ECLI:NL:GHSHE:2020:2684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
20-003837-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot straatroof met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats], werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld, gepleegd op 9 september 2015 te Terneuzen. De politierechter had eerder het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar het hof oordeelde dat er nieuwe bezwaren waren gerezen die een vervolging mogelijk maakten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, toegewezen. De verdachte heeft de tenlastelegging ontkend, maar het hof achtte het wettig en overtuigend bewezen dat hij heeft geprobeerd de handtas van de aangeefster af te nemen, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 500,00 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003837-17
Uitspraak : 17 augustus 2020
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-700079-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade in zijn geheel dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de gevorderde proceskosten heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze kosten kunnen worden toegewezen als het hof deze kosten voldoende duidelijk acht.
Door de raadsvrouw van verdachte is bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging dient te worden verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit en, in het geval van een veroordeling, een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen. Voor wat betreft de gevorderde proceskosten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging behoort te worden verklaard, aangezien het openbaar ministerie het vertrouwensbeginsel en de beginselen van behoorlijke procesorde heeft geschonden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In het proces-verbaal van de politie is gerelateerd dat op 15 september 2015 door de officier van justitie is beslist dat de onderhavige poging tot straatroof werd geseponeerd. De parketsecretaris heeft deze sepotbeslissing van 15 september 2015 in een e-mail van 3 juni 2016 aan de raadsvrouw van verdachte bevestigd en daarbij is als grondslag opgegeven dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Op basis van het relaas in het proces-verbaal, de melding daarvan in het documentatie-register en het genoemde e-mailbericht mocht verdachte erop vertrouwen dat de strafzaak betreffende de onderhavige poging straatroof jegens hem was geseponeerd. Na de uitspraak van de politierechter op 8 juni 2016 is er zelfs nog een daad van het openbaar ministerie gevolgd waardoor verdachte erop mocht vertrouwen dat diens zaak was afgedaan. Naar aanleiding van een verzoekschrift tot schadevergoeding wegens ondergaan voorarrest in deze zaak, is in oktober 2016 een conclusie ontvangen van het openbaar ministerie waarin het openbaar ministerie heeft gezegd dat de zaak was geëindigd en dat een mondelinge behandeling van het verzoekschrift niet nodig was en het verzoek voor toewijzing gereed lag.
Niettemin heeft het openbaar ministerie, zonder dat sprake is van gerezen nieuwe bezwaren, strafvervolging tegen de verdachte ingesteld. Anders dan de politie en het openbaar ministerie menen, waren er in het geheel geen nieuwe bezwaren tegen verdachte gerezen en was er enkel sprake van het opnieuw “leuren” met de camerabeelden – die reeds voor de sepotbeslissing voorhanden waren – waardoor nieuwe getuigenverklaringen boven water zijn gekomen. Daarmee heeft het openbaar ministerie gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en de beginselen van de goede procesorde.
Dat de rechter-commissaris die in 2016 in deze zaak is betrokken geen gerechtelijk vooronderzoek heeft bevolen op grond van artikel 255 Wetboek van Strafvordering, levert eveneens een verzuim op dat meegenomen moet worden in de beslissing van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voorzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van goede procesorde.
Het hof heeft bij de beoordeling van de vraag of de goede procesorde toelaat dat na een sepot alsnog vervolging wordt ingesteld aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 255 Sv.
Wanneer blijkt van nieuwe bezwaren, dus verklaringen van getuigen, van verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal die later bekend geworden of niet zijn onderzocht, kan een verdachte, tegen wie een strafzaak eerder – kort gezegd – is stopgezet alsnog vervolgd worden.
Het hof stelt, op basis van het proces-verbaal van de politie, registratienummer PL2000-2015235313, afgesloten op 25 mei 2016 en in het bijzonder gelet op pagina 3 van dat proces-verbaal, vast, dat voorafgaand aan de sepotbeslissing de volgende stukken in het dossier aanwezig waren:
  • de aangifte van mevrouw [aangever] over een poging straatroof d.d. 9 september 2015 (pg. 7-9) waarin zij aangeeft dat de dader een witte jas droeg;
  • de medische verklaring betreffende mevrouw [aangever] d.d. 10 september 2015 (pg. 11);
