Het hof begrijpt de grief van [appellante] zo dat als uitgangspunt voor de berekening moet gelden dat iedere dag, ongeacht of dit een vakantiedag, compensatiedag of een ziektedag is, voor 8,5 uur moet worden meegeteld. Dit zou dan uitkomen op ruim 184,17 uren gemiddeld per maand (8,5 uur x 5 dagen x 52 weken, en dit dan gedeeld door 12 maanden).
Daarmee ligt de vraag voor hoe partijen de afspraak zoals opgenomen onder r.o. 6.1.b. hebben uitgelegd. De betekenis van deze afspraak moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen jegens elkaar. Daarbij komt het aan op de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over een weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Uit de wijze waarop partijen in de urenstaten de gewerkte uren per dag hebben berekend, blijkt dat deze uren enkel voor de feitelijk gewerkte dagen zijn vastgesteld. Voorts blijkt dat het hier niet gaat om aanwezigheidsuren maar om daadwerkelijk gewerkte uren; de genomen pauze van een half uur wordt daarop in mindering gebracht.
In haar conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [appellante] erkend dat de reguliere arbeidstijd achtenhalf uur per dag bedroeg,
inclusiefpauzes (en eten). Voorts stelt zij:
“Niet blijkt uit deze regeling dat tussen partijen uitdrukkelijk is beoogd af te wijken van de cao horeca, laat staan dat partijen uitdrukkelijk hebben beoogd de arbeidsovereenkomsten, waaronder de arbeidsovereenkomst met eiser voor wat betreft de gemiddelde arbeidsduur, te wijzigen.”
De conclusie van het hof is dat in de kolom “uren” van de urenstaten (waarop reeds in de regel een half uur pauze in mindering is gebracht) is aangegeven welke uren in de berekening van de overuren of minuren moet worden meegenomen en dat dit moet worden afgezet tegen een gemiddelde werkdag van 7,6 uur. Hieruit volgt dan dat deze uren worden afgezet tegen het aantal betaaluren per maand, zijnde 164,67. Daarin zijn de verlofdagen opgenomen als zijnde dagen waarop (fictief) 7,6 uren wordt gewerkt (38 uren per week x 52 weken : 12 maanden). In de berekening zijn deze dagen in die zin neutraal dat daarop noch meeruren noch minuren worden berekend.
Het hof verwerpt de uitgangspunten die [appellante] gebruikt voor de berekening zoals opgenomen in productie 4. Het hanteren van 8,5 uur per SV-dag leidt er niet alleen toe dat de overuren eerst vanaf 8,5 uur per dag worden meegenomen in de berekening, maar ook dat het aantal minuren op een dag met 0,9 uur wordt verhoogd, namelijk afgezet tegen een werkdag van gemiddeld 8,5 uur in plaats van afgezet tegen een werkdag van gemiddeld 7,6 uur. Dat dit de bedoeling van partijen is geweest bij de gemaakte afspraak, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de wijze waarop partijen de regeling hebben uitgevoerd - de registratie van de uren in de urenstaat en de berekening van de uren per dag - blijkt juist dat partijen de feitelijk gewerkte arbeidstijd hebben geregistreerd teneinde aan de hand daarvan de overuren conform de cao te kunnen bepalen.
Bovendien blijkt uit de bij memorie van grieven overgelegde berekening van [appellante] (het urenoverzicht en de urenregistratie) niet hoe daarin de berekening van de “uren gewerkt” tot stand is gekomen: er is geen relatie gelegd met de urenstaten die toch als basis dienen voor de berekening. Bovendien correspondeert de somma van de plus- en minuren uit het ‘overzicht gewerkte uren’ niet met de ‘- of + uren’ uit de urenregistratie. Ook om deze reden kan de berekening van [appellante] niet worden gevolgd.