Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van mr. Reijnders en de bewindvoerder van 27 februari 2020;
- het V6-formulier van mr. Reijndens van 16 juli 2020 met een bijlage.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om opheffing van het bewind, dat was ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Limburg op 12 januari 2018. De rechthebbende was van mening dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond, omdat zijn thuissituatie was verbeterd en hij in staat was om zijn financiën zelf te beheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2020 heeft de rechthebbende zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn moeder, die eerder instabiel was, nu in Hongarije verbleef en dat hij zijn schulden had afgelost. De bewindvoerder was van mening dat het bewind moest blijven bestaan, omdat de rechthebbende impulsief kon zijn en er zorgen waren over zijn financiële situatie. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de zorgen over de rechthebbende niet meer aanwezig waren, en dat hij voldoende in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen, met de nodige begeleiding. Het hof heeft daarom het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind toegewezen, met ingang van 1 oktober 2020.