In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2020, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder het eenhoofdig gezag toe te kennen. De moeder verzocht op haar beurt om het beroep van de vader ongegrond te verklaren en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juli 2020, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De vader had in het verleden een wisselende rol in het leven van de kinderen en had moeite om zich aan afspraken te houden. De moeder stelde dat de vader structureel de zorgregeling niet nakwam, wat schadelijk was voor de ontwikkeling van [minderjarige 2], die al onder behandeling was bij een kinderpsychiater. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezag van de vader over [minderjarige 2] te beëindigen, omdat dit in het belang van het kind zou zijn. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende bekend was met de problematiek van [minderjarige 2] en dat er een aanzienlijk risico bestond dat de kinderen tussen de ouders verloren zouden raken.
Uiteindelijk verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot [minderjarige 1] en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezag over [minderjarige 2]. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de zorg voor kwetsbare kinderen, vooral in situaties van scheiding en ouderlijke conflicten.