestand ten gevolge van middelengebruik, verslaving of criminele activiteiten is geen sprake.
Zijn thuissituatie is inmiddels veranderd. De moeder verblijft sinds 20 december 2019 in Hongarije waar zij een nieuwe partner heeft. De rechthebbende verwacht niet dat de moeder de komende vier jaren terug zal keren naar Nederland. Hij kan voorlopig in het ouderlijk huis blijven wonen, omdat de moeder die woning heeft aangehouden.
De rechthebbende heeft zijn rijbewijs gehaald en wil betaald werk gaan zoeken in [plaats] , waar hij veel vrienden heeft. Hij wil niet langer afhankelijk zijn van een uitkering op grond van de Participatiewet en wil een zelfstandig bestaan gaan opbouwen. Zijn schulden zijn in oktober 2019 met behulp van de moeder afgelost. Hij is in staat om van zijn huidige inkomen zijn maandelijkse lasten te voldoen (onder andere de kosten van gas, water en licht van het ouderlijk huis en de kosten van de Renault Scenic die op zijn naam staat) en wil laten zien dat hij zelf zijn financiën kan beheren, zonder bewindvoerder. Hij heeft al een hele tijd bij de bewindvoerder geen extra geld aangevraagd voor extra uitgaven. Hij spreekt de bewindvoerder af en toe. Zijn verhouding met de bewindvoerder is niet heel goed, omdat hij wil dat het bewind wordt opgeheven terwijl de bewindvoerder het bewind in stand wil houden.
Ondanks alle problemen in zijn thuissituatie heeft hij zich staande weten te houden, is hij niet het slechte pad op gegaan en wil en gaat hij aantoonbaar vooruit. De rechthebbende is op deze gronden van mening dat de noodzaak tot bewind niet langer bestaat of dat het bewind niet langer zinvol is. Indien het bewind wordt opgeheven houdt hij wel begeleiding van [begeleider] (hierna: [begeleider] ), zijn voormalige jeugdzorgwerker die thans werkzaam is voor [zorg groep] Zorg Groep.
3.5.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De situatie van de rechthebbende is op dit moment voorzichtig stabiel. De moeder van de rechthebbende blijft instabiel waardoor de situatie van de rechthebbende zo kan veranderen. Daarnaast geldt dat de rechthebbende impulsief dingen koopt. De bewindvoerder erkent dat de rechthebbende al een hele tijd geen extra geld heeft aangevraagd, maar zij moet wel voor de rechthebbende (financiële) kwesties oplossen.
Als de rechthebbende heel graag de opheffing van het bewind wenst, dan zou het hof die kans aan hem kunnen geven. De rechthebbende leert dan om zelf dingen op te lossen. In het geval dat het bewind wordt opgeheven is wel van belang dat de rechthebbende [begeleider] blijft betrekken wanneer dat nodig is.
De bewindvoerder heeft niet de verwachting dat het goed zal gaan als de rechthebbende de kans krijgt om zelf zijn financiën te beheren, maar dan zal opnieuw het bewind kunnen worden aangevraagd. Zij verwacht ook niet dat de rechthebbende in staat is een betaalde baan te houden wanneer hij die gevonden heeft.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel,
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.3.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de zorgen over het welzijn en de financiële situatie van de rechthebbende, die voortkomen uit de problematiek van de moeder, op dit moment niet (meer) spelen. Vaststaat dat de moeder in Hongarije verblijft en daar naar verwachting van de rechthebbende meerdere jaren zal blijven. Verder is het hof gebleken dat na de aflossing van de schulden van de rechthebbende in oktober 2019 er geen nieuwe schulden bij zijn gekomen, dat de rechthebbende voor rijlessen heeft kunnen sparen en dat hij al geruime tijd geen extra geld bij de bewindvoerder heeft aangevraagd.
Wel zijn er nog zorgen over de impulsieve aankopen die de rechthebbende doet en over zijn mogelijkheden om zelfstandig problemen om te lossen. De rechthebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof verklaard dat hij de begeleiding van [begeleider] komende jaren houdt. Daarnaast blijkt uit de – na de mondelinge behandeling ingekomen – e-mailcorrespondentie tussen de advocaat van de rechthebbende en [begeleider] van 21 juli 2020, dat met behulp van [begeleider] passende hulp voor de rechthebbende wordt gezocht om hem te ondersteunen als financiële problemen zouden ontstaan na opheffing van het bewind. De bezwaren tegen opheffing van het bewind worden naar het oordeel van het hof hierdoor voldoende ondervangen.
3.6.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak tot bewind niet langer aanwezig is en dat de rechthebbende voldoende in staat moet worden geacht zijn vermogensrechtelijke belangen zelf, met de bijstand van zijn begeleiding wanneer dat nodig is, behoorlijk waar te nemen.
Het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind zal het hof dan ook alsnog toewijzen. Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 1 oktober 2020 zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 oktober 2019, en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog toe;
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999, wonende aan [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , en wel met ingang van 1 oktober 2020;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in verband met doorhaling in het Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven, en is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.