ECLI:NL:GHSHE:2020:2720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
200.262.766_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige kinderen na scheiding van ouders met problematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2020, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder het eenhoofdig gezag toe te kennen. De moeder verzocht op haar beurt om het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juli 2020, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De vader had in het verleden een wisselende rol in het leven van de kinderen en had moeite om zich aan afspraken te houden. De moeder stelde dat de vader structureel de zorgregeling niet nakwam, wat schadelijk was voor de ontwikkeling van [minderjarige 2], die al onder behandeling was bij een kinderpsychiater. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezag van de vader over [minderjarige 2] te beëindigen, omdat dit in het belang van het kind zou zijn. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende bekend was met de problematiek van [minderjarige 2] en dat er een aanzienlijk risico bestond dat de kinderen tussen de ouders verloren zouden raken.

Uiteindelijk verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot [minderjarige 1] en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezag over [minderjarige 2]. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de zorg voor kwetsbare kinderen, vooral in situaties van scheiding en ouderlijke conflicten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 september 2020
Zaaknummer: 200.262.766/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/258956 / FA RK 18-4972
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Setiaman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. D. Dronkers.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 30 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de moeder in haar verzoek om het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat haar voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toekomt, niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2019, heeft de moeder verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Setiaman;
-de moeder, bijgestaan door mr. R.M.J.K.M. Teeuwen, waarnemend voor mr. Dronkers;
-mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 maart 2019;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 7 mei 2020;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 juli 2020;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 10 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn - voor zover thans van belang - geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend. Tot aan de bestreden beschikking oefenden partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te wijzigen in het eenhoofdig gezag van de moeder, toegewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De relatie van de ouders is in 2016 geëindigd. De moeder is met de kinderen van [plaats] naar Limburg verhuisd. Tussen de vader en de kinderen bestond een tweewekelijkse weekendregeling. Deze regeling verliep de afgelopen jaren wisselend.
In februari 2019 heeft de vader [minderjarige 2] op diens verzoek tijdens een omgangsweekend eerder naar huis gebracht, omdat [minderjarige 2] weigerde zich aan de regels van het gezin van de vader te houden. De moeder heeft dit aangegrepen om de omgang wederom te staken.
De vader heeft in eerste aanleg uit wanhoop aangegeven dat hij afstand van de kinderen zou nemen en dat hij akkoord ging met de beëindiging van zijn gezag. Hij heeft dit enkel gedaan om rust te creëren. Hij beseft nu dat dit geen goede beslissing is geweest. Het gezag hoort bij het ouderschap en de vader wil dat graag behouden. Van desinteresse is absoluut geen sprake.
Het BOR-traject ten aanzien van [minderjarige 2] is inmiddels afgerond. [minderjarige 2] wil graag contact met de vader en andersom geldt dit ook. Uit het traject is naar voren gekomen dat de vader meer leidend en ondersteunend mag zijn in de contacten met de moeder. De vader wil dit graag, alhoewel dit wel lastig voor hem is vanwege zijn eigen beperkingen.
Er is geen sprake van een situatie waarbij de kinderen tussen de ouders klem of verloren dreigen te raken. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders is wisselend. Het is echter van belang dat de vader goed op de hoogte is over de problematiek en behandeling van [minderjarige 2] . De ouders zitten ten aanzien van beslissingen meestal op één lijn en de vader heeft niet de intentie om zich teveel in de beslissingen van de moeder te mengen. In het verleden heeft het gezag ook nooit tot problemen geleid. De vader wil graag zijn rol als ouder nemen en samen met de moeder overleg plegen over de toekomst van [minderjarige 2] .
Alhoewel het de wens van de vader is om óók het gezag over [minderjarige 1] te behouden respecteert hij haar mening, zoals zij aan het hof heeft kenbaar gemaakt. Enkel omdat dit de wens van [minderjarige 1] is zal de vader het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] intrekken. Hij wil wel expliciet laten weten dat hij hoopt dat het contact weer wordt hersteld en dat hij altijd voor haar klaar zal staan.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft altijd open gestaan voor contact tussen de vader en de kinderen. Echter, de vader kwam de zorgregeling structureel niet na, hetgeen schadelijk was voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] , die al langer bij een kinderpsychiater onder behandeling was.
Op het moment dat het tijdens een omgangsweekend bij de vader met [minderjarige 2] lastig werd, heeft de vader [minderjarige 2] naar huis gebracht. De moeder weet nog steeds niet wat er is gebeurd, maar het betekende dat de moeder halsoverkop naar huis moest om [minderjarige 2] op te vangen. Dat de vader liet weten afstand te willen doen van de kinderen, heeft veel onrust bij [minderjarige 2] veroorzaakt.
[minderjarige 2] is inmiddels tot rust gekomen, alhoewel er nog wel sprake is van gedragsproblematiek; voor die problematiek heeft de moeder contact met de Mutsaersstichting en met Anacare.
Er zijn nieuwe, prille ontwikkelingen. Er heeft een BOR-traject plaatsgevonden en [minderjarige 2] wil graag weer contact met de vader. De moeder wil deze contacten graag ondersteunen, maar zij acht het wel van belang dat de omgang begeleid blijft. De vader heeft er moeite mee om zich in een ander in te leven en hij heeft veel sturing nodig.
