ECLI:NL:GHSHE:2020:2677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
20-002766-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal en overtreding van de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 27 augustus 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor diefstal en het besturen van een motorrijtuig terwijl hem dat was ontzegd. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte heeft zijn onschuld betoogd en vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het dossier en de bewijsvoering zorgvuldig bekeken, inclusief de herkenning door verbalisanten en camerabeelden. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede tenlastegelegde feit, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal en het rijden zonder rijbevoegdheid. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden schade door de diefstal.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002766-19
Uitspraak : 20 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 augustus 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-037227-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
postadres [postadres verdachte] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken ter zake het hem onder 2 tenlastegelegde en verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde en aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden zal opleggen. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen
niet-ontvankelijk in de vordering dienen te worden verklaard.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij onschuldig is ten aanzien van alle drie de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit indien het hof niet op basis van een eigen waarneming tot herkenning van de verdachte komt en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof indien het hof wel op basis van een eigen waarneming tot herkenning van de verdachte komt. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van het hof en de hoogte van de gevorderde immateriële schade betwist. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet blijkt dat de indiener van de vordering gemachtigd was om deze namens de benadeelde partij in te dienen en de behandeling van de vordering ook overigens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met als gevolg dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 februari 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bedrijfsauto en/of een grote hoeveelheid gereedschap, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 4 februari 2019 te Alphen, binnen de gemeente West Maas en Waal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur gevestigd aan de [adres 1] heeft weggenomen een hoeveelheid koper en/of een tafelzaag en/of een schroefboormachine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari tot 4 februari 2019 te Diessen, binnen de gemeente Hilvarenbeek, en/of Alphen, binnen de gemeente West Maas en Waal, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, op de [adres 1] te Alphen en/of op de [straatnaam 1] te Diessen, een motorrijtuig, een Peugeot met kenteken [kentekennummer] , heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het de verdachte onder 2 tenlastegelegde. De verdachte zal derhalve voor dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 februari 2019 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek, tezamen en in vereniging met een ander, een bedrijfsauto en een grote hoeveelheid gereedschap, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 1 februari 2019 te Diessen, binnen de gemeente Hilvarenbeek, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, op de [straatnaam 1] te Diessen, een motorrijtuig, een Peugeot met kenteken [kentekennummer] , heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake het hem onder 1 tenlastegelegde indien het hof niet op basis van een eigen waarneming tot herkenning van verdachte komt en zich verlaat op de processen-verbaal van herkenning van verbalisanten. Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat nergens uit blijkt dat verdachte op 1 februari 2019 of op 4 februari 2019 in een auto heeft gereden. Voorts is niet gebleken dat hem op dat moment de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde niet is vereist dat het hof op basis van een eigen waarneming tot herkenning van verdachte komt. Wel dient het hof de betrouwbaarheid van de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te toetsen. Het hof heeft, mede gelet op de kwaliteit van de foto’s in het dossier, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen door deze verbalisanten. Daarbij merkt het hof op dat beide verbalisanten verdachte ambtshalve kennen en dat zij verdachte nog recent hadden gezien. Het hof stelt derhalve aan de hand van de herkenningen van voornoemde verbalisanten vast, dat verdachte degene is die te zien is op de camerabeelden van de diefstal van de bedrijfsauto van [benadeelde partij 2] Het hof verwerpt het verweer en acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voor wat betreft het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof dat [verbalisant 3] op de camerabeelden van de onder 1 tenlastegelegde diefstal heeft gezien dat bij de diefstal twee personen betrokken waren. Deze personen kwamen omstreeks 12:41 uur met een rode Peugeot met het kenteken [kentekennummer] vanaf de [straatnaam 1] te Diessen de plaats delict opgereden. Persoon 1 was de bestuurder van de auto. Deze persoon stapte uit de Peugeot en liep even over de oprit, terwijl de bijrijder in de Peugeot bleef zitten. Vervolgens liep persoon 1 weer richting de Peugeot en stapte aan de bestuurderszijde in, waarna de rode Peugeot omstreeks 12:43 uur wegreed via de [straatnaam 1] in de richting van Hilvarenbeek. Omstreeks 12:53 uur kwam de rode Peugeot weer in beeld en is te zien dat de Peugeot stil stond ter hoogte van de T-splitsing met de [straatnaam 1] . Even later, omstreeks 12:53 uur, kwam een tweede persoon de oprit opgelopen. De rode Peugeot reed kort hierna de [straatnaam 2] in. Persoon 2 stapte in de bedrijfsauto en reed daarmee weg.