  • de getuigenverklaringen van [getuige 1] (pg. 14 -15 en pg. 16-17) d.d. 10 september 2015 en d.d. 14 september 2015, die verdachte heeft herkend als de persoon die achter mevrouw [aangever] aan liep;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 14 september 2015 (pg. 48-52) waarin hij aangeeft dat hij ten tijde van de poging straatroof bij [getuige 2] verbleef en dat hij toen een lichtblauwe blouse en een zwarte jas droeg en dat hij bij het Leger des Heils nog een zwarte jas met bontkraag had liggen;
  • het proces-verbaal van inverzekeringstelling d.d. 14 september 2015 (pg. 53), waarbij verdachte ontkent het feit te hebben begaan;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 15 september 2015 (pg. 56-57) waarin hij zich op zijn zwijgrecht beroept. Uit dit proces-verbaal blijkt tevens dat de politie over beelden van een zogenaamde dashcam beschikt en de verbalisant confronteert verdachte met hetgeen daarop te zien zou zijn (pg. 57);
  • de getuigenverklaring van [getuige 2] d.d. 15 september 2015 (pg. 18-19) dat verdachte bij hem heeft geslapen en dat verdachte toen enkel een blauwe jas met ruitjes en verder geen kleding had.
Op basis van voornoemde stukken werd – zo begrijpt het hof – de zaak geseponeerd.
Op 28 maart 2016 – dus na de sepotbeslissing – werd, blijkens pagina 3 van het proces-verbaal (onderaan), nader onderzoek opgestart in deze zaak dat onder andere bestond uit een buurtonderzoek welke de getuigenverklaring van [getuige 3] (pg. 20-21) opleverde. Verder werden de beelden die eerder niet waren uitgewerkt en evenmin waren gebruikt om de identiteit van de daarop aanwezige personen vast te stellen (pg. 4) alsnog uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen (pg. 31). Daarnaast is aangeefster [aangever] aanvullend gehoord (pg. 39), zijn er getuigenverklaringen opgenomen van onder andere [getuige 5] (pg. 24-25), [getuige 4] (pg. 27-28) en van medewerkers van het Leger des Heils (pg. 32, 33 en 76-77). Voorts is door de politie nog een nader proces-verbaal van bevindingen opgemaakt (pg. 75).
Uit voornoemde verklaringen en processen-verbaal van de politie van na 15 september 2015 zijn nieuwe bezwaren jegens verdachte bekend geworden op basis waarvan verdachte kon worden vervolgd. Dat onderzoek had voorheen nog niet plaatsgevonden en daarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 255 Sv. Het feit dat de politie later aanvullend onderzoek doet en dat daaruit ook daadwerkelijk nieuwe bezwaren naar voren komen, maakt niet dat is gehandeld in strijd met de goede procesorde en het vertrouwensbeginsel.
Het feit dat een verzoekschrift tot schadevergoeding wegens ondergaan voorarrest is ingediend en vervolgens bij beschikking van 30 maart 2017 ook schadevergoeding is toegekend, doet daaraan niet af. Het vonnis van de politierechter, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging, was immers bij (op tegenspraak gewezen) arrest van dit hof van 8 februari 2017 al vernietigd. Na toekenning van de schadevergoeding werd het namens verdachte tegen dit arrest ingestelde beroep in cassatie op 13 april 2017 bovendien ingetrokken.
Het hof begrijpt dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het openbaar ministerie tot vervolging is overgegaan zonder dat de rechter-commissaris een machtiging heeft gegeven als bedoeld in artikel 255, lid 4, Sv.
Deze eis wordt inderdaad gesteld in genoemd artikel, maar dan gaat het om de gevallen waarin sprake is geweest van een buitenvervolgingstelling, een beschikking houdende de verklaring dat de zaak is geëindigd dan wel een kennisgeving van niet verdere vervolging, gevallen dus waarin al een vervolging was ingesteld die vervolgens is geëindigd en die onder voorwaarden weer zou kunnen herleven. In de onderhavige zaak is dat niet het geval. Het betreft hier een sepotbeslissing. Er was nog geen vervolging ingesteld. Het bepaalde in artikel 255, lid 4, Sv is dus niet aan de orde, hetgeen betekent dat het openbaar ministerie bij nieuwe bezwaren tot vervolging over kon gaan, zonder dat de rechter-commissaris een machtiging heeft gegeven.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging..
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2015 te Terneuzen, op de openbare weg (de Walstraat), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, de tas van die [aangever] (onverhoeds) heeft vast gepakt en/of vast gehouden en/of aan die tas heeft getrokken/gerukt en/of met die [aangever] heeft geworsteld en/of die [aangever] heeft vastgepakte en/of geduwd, ten gevolge waarvan die [aangever] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 september 2015 te Terneuzen, op de openbare weg (de Walstraat), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [aangever] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
de tas van die [aangever] (onverhoeds) heeft vast gepakt en aan die tas heeft getrokken en met die [aangever] heeft geworsteld, ten gevolge waarvan die [aangever] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2015235313, afgesloten d.d. 25 mei 2016 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 81), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.

