ECLI:NL:GHSHE:2020:2633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
20-004033-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake drugshandel en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018. De verdachte, geboren in 1978 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was schuldig bevonden aan de handel in harddrugs en softdrugs gedurende bijna een half jaar, alsook het voorhanden hebben van deze middelen op de dag van zijn aanhouding. De rechtbank had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte verweer voerde tegen de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De raadsman stelde dat de verdachte niet handelde uit winstbejag, maar om in zijn eigen verslavingsbehoefte te voorzien. Hij wees op positieve veranderingen in het leven van de verdachte, waaronder het afkicken van harddrugs en de wens om voor zijn minderjarig kind te zorgen.

Het hof heeft de argumenten van de verdediging en de advocaat-generaal in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de opgelegde straf van 10 maanden passend was. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar met een verbeterde lezing van de kwalificaties van de bewezenverklaarde feiten. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is op 26 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004033-18
Uitspraak: 26 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2018 in de strafzaak met het parketnummer 01-879730-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [locatie] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard, kort gezegd, dat de verdachte zich gedurende bijna een half jaar samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de handel in meerdere soorten harddrugs (feit 1) en softdrugs (feit 3) en dat de verdachte op de dag van zijn aanhouding diverse harddrugs (feit 2) en softdrugs (feit 4) voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft uitsluitend verweer gevoerd tegen de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
Vonnis waarvan beroep
Met verbeterde lezing van de kwalificaties van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde, verenigt het hof zich met het vonnis van de rechtbank en met de redengeving waarop dit berust.
De kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde behoort te luiden:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De kwalificatie van het onder 4 bewezen verklaarde behoort te luiden:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hoger beroep van de verdachte richt zich tegen deze strafoplegging. Ter terechtzitting van het hof van 12 augustus 2020 heeft de raadsman van de verdachte strafmatiging bepleit en verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet, zoals veel andere dealers, handelde in verdovende middelen om snel veel geld te verdienen, maar enkel om te kunnen voorzien in zijn eigen verslavingsbehoefte aan verdovende middelen. De raadsman heeft in dit verband gewezen op de zich in het dossier bevindende foto’s van de inrichting van verdachtes toenmalige woning, waaruit blijkt dat hij bepaald niet in luxe leefde. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat er inmiddels bij de verdachte sprake is van veranderingen in positieve zin ten opzichte van het beeld dat hij opriep bij gelegenheid van de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg. De raadsman heeft in dit verband opgemerkt dat de verdachte inmiddels is afgekickt van het gebruik van harddrugs en dat hij thans open staat voor begeleiding vanuit de verslavingsreclassering. Ten slotte hebben de verdachte en zijn raadsman aandacht gevraagd voor de wens van de verdachte om zelf voor zijn minderjarig kind te kunnen zorgen, nu de moeder van het kind daartoe als gevolg van een ongeval niet in staat is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank een alleszins passende straf heeft opgelegd en heeft zich bij de strafoplegging in eerste aanleg aangesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht, met de rechtbank en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden. Het hof heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts neemt het hof de bijzondere overwegingen van de rechtbank, die hebben geleid tot de keuze voor de strafmodaliteit en de duur daarvan, over en maakt deze tot de zijne.
Het hof ziet noch in de door de verdediging geschetste ontwikkelingen aan de zijde van de verdachte noch in de actuele opvoedingssituatie van het kind van de verdachte aanleiding om te volstaan, zoals door de raadsman bepleit, met oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, doch met verbeterde lezing van de kwalificaties van het onder 1 en 4 bewezenverklaarde zoals hierboven vermeld.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 26 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.