Dat verdachte persoon 1 op de camerabeelden is en dus in de Peugeot heeft gereden, leidt het hof af uit het proces-verbaal van herkenning van [verbalisant 1] en de daarbij gevoegde foto’s. Op deze foto’s is de bedrijfsauto van [benadeelde partij 2] . te zien met daarnaast een rode Peugeot. Verder is te zien dat een man naast het geopende portier aan de bestuurderszijde van de rode Peugeot staat. Deze man wordt door [verbalisant 1] herkend als verdachte. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat verdachte persoon 1 op de camerabeelden van de diefstal van de bedrijfsauto is, omdat uit de camerabeelden volgt dat op het moment dat de rode Peugeot naast de bedrijfsauto stond alleen persoon 1 uit de Peugeot is gestapt. Op de bij het proces-verbaal van herkenning van [verbalisant 1] gevoegde foto’s is dus persoon 1 te zien, zijnde verdachte, de bestuurder van de rode Peugeot.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van [verbalisant 3] op pagina 113-114 van het dossier blijkt dat aan verdachte de bevoegdheid was ontzegd om motorrijtuigen te besturen van 5 april 2012 tot en met 31 maart 2019. Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht ook het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een bedrijfsauto met daarin een grote hoeveelheid gereedschap. Dit is een ergerlijk feit waarmee verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en overlast heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte in een auto gereden terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2020, is verdachte reeds eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld ter zake (gekwalificeerde) diefstallen en overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994.
Alles afwegende is het hof, gezien de ernst van het bewezen verklaarde en het strafblad van verdachte, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest met zich brengt.
Vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.043,64. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de machtiging tot het indienen van de vordering overweegt het hof dat uit het dossier blijkt (p. 64) dat [directeur benadeelde partij 2] de directeur is van [benadeelde partij 2] Aangezien de vordering namens [benadeelde partij 2] is ondertekend door [directeur benadeelde partij 2] , is het hof van oordeel dat de vordering door een gemachtigde is ingediend en geen aanleiding bestaat de benadeelde partij op die grond niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Bij de vordering zijn diverse facturen gevoegd, gedateerd kort na de bewezenverklaarde diefstal. De benadeelde partij heeft per factuur aangegeven welke goederen op de factuur wel en welke goederen op de factuur niet dienden ter vervanging van de gestolen goederen. Slechts de eerstgenoemde goederen maken onderdeel uit van de vordering. De omschrijving van een aantal van de goederen op de facturen komt overeen met de omschrijving van de ontvreemde goederen uit het dossier (p. 59 van het dossier). Dat dit niet in alle gevallen één op één overeenkomstig is, maakt niet dat aanleiding bestaat te twijfelen aan de stelling van de benadeelde partij dat al deze goederen dienden ter vervanging van de gestolen goederen. Het hof is derhalve van mening dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat nieuw gereedschap (voor een nieuwwaarde van €12.598,36) gekocht diende te worden ter vervanging van het gestolen gereedschap.
Aangezien de BTW naar het oordeel van het hof niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de benadeelde partij deze in aftrek kan nemen, en de benadeelde partij voorts nieuw gereedschap heeft gekocht ter vervanging van het oude gestolen gereedschap schat het hof de geleden schade aan gestolen gereedschappen op een bedrag van € 7.000,00. Voor het overige zal het hof het meer gevorderde aan gereedschap en de gevorderde BTW afwijzen.
Ten aanzien van de post arbeidskosten/administratie (€ 445,28) zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal hoofdelijk worden opgelegd aangezien verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd en worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2019, zijnde de dag waarop de diefstal heeft plaatsgevonden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] . is toegebracht tot een bedrag van € 7.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van [benadeelde partij 1]
heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.169,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.599,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan [benadeelde partij 1] in zijn vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.598,36 (vijfduizend vijfhonderdachtennegentig euro en zesendertig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.000,00 (zevenduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 februari 2019.

Vordering van [benadeelde partij 1]

Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. N. van der Laan, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 20 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. N. van der Laan en Y.G.M. Baaijens- van Geloven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.