1.

Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2015 (pg. 7-9), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] afgelegd op 9 september 2015:
Vandaag, op 9 september omstreeks 22:05 uur, heeft iemand geprobeerd mijn handtas weg te nemen, dit is gebeurd met geweld. Ik kwam van café Du Commerce in Terneuzen. Ik ben vanaf Du Commerce over de markt gelopen in de richting van de Spuistraat. Ik zag een auto aan komen rijden. Vanuit de Spuistraat ben ik linksaf gelopen de Walstraat in. Ik keek achterom en zag ineens iemand achter mij lopen. Deze persoon liep met versnelde pas in mijn richting. Ik kan deze persoon als volgt omschrijven: blanke man, wit gekleurde jas.
De man pakte mijn tas vast bij de hengels. Ik droeg mijn tas over mijn rechterschouder. Ik ben gelijk gaan gillen. In de worsteling ben ik op de grond gevallen. Ik ben op mijn linkerschouder en linkerheup gevallen. Ik heb pijn in mijn schouder en pijn aan mijn linkerheup. Ik bleef nog steeds gillen en de man bleef aan mijn tas trekken. Op een gegeven moment liet de man mijn tas los en zag ik dat hij van mij wegliep. Nadat ik was gevallen, zag ik dat de man van mij weg liep.
De auto die ik eerder in de Walstraat zag rijden, bleek van de bewoner te zijn van de [adres 2] , dhr. [getuige 1] . Dhr. [getuige 1] vertelde dat de man die in versnelde pas mijn richting liep nog naar hem zwaaide. Dhr. [getuige 1] herkende de man als zijnde [verdachte] uit [woonplaats 1] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2.

Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 september 2015 (pg. 14-15), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] , wonende te Terneuzen:

Op 9 september 2015 omstreeks 22:05 uur reed ik in mijn personenauto naar mijn huis (het hof begrijpt: te Terneuzen). Ik passeerde de Walstraat. Voor mij op de weg zag ik een vrouw schuin de Burgemeester Geillstraat oversteken, komende vanuit de Havenstraat/Markt, lopende richting de Walstraat te Terneuzen. Ik zag dat uit diezelfde richting achter haar een manspersoon liep. Hij liep met ietwat versnelde looppas achter haar aan. Ik had goed zicht op de man en herkende hem als zijnde [verdachte] . Ik ken deze jongen, omdat het de neef is van mijn ex-vrouw, [getuige 5] . [verdachte] is de zoon van [vader verdachte] uit [woonplaats 1] . Hij was gekleed in een witte jas. Vervolgens parkeerde ik mijn auto. Vervolgens hoorde ik iemand hard gillen. Toen ik de hoek omliep zag ik de vrouw staan die ik zojuist de weg had over zien steken. Zij vertelde dat een jongen net geprobeerd had haar tas af te pakken die ze bij zich droeg. Ik vroeg haar of ze daarmee die jongen bedoelde met die witte jas. Ik hoorde haar zeggen dat het inderdaad door die jongen gedaan is. De vrouw was erg ontdaan.

3.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2016 (pg. 31), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Naar aanleiding van de straatroof, gepleegd op 9 september 2015 omstreeks 22:10 uur in de Walstraat te Terneuzen heb ik ter beschikking gestelde beelden bekeken. Door een medewerker van de [naam bank] zijn beelden ter beschikking gesteld. Volgens een medewerker van die bank betreffen dit beelden van 9 september 2015 omstreeks 22.05 uur. De camera heeft zicht op de Markt te Terneuzen. Op de beelden is te zien dat er een vrouw aangelopen komt. De vrouw draagt een schoudertas. Op een afstand van ca. 10 meter daarachter loopt in dezelfde richting een man. De man loopt vrijwel is hetzelfde tempo als de vrouw. De man draagt een witte trui met opgestroopte mouwen. Beiden lopen in de richting van het straatje tussen de Markt en de Spuistraat.
Getuige [getuige 1] heeft beelden ter beschikking gesteld die gemaakt zijn met zijn dashcam vanuit zijn auto. Getuige [getuige 1] vertelde mij dat de beelden van de eerder genoemde dag en tijd zijn. Op de beelden is te zien dat het voertuig de Spuistraat op rijdt. Op de beelden is te zien dat de auto ter hoogte van de parkeergarages achter de Walstraat stopt. Daar is te zien dat de man met de witte trui de auto voorlangs kruist. Op enkele meters daarvoor is de eerder genoemde vrouw te zien. De afstand tussen de man en de vrouw is dan ca. 5 à 6 meter. De man loopt iets sneller dan de vrouw. Getuige [getuige 1] vertelde de man als zijnde [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) te herkennen. Het is mij en meerdere collega’s bekend dat [verdachte] regelmatig opgestroopte mouwen draagt.

4.

Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 mei 2016 (pg. 24), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5]

Ik ben de zus van de vader van [verdachte] . Tot een paar jaar geleden was ik getrouwd met [getuige 1] . [verdachte] kwam vroeger toen ik met [getuige 1] getrouwd was heel vaak bij ons thuis. Sterker nog, [verdachte] kwam zowat wekelijk bij ons thuis. [verdachte] is regelmatig bij ons in huis geweest en [getuige 1] was daar toen ook vaak bij aanwezig.
Ongeveer 6 maanden geleden is [verdachte] nog bij mij thuis geweest in ’ [woonplaats 2] , waar ik nu woon.

5.

Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 mei 2016 (pg. 26), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5] :

U toont mij beelden die opgenomen zijn met een dashboardcamera. De dashboardcamera is volgens u vanuit de auto van mijn ex-man, genaamd [getuige 1] . Op de beelden zie ik een jongen lopen met een witte jas. Ik herken deze jongen als de mij bekende [verdachte] . [verdachte] is een neefje van mij. In het verleden heb ik veel voor hem gedaan om het op het rechte pad te houden. Ik herken [verdachte] aan zijn manier van lopen, zijn houding en zijn postuur. Mijn zoon [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4] ) heeft veel met [verdachte] opgetrokken in het verleden.

6.

Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 mei 2016 (pg. 27-28), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4] :

U toont mij de beelden die opgenomen zijn met een dashboardcamera. De dashboardcamera is volgens u vanuit de auto van mijn vader, genaamd [getuige 1] . Ik herken de persoon op de beelden voor de volle 100% als zijnde mijn neef [verdachte] . Ik zie het ook al direct aan zijn opgestroopte mouwen. In onze familie lopen er namelijk meerdere van ons altijd met opgestroopte mouwen. Daarbij komt dat ik hem ook herken aan zijn typische manier van lopen.

