Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 30 oktober 2018 ;
- de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] met haar productie 39;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 mei 2019;
- de akte houdende opgave getuigen in contra-enquête en houdende bezwaar tegen verzoek deskundigenbericht;
- het proces-verbaal van contra-enquête van 14 oktober 2019;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] , met haar producties 40 tot en met 42;
- de antwoordmemorie na enquête van [appellanten] .
9.De verdere beoordeling
kanbevelen. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Het hof ziet in dit geval geen grond om een deskundigenbericht te bevelen. De bewijsopdracht betreft in de kern een concrete vraag naar welke werkzaamheden feitelijk/daadwerkelijk door [appellanten] in de betreffende periode zijn uitgevoerd en hoe die gekwalificeerd moeten worden: als reguliere werkzaamheden van een toezichthouder, als uitvoering van beheers- en bestuurstaken of als toezichthoudende werkzaamheden die wat van een toezichthouder (ook in een crisissituatie) mag worden verwacht overstijgen. Dit alles bezien tegen de achtergrond van een ernstige bestuurscrisis binnen [geïntimeerde] . Vervolgens zal de vraag moeten worden beantwoord of er door [appellanten] teveel is gedeclareerd en zo ja hoeveel, zodat dit moet worden terugbetaald.
10.De uitspraak
8 september 2020voor het opgeven door beide partijen van hun verhinderdata voor het getuigenverhoor van de getuige [getuige] in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;