ECLI:NL:GHSHE:2020:2634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
20-004032-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door bedreiging met geweld en brandstichting; strafoplegging met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van poging tot afpersing door bedreiging met geweld en brandstichting. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer.

De verdachte ging in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 augustus 2020 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor een taakstraf in plaats van de gevangenisstraf, met de argumentatie dat de verdachte positieve veranderingen had doorgemaakt, waaronder het afkicken van harddrugs. De advocaat-generaal steunde de oorspronkelijke straf, maar gaf aan dat de door de rechtbank opgelegde straf de ondergrens was.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend was. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden herzien en het contactverbod opgeheven, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte opnieuw contact had gezocht met het slachtoffer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling vastgesteld en de reclassering belast met toezicht op de naleving.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004032-18
Uitspraak: 26 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant
van 20 december 2018 in de strafzaak met het parketnummer 01-860420-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Penitentiaire Inrichting [locatie] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte op 31 augustus 2018 heeft geprobeerd [aangever] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag door die [aangever] te bedreigen met geweld en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte voor dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank een aantal bijzondere gedragsvoorwaarden verbonden, waaronder een contactverbod ten behoeve van het slachtoffer voornoemd.
Van de zijde van de verdachte is tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft uitsluitend een straftoemetingverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de aan de voorwaardelijk opgelegde straf verbonden bijzondere voorwaarden en de strafmotivering.
Op te leggen sanctie
Het hoger beroep van de verdachte is in de kern gericht tegen het door de rechtbank onvoorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf. Ter terechtzitting van 12 augustus 2020 heeft de raadsman van de verdachte het hof verzocht om in de plaats daarvan een taakstraf op te leggen, desnoods voor de maximaal mogelijke duur van 240 uren, met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële omvang en daaraan de bijzondere gedragsvoorwaarden te verbinden die het hof nodig acht.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er inmiddels bij de verdachte sprake is van veranderingen in positieve zin ten opzichte van het beeld dat hij opriep bij gelegenheid van de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg. De raadsman heeft in dit verband opgemerkt dat de verdachte inmiddels is afgekickt van het gebruik van harddrugs en dat hij thans open staat voor begeleiding vanuit de verslavingsreclassering. Voorts hebben de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht dat een taakstraf de verdachte in staat stelt om zelf voor zijn minderjarig kind te kunnen zorgen, nu de moeder van het kind daartoe als gevolg van een ongeval niet in staat is.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat hij, gezien de aard en de ernst van de gedragingen van de verdachte en de mogelijke gevolgen daarvan voor de rechtsstaat, de door de officier van justitie in eerste aanleg gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, op zichzelf passender acht dan de door de rechtbank opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft vervolgens te kennen gegeven dat hij zich niettemin zal aansluiten bij de door de rechtbank opgelegde straf, doch uitsluitend omdat de officier van justitie geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de strafoplegging in eerste aanleg en op grond van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoon van de verdachte is gebleken. De advocaat-generaal heeft daarbij opgemerkt dat wat hem betreft de door de rechtbank opgelegde straf wel de ondergrens is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht, met de rechtbank en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Het hof heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts neemt het hof de bijzondere overwegingen van de rechtbank, die hebben geleid tot de keuze voor de strafmodaliteit en de duur daarvan, over en maakt deze tot de zijne.
Het hof merkt hierbij in het bijzonder nog op dat de ernst van het bewezenverklaarde naar zijn oordeel onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de verdediging bepleite taakstraf, zelfs wanneer deze zou worden opgelegd voor het maximum aantal van 240 uren. Noch de door de verdediging geschetste ontwikkelingen aan de zijde van de verdachte noch de actuele opvoedingssituatie van het kind van de verdachte leiden het hof tot een andere conclusie.
Het hof ziet in het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep wel aanleiding om thans, in afwijking van de beslissing van de rechtbank, af te zien van het opleggen van een contact-verbod ten behoeve van aangever [aangever] . Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het bewezen verklaarde nagenoeg twee jaren geleden heeft plaatsgevonden en dat het hof niet is gebleken van aanwijzingen waaruit volgt dat de verdachte sedertdien opnieuw contact heeft opgenomen, heeft gezocht of heeft gehad met aangever.
Voorts ziet het hof aanleiding om de overige door de rechtbank bepaalde bijzondere gedragsvoorwaarden te herformuleren en/of aan te vullen als hierna te vermelden. Het hof zoekt hiervoor aansluiting bij het in hoger beroep uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 20 december 2019.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de sanctiebeslissing en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
  • zich voor het einde van
  • gedurende die proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • gedurende die proeftijd geen medewerking heeft verleend aan het reclasserings-toezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als na te melden reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel (een van) de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;

stelt als bijzondere voorwaarden:

dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder
begeleidingzal stellen van een door het secretariaat van de stichting Reclassering Nederland, Regio Zuid, nader aan te wijzen (officiële) instelling belast met het uitvoeren van reclasseringswerkzaamheden, te weten Verslavingsreclassering Novadic Kentron, gevestigd te 5231 GS 's-Hertogenbosch, Rompertsebaan 12 (telefonisch bereikbaar op: 073-640 96 96);
dat de veroordeelde zich zal houden aan alle
aanwijzingendie hem in het kader van zijn begeleiding door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich in dat verband uiterlijk binnen twee werkdagen nadat dit arrest onherroepelijk is geworden zal
meldenbij genoemde reclasseringsinstelling en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden zo vaak en zo lang die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde zich voor zijn verslavingsproblematiek zal laten
behandelendoor Novadic Kentron of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering, en dat de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen en de huisregels die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook wanneer dit betekent het innemen van medicatie;
5. dat de veroordeelde, indien de reclassering dit noodzakelijk acht (bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld) en hiervoor een indicatiestelling wordt afgegeven, zal meewerken aan een kortdurende
klinische opnamevoor maximaal 7 weken in een zorginstelling, nader te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing, en zich zal houden aan alle aanwijzingen die hem in het kader van die opname en/of behandeling zullen worden gegeven;
6. dat de veroordeelde zich zal
onthoudenvan het gebruik van verdovende middelen en ter controle op de naleving van dit verbod zal meewerken aan bloedonderzoek of urineonderzoek of andere controlemiddelen, nader te bepalen door de reclassering;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 26 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.