7.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2016 (pg. 33), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 25 april 2016 was ik tezamen met collega [verbalisant 2] bij de dag en nachtopvang van het Leger des Heils gevestigd aan [adres 3] te [plaats] . Wij waren daar teneinde het tonen van de beelden waarbij herkenning van een persoon gevraagd werd.
Op 26 april 2016 heb ik naar de dag en nachtopvang van het Leger des Heils, gevestigd aan [adres 3] te [plaats] , gebeld teneinde een nader onderzoek in te stellen. De medewerkster die de telefoon daar toen opnam vertelde mij dat ze de dag ervoor de genoemde beelden had gezien. Ik vroeg haar of ze de haar bekende [verdachte] ooit in een witte jas of trui gezien had.
Ik hoorde haar het volgende zeggen: “De mij bekende [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) is hier vaak geweest bij de dag en nachtopvang en droeg toen regelmatig een witte sweater met een capuchon. Die ziet er min of meer uit als een jas. Ook draagt [verdachte] vaak zijn jas of sweater met mouwen opgestroopt naar boven.”

8.

Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 mei 2016 (pg. 76-77), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 6] :

Ik ben in loondienst bij het Leger des Heils en werk aan de dag en nachtopvang, gevestigd aan [adres 3] te [plaats] . Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte), omdat die in verleden en ook nu weer regelmatig bij de dag en nachtopvang slaapt. U vraagt mij of ik [verdachte] wel eens in een witte jas, trui of sweater zie. Ik weet dat [verdachte] in het bezit was van een witte sweater. Dit was een sweater met volgens mij aan de voorzijde een ritssluiting en de sweater was voorzien van een capuchon. [verdachte] heeft ongeveer een half jaar of een jaar geleden gedurende lange tijd bij ons verbleven en hij had toen een wond aan zijn bovenbil. Hij moest toen regelmatig door mensen van de Thuiszorg verzorgd worden en dat gebeurde toen op onze locatie bij de dag en nachtopvang. Toen had hij ook steeds die witte sweater aan.

9.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2016 (pg. 75), voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 3] :

Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] kwam ik verdachte tegen in de cellengang op het politiebureau te Terneuzen. Ik zag dat verdachte een donkere trui met opgestroopte mouwen droeg. Deze manier van dragen van kleding is voor mij altijd kenmerkend geweest voor verdachte [verdachte] . Ik heb verdachte [verdachte] in het verleden meerdere malen verhoord of onder andere omstandigheden gezien. Iedere keer heb ik gezien dat hij zijn mouwen opgestroopt droeg en dat hij regelmatig zijn mouwen verder opstroopte.
Deze manier van dragen van zijn kleding komt overeen met de wijze waarop de verdachte van genoemde straatroof aan de Walstraat ook zijn kleding droeg, namelijk met opgestroopte mouwen.
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit. Verdachte verbleef ten tijde van het voorval in de woning van [getuige 2] . De dader droeg een witte jas, maar verdachte heeft geen witte kleding. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de heer [getuige 2] en door de moeder van verdachte. De verklaringen in het dossier die zijn afgelegd in 2016, dienen te worden uitgesloten van het bewijs om de navolgende redenen.
De aanvullende verklaring van aangeefster [aangever] is niet geloofwaardig en tegenstrijdig ten opzichte van haar eerdere aangifte. De verdediging is van mening dat deze verklaring niet onafhankelijk en onpartijdig tot stand is gekomen. Daarbij wijst de verdediging onder andere op het feit dat aangeefster in haar aanvullende verklaring zegt dat zij zou zijn vastgepakt door de dader, terwijl zij in haar eerste aangifte heeft verklaard dat de dader alleen haar tas heeft vastgepakt. Ook kan zij zich in haar aanvullende verklaring een jaar na het voorval voor het eerst de opgestroopte mouwen herinneren. Dit is pas naar voren gekomen nadat de beelden zijn gezien door de politie.
Volgens aangeefster en getuige [getuige 1] zou de dader een gewatteerde witte jas hebben gedragen. Medewerkers van het Leger des Heils, waar verdachte regelmatig verbleef, hebben verklaard dat verdachte regelmatig een witte sweater droeg met capuchon. De verdediging merkt op dat er een aanzienlijk verschil zit tussen een gewatteerde witte jas en een sweater met capuchon.
Verder is de tante van verdachte, mevrouw [getuige 5] , gehoord als getuige. Voorafgaand aan het verhoor werd zij gewezen op haar verschoningsrecht. De politie heeft daarbij laten doorschemeren dat er blijkbaar iets gaande was ten aanzien van [verdachte] . De verdediging is van mening dat de politie een leidende en beïnvloedende rol heeft gehad en dat de verklaring van mevrouw [getuige 5] geenszins onpartijdig en onafhankelijk tot stand is gekomen. Voorts speelt mee dat de verstandhouding binnen de [familienaam] vertroebeld is en dat thans sprake is van zeer minimaal contact. De verklaring van [getuige 5] is in strijd met de waarheid.
Ook ten aanzien van de verklaring van [getuige 4] meent de verdediging dat deze niet onpartijdig en onafhankelijk tot stand is gekomen. De politie heeft [getuige 4] voorafgaand aan zijn verhoor gewezen op zijn verschoningsrecht en daarbij vermeld dat de beelden zijn opgenomen via de dashboardcamera van zijn vader. Voordat [getuige 4] zijn verklaring heeft afgelegd zal hij daarover met zijn moeder, getuige [getuige 5] , en zijn vader, getuige [getuige 1] , hebben gesproken. De verdediging meent dat de politie en eventueel ook de vader en moeder van [getuige 4] een leidende en beïnvloedende rol hebben gehad. De verklaring van [getuige 4] is ook in strijd met de waarheid.
De raadsvrouw concludeert dat de manier van onderzoek en opsporing zeer suggestief en sturend is geweest vanuit de politie. Het is de vraag of de afgelegde verklaringen en waarnemingen die zijn gedaan door de getuigen wel onafhankelijk van elkaar zijn gedaan en/of dat er sprake is geweest van beïnvloeding. De raadsvrouw meent dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de goede procesorde en dat er sprake is van een vormverzuim dat niet te herstellen is. Gelet hierop dienen van verklaringen afgelegd in 2016 buiten beschouwing te worden gelaten. In dat geval blijft er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De aanvullende verklaring van de aangeefster [aangever] wordt door het hof niet tot het bewijs gebezigd. Reeds om die reden behoeft het verweer op dat punt geen bespreking.
Uit het dossier volgt dat verdachte de neef is van de getuigen [getuige 5] en [getuige 4] .
[getuige 5] heeft verklaard dat zij in het verleden veel, bijna wekelijks, contact met hem had en hij heel vaak bij hen thuis was. Ook haar zoon [getuige 4] heeft in het verleden veel met verdachte opgetrokken. Gezien de familierelatie en het veelvuldige contact acht het hof het aannemelijk dat [getuige 5] en [getuige 4] verdachte onmiddellijk herkenden van de beelden. Deze herkenning is derhalve naar het oordeel van het hof niet het gevolg van sturend optreden van de politie. Ook het feit dat zij voor het afleggen van hun verklaringen zijn gewezen op hun verschoningsrecht maakt dat niet anders. De verbalisanten hebben [getuige 5] en [getuige 4] voor het tonen van de beelden en het afleggen van hun verklaring gewezen op hun verschoningsrecht, aangezien zij familie zijn van verdachte en dat al aan de politie bekend was. Die omstandigheid brengt niet met zich dat daardoor hun verklaring of herkenning niet tot het bewijs zou kunnen worden gebezigd.
