ECLI:NL:GHSHE:2020:2656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
200.277.187_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2017. De rechtbank Limburg had eerder op 10 februari 2020 besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de Raad voor de Kinderbescherming tot voogd te benoemen. De moeder, die in hoger beroep ging, voerde aan dat zij hard werkt aan haar persoonlijke problematiek en dat de contacten met haar moeder goed verlopen. Ze betoogde dat het gezag niet beëindigd moest worden, vooral gezien de onzekerheid over het perspectief van het kind in het pleeggezin.

De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) stelden daarentegen dat de aanvaardbare termijn voor het kind was verstreken en dat het in het belang van het kind was om duidelijkheid te krijgen over zijn toekomst. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat, hoewel er zorgen waren over de stabiliteit van de zorg door de grootmoeder, de moeder haar medewerking verleent aan de benodigde beslissingen voor het kind. Het hof oordeelde dat het gezag van de moeder niet beëindigd moest worden, gezien de omstandigheden en de vooruitgang die zij boekt in haar persoonlijke situatie.

Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een afschrift van de uitspraak zal worden gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant voor het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 augustus 2020
Zaaknummer: 200.277.187/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/269134 / FA RK 19-3430
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
[de pleegmoeder / oma (mz)],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder of oma (mz).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 14 april 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 17 april 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift van 2 juni 2020, ingekomen bij het hof op 8 juni 2020, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De pleegmoeder (oma mz) is, met bericht van verhindering vooraf, niet tijdens de
mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is niet in beeld.
3.3.
[minderjarige] is met ingang van 9 februari 2017 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 9 mei 2020. [minderjarige] is met ingang van 10 februari 2017 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisgeplaatst. [minderjarige] verblijft sinds 17 februari 2017 bij oma (mz).
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 10 februari 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Het gezag van de moeder over [minderjarige] moet niet beëindigd worden. De contacten tussen de moeder en oma (mz) verlopen goed. De moeder is daarnaast hard bezig te werken aan haar persoonlijke problematiek. Zij wacht op een plek om opgenomen te kunnen worden voor de behandeling van haar verslaving. De moeder werkt overal aan mee en heeft nooit enige toestemming geweigerd ten aanzien van [minderjarige] . De aanvaardbare termijn is niet verstreken. Gelet op de gezondheidstoestand van oma, kan die op de lange termijn niet voor [minderjarige] blijven zorgen. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de moeder.
3.6.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. Van [minderjarige] kan niet langer verwacht worden dat hij op zijn moeder wacht en in zijn ontwikkeling stagneert, totdat de moeder haar leven op orde heeft. Er zijn geen signalen bij de moeder dat er sprake is van een stabielere opvoedomgeving of een in remissie zijnde verslaving. Het is in het belang van [minderjarige] dat er duidelijkheid komt over zijn perspectief.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan. Gebleken is dat de moeder op de langere termijn [minderjarige] niet kan bieden wat hij nodig heeft, gelet op haar persoonlijke problematiek. De moeder is snel uit evenwicht en dan niet meer in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Dit patroon lijkt niet te doorbreken. De moeder is niet in staat om [minderjarige] de duidelijkheid, voorspelbaarheid en veiligheid te bieden die hij nodig heeft. Zij komt bovendien de contactmomenten zeer onvoorspelbaar na. De relatie tussen [minderjarige] en de moeder is op zich goed. Het is daarom van belang dat er contact tussen [minderjarige] en de moeder blijft.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW, kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Vast staat dat de moeder het gezag niet misbruikt. Ten aanzien van artikel 1:266 BW onder a, overweegt het hof het volgende.
[minderjarige] is kort na zijn geboorte op grond van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn oma (mz) geplaatst. Hij is inmiddels 3,5 jaar oud en verblijft daar nog steeds. Binnen dit gezin woont ook [zoon] , de andere en inmiddels volwassen zoon van de moeder. De moeder heeft onweersproken aangegeven hard aan het werk te zijn om de omstandigheden die destijds aanleiding gaven voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verbeteren. Zo heeft de moeder inmiddels dagbesteding en is zij aangemeld voor het
12-stappenplan bij [naam] in verband met haar verslavingsproblematiek. Dit traject gaat op korte termijn van start.
Voorts is gebleken dat [minderjarige] druk gedrag vertoont, veel aansturing nodig heeft en er zijn zorgen over zijn spraakontwikkeling. Kentalis onderzoekt op dit moment of [minderjarige] hiervoor eventueel hulpverlening nodig heeft. In dit verband is van belang dat zowel de GI als Pleegzorg hun zorgen hebben geuit over de bestendigheid van het verblijf van [minderjarige] bij oma. De vraag is namelijk of oma, die inmiddels 65 jaar oud is, de zorg voor [minderjarige] op de lange termijn aankan in verband met haar gezondheidstoestand en belastbaarheid. Pleegzorg heeft hierover aangegeven dat er momenten zijn geweest waarop oma wegviel en er niet direct opvang voor [minderjarige] beschikbaar was. De GI heeft in verband hiermee op een zeker moment zelfs een nieuw pleeggezin voor [minderjarige] beschikbaar gevonden. De herplaatsing van [minderjarige] is uiteindelijk niet doorgegaan.
Dit betekent dat het perspectief van [minderjarige] bij oma op dit moment tamelijk onzeker is. Nu ook niet is gebleken dat de moeder haar medewerking niet verleent voor de benodigde beslissingen ten behoeve van [minderjarige] , is het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op dit moment niet op zijn plaats het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen.
3.8.3.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog zal afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 februari 2020;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] , geboren [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.A. Ossentjuk en is op 27 augustus 2020 door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.