De ouders zijn niet in staat om gezamenlijke beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn. Er moeten nog veel trajecten voor [minderjarige 2] worden opgestart, zodat er nog veel gezagsbeslissingen moeten worden genomen. De moeder heeft geen goede ervaringen in het verleden met het samen nemen van beslissingen en het delen van schriftelijke informatie met de vader. Weliswaar heeft de vader in het verleden zijn handtekening op formulieren gezet, maar hieraan ging steeds veel strijd vooraf. Bovendien heeft de vader de door de moeder verstrekte informatie regelmatig tegen haar gebruikt door haar er bijvoorbeeld van te beschuldigen dat zij geen goede moeder was. Hierdoor is het vertrouwen van de moeder in de vader verdwenen.
Het is de vader in het verleden niet gelukt om zich aan afspraken te houden, die in het belang van de kinderen zijn. Indien er sprake is van gezamenlijk gezag zal dat wederom tot strijd tussen de ouders leiden, zullen de kinderen tussen de ouders verloren raken en komt hun welzijn in gevaar.
3.6.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Het is positief dat de vader het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] intrekt. Dit de beste beslissing voor haar.
Het is ook positief dat er een BOR-traject heeft plaatsgevonden en dat het contact tussen de vader en [minderjarige 2] is hersteld. Het is voor [minderjarige 2] belangrijk dat de focus op de omgang ligt.
De raad acht het niet in het belang van [minderjarige 2] dat de vader nu wordt hersteld in zijn ouderlijk gezag, omdat dit ertoe kan leiden dat het contact voor [minderjarige 2] opnieuw belastend wordt. Het vertrouwen in de vader dient te worden hersteld waarbij er voor een langere periode sprake is van een onbelast contact tussen de vader en [minderjarige 2] . Verder dient voorkomen te worden dat de vader wordt overvraagd. Gebleken is dat de vader informatie soms anders interpreteert dan is bedoeld, hetgeen ertoe kan leiden dat de ouders elkaar diskwalificeren.
Daarbij is het wel van belang dat de vader voldoende informatie over [minderjarige 2] krijgt, zodat hij op de juiste manier bij [minderjarige 2] kan aansluiten. Mogelijk kan de hulpverlening hierin een rol spelen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
De vader heeft op de mondelinge behandeling zijn verzoek in hoger beroep ingetrokken voor zover dit ziet op de beëindiging van zijn gezag over [minderjarige 1] .
Het hof maakt hieruit op dat de vader zijn grieven ten aanzien van dit verzoek niet langer handhaaft, zodat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om het inleidend verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] te beëindigen en te bepalen dat haar voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] toekomt, af te wijzen.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.7.4.
Het hof acht het op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard in het belang van [minderjarige 2] dat de moeder in staat wordt gesteld om ongehinderd gezagsbeslissingen te kunnen nemen.
[minderjarige 2] is een bovengemiddeld kwetsbaar kind met meervoudige (kindeigen) problematiek.
De verwachting bestaat dat er nog veel hulpverlening voor hem moet worden ingezet.
De vader heeft in het verleden zijn ouderrol wisselend gepakt en hij heeft zijn verantwoordelijkheid jegens [minderjarige 2] onvoldoende kunnen nemen. Vanaf het moment dat de ouders uit elkaar zijn gegaan heeft de vader een beperkte rol in het leven van [minderjarige 2] gespeeld, zowel in het kader van de omgang als bij het nemen van gezagsbeslissingen. Hierdoor is de vader onvoldoende bekend met de problematiek van [minderjarige 2] .
Daar komt bij dat de vader er moeite mee heeft om de informatie over bijvoorbeeld medicatie of hulpverlening goed te kunnen interpreteren. Niet alleen zou de vader hierdoor mogelijk overvraagd worden, er bestaat ook een aanzienlijk risico dat dit, mede gelet op hun stroeve communicatie, tot een nieuwe strijd tussen de ouders kan leiden en de moeder hierdoor gehinderd wordt om de noodzakelijke hulpverlening (of medicatie) voor [minderjarige 2] op te starten. Het feit dat de vader in het verleden wel akkoord is gegaan met eerdere gezagsbeslissingen maakt dit niet anders.
Het hof acht het met de raad van belang dat nu de focus op het contact tussen de vader en [minderjarige 2] blijft liggen. Dit contact is vanwege gebeurtenissen uit het verleden onder druk komen te staan en is recent door middel van een BOR-traject weer hersteld.
Voorkomen moet worden dat [minderjarige 2] opnieuw met teleurstellingen te maken krijgt in het contact met zijn vader.
Het voorgaande laat overigens onverlet dat de moeder de vader wel moet blijven informeren, al dan niet met behulp van de hulpverlening, zodat de vader voldoende in staat wordt gesteld om bij [minderjarige 2] aan te sluiten tijdens de omgangsmomenten.
3.8.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel is dat het voor [minderjarige 2] noodzakelijk is dat het gezag van de vader over [minderjarige 2] beëindigd wordt, zodat het hof de beschikking waarvan beroep, op andere gronden dan de rechtbank en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep, voor zover dit gaat over het gezag over [minderjarige 1] ;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 30 april 2019, voor zover deze gaat over het gezag over [minderjarige 2] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 3 september 2020 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.