Ook de medewerkster van het Leger des Heils, [getuige 6] , die over verdachte heeft verklaard, kende verdachte goed. Zij heeft aangegeven dat verdachte regelmatig bij hen op de dag en nachtopvang verbleef. Het hof acht het daarom niet aannemelijk dat deze verklaring tot stand is gekomen door beïnvloeding en sturend optreden van de politie.
Tevens ziet het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat voornoemde getuigen-verklaringen niet onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Gelet hierop zal het hof de verklaringen in het dossier die zijn afgelegd in 2016 niet uitsluiten van het bewijs.
Dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan leidt het hof naast voornoemde getuigenverklaringen af uit het feit dat op de beelden is te zien dat de dader opgestroopte mouwen had en dat uit de verklaringen van getuige [getuige 4] , een medewerkster van het Leger des Heils als opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] (pg. 33) en van verbalisant [verbalisant 3] , blijkt dat dit kenmerkend is voor verdachte.
Voorts blijkt uit de beelden en de verklaringen van aangeefster en [getuige 1] dat de dader een witte jas droeg. Verdachte is volgens getuige [getuige 6] in het bezit van een witte sweater met capuchon. Deze witte sweater met capuchon ziet er blijkens de medewerkster van het Leger des Heils als opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] uit als een jas (pg. 33).
Het hof is mitsdien van oordeel dat verdachte de persoon is die achter aangeefster is aangegaan en heeft getracht haar handtas met inhoud van haar schouder af te trekken, met haar heeft geworsteld, waarbij zij ten val is gekomen en aldus heeft getracht die tas te stelen. Het hof gaat derhalve voorbij aan de ontkenning van verdachte en aan hetgeen hij heeft aangevoerd over zijn aanwezigheid op een andere plaats ten tijde van het delict.
Hetgeen [getuige 2] heeft verklaard kan verdachte ook niet disculperen. [getuige 2] heeft weliswaar bevestigd (pg. 18) dat verdachte vanaf 9 of 10 september 2015 bij hem in Terneuzen heeft verbleven, maar heeft daarbij ook verklaard dat hij niet altijd samen met verdachte is geweest en dat hij zich niet meer kan herinneren of verdachte ’s-avonds weg is gegaan. Bovendien heeft hij over de kleding van verdachte zodanig wisselend verklaard (pg. 18 en pg. 30) dat op dat punt geen waarde kan worden gehecht aan zijn verklaring over de beperkte hoeveelheid kleding alsmede de kleur van die kleding waarover verdachte zou beschikken.
Ook de verklaring van de moeder van verdachte van 29 mei 2016, dat zij verdachte nooit met een witte jas heeft gezien en dat zij nooit een witte jas voor hem heeft gewassen, brengt het hof, gelet op het gebezigde bewijs, niet tot een ander oordeel.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt
gepleegd op de openbare weg.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft gepoogd om aangeefster te beroven van haar handtas, waarbij een worsteling tussen de verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden en aangeefster op de grond is gevallen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
Het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat zij vijf jaar na het voorval nog steeds last heeft van angstgevoelens en dat zij beperkingen ervaart in het zich vrij over straat bewegen. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Bij de straftoemeting heeft het hof tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2020, waaruit volgt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is. Uit de documentatie blijkt verder dat de verdachte in de periode 2009-2014 niet is veroordeeld voor een strafbaar feit. Gelet hierop zal het hof aansluiting zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten voor first offenders.
Alles afwegende is het hof, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf neemt het hof de LOVS-oriëntatiepunten voor dit feit voor first offenders als uitgangspunt, te weten 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In deze zaak is echter inmiddels sprake van een fors tijdsverloop sinds het delict. Vanwege het tijdsverloop zal het hof van de 6 maanden gevangenisstraf, 2 maanden voorwaardelijk opleggen.
Daarmee komt het hof uit op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan
2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangever] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2015, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde namens de benadeelde partij tevens proceskosten tot een bedrag van € 263,82 gevorderd. Deze kosten bestaan uit de reiskosten van de reizen voor de heen en terugreis naar de rechtbank Middelburg in eerste aanleg en naar het hof Den Bosch in hoger beroep en voor de artikel 12-procedure. De gemachtigde heeft deze kosten naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld en onderbouwd, nu zij ter terechtzitting in hoger beroep enkel bedragen heeft genoemd en op vragen van het hof geen nadere onderbouwing van die bedragen kon overleggen. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om de gestelde schade aannemelijk te maken. Nu het hof de exacte opbouw en omvang van de gestelde schade niet op eenvoudige wijze heeft kunnen vaststellen, zal het hof de gevorderde proceskosten op nihil vaststellen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde en ten tijde van het wijzen van dit arrest.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 september 2015.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 17 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. J.F. Dekking en M.A.M. Wagemakers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.