ECLI:NL:GHSHE:2020:2614

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
200.263.173_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na conflicten tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren in 2006. De moeder, appellante, verzet zich tegen de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 april 2019, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de vader, verweerder, alleen met het gezag werd belast. De moeder stelt dat er geen sprake is van een onoverkomelijke ex-partnerproblematiek en dat zij in staat is om samen met de vader afspraken te maken over belangrijke zaken met betrekking tot [minderjarige]. De vader daarentegen betoogt dat de moeder niet in staat is om samen beslissingen te nemen en dat haar gedrag schadelijk is voor [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat de moeder vaak haar eigen gang gaat, wat leidt tot onduidelijkheid en onrust voor [minderjarige]. Het hof concludeert dat het gezamenlijk gezag beëindigd moet worden om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 augustus 2020
Zaaknummer: 200.263.173/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/257269 / FA RK 18-4358
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.J.E. Habets, voorheen K.M.C. Jansen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G.M. Daemen.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuid—st-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad,
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, Regio Zuid-Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vader tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en tot bepaling van het eenhoofdig gezag van de vader over [minderjarige] , alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 september 2019, heeft de vader verzocht de moeder in haar grieven niet te ontvangen, althans de grieven af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering of aanvulling van de gronden, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , waarnemend voor de gezinsvoogden (zij heeft via een telefoonverbinding de mondelinge behandeling bijgewoond);
- de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daarvan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 17 juli 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de GI van 10 september 2019, ingekomen ter griffie op 11 september 2019;
- de brief van de GI van 27 juli 2020, ingekomen op 27 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is de hierboven genoemde, thans nog minderjarige, [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 31 januari 2012 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de moeder en de vader voortaan het ouderlijk gezag over [minderjarige] gezamenlijk uitoefenen.
Op 17 mei 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is jaarlijks verlengd, laatstelijk van 17 mei 2020 tot 17 mei 2021. Op 20 maart 2017 is [minderjarige] bij de vader uithuisgeplaatst. Bij beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 11 mei 2017 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 26 april 2018.
Bij beschikking van 6 juni 2018 heeft de kinderrechter toestemming verleend, welke toestemming de toestemming van de moeder vervangt, voor de medische behandeling van [minderjarige] voor individuele behandeling en begeleiding door het expertisecentrum leren en gedrag ‘ECGL’ te [plaats] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag beëindigd en de vader alleen met het gezag over [minderjarige] belast.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er is tussen partijen geen sprake van een forse ex-partnerproblematiek, laat staan dat de ouders niet tot afspraken zouden kunnen komen of dat [minderjarige] daarvan de dupe zou zijn, dan wel daar last van zou hebben. De ouders communiceren via de e-mail en Whatsapp met elkaar. Met de GI communiceert de moeder immer via e-mail. De moeder werkt mee met de hulpverlening en staat steeds open voor overleg. De ouders zijn in staat om samen afspraken te maken omtrent gewichtige aangelegenheden betreffende [minderjarige] , ook ten aanzien van omgang, begeleiding en afspraken voor haar therapie en behandeling. De moeder wil er alles aan doen om het contact met vader en de betrokken instanties op gang te houden, zoals dit thans ook gebeurt. Beëindiging van het gezamenlijk gezag is niet noodzakelijk om rust en duidelijkheid te creëren voor [minderjarige] . De moeder wordt door de beschikking van de rechtbank buiten spel gezet.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De door de moeder veertien geformuleerde grieven bevatten louter een ontkenning waarvoor geen, althans onvoldoende onderbouwing is gegeven. De standpunten van de moeder zijn in strijd met, ook door rechters, vastgestelde vaststaande feiten. De daartegen gerichte grieven falen. Na de bestreden beschikking heeft de moeder getracht kinderbijslag voor [minderjarige] te verkrijgen op grond van een niet-bestaand co-ouderschap. Meerdere keren heeft de moeder [minderjarige] niet teruggebracht na het omgangsmoment met [minderjarige] op zondag, terwijl [minderjarige] wel op maandag naar school moet. De ouders kunnen niet met elkaar communiceren en de moeder frustreert iedere poging van de vader om in overleg te komen. Bij beschikking van rechtbank Limburg (Maastricht) van 16 mei 2019 waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] werd verlengd tot 17 mei 2020, heeft de rechtbank overwogen dat onduidelijkheid van gezag van de moeder tot veel onrust en onduidelijkheid voor [minderjarige] zal leiden. Tóch gaat de moeder zonder onderbouwing in hoger beroep. Bij beschikking van het hof van 26 april 2018 heeft het hof een dringend appel gedaan op de moeder om zich niet te verzetten tegen de aanwijzing van de GI om mee te werken aan geadviseerde hulpverlening en tóch werkt de moeder niet mee en moet de GI vervangende toestemming vragen aan de rechtbank. Het procederen gaat maar door met alle kwalijke gevolgen van dien voor [minderjarige] . De moeder heeft daar kennelijk geen oog voor heeft. Handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag zal de strijd om alles wat [minderjarige] aangaat alleen maar erger maken, hetgeen in strijd is met het belang van [minderjarige] en ernstig nadeel voor haar oplevert. De moeder betrekt de vader nodeloos in deze procedure in hoger beroep, zij maakt misbruik van haar procesrecht en zij dient in de kosten te worden veroordeeld.
3.7.
De GI heeft, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De moeder heeft geen inzicht in haar eigen handelen. Na de bestreden beschikking was er voorzichtig een positieve communicatie tussen de ouders en tussen de moeder en de GI. Dat was van korte duur en de contacten verliepen wederom stroef als tevoren. Ana Care is noodzakelijkerwijs betrokken bij de omgang tussen de moeder en [minderjarige] omdat de moeder zich niet aan de afspraken houdt. Zonder overleg met de vader of de GI laat de moeder, in strijd met de feitelijke situatie, de SVB weten dat er sprake is van co-ouderschap en dat zij recht heeft op kinderbijslag. Hoewel de moeder aan [minderjarige] heeft gezegd dat ze toestemming geeft voor [minderjarige] keuze om naar het VMBO te gaan, neemt de moeder [minderjarige] toch mee naar een open dag van een school voor HAVO/VWO. De moeder houdt kittens waar ze zelf niet voor kan zorgen en legt vervolgens de verantwoordelijkheid neer bij [minderjarige] , onder ‘dreiging’ dat de kittens anders op straat worden gezet. Dit alles is niet in het belang van [minderjarige] maar voor eigen gewin van de moeder. De moeder is door de GI vaak uitgenodigd voor een gesprek, maar de moeder verschijnt niet op de afspraak. Hoewel met de moeder besproken is, zowel door de vader als door de GI, dat een hoger beroep en aanhoudende procedures (laatstelijk medio 2018 over de medische behandeling van [minderjarige] ) schadelijk zijn voor [minderjarige] en voor de rust in [minderjarige] leven, komt de moeder toch in hoger beroep. Dat de moeder stelt dat er geen is sprake van een forse ex-partnerstrijd geeft aan dat de moeder onvoldoende inziet hoe belastend de situatie is voor [minderjarige] en hoezeer dit haar belemmert in haar ontwikkeling. [minderjarige] staat tussen de ouders in en zij merkt dat de ouders niet hetzelfde over zaken denken. De moeder heeft een eigen visie op de oorzaak en de aard van de problemen van [minderjarige] die al jaren verschilt van die van de vader, van de GI en van de school. Beëindiging van het gezag is noodzakelijk om [minderjarige] rust en duidelijkheid te geven en de strijd te doen verlagen omdat de juridische toestemming van de moeder voor onder meer school, medische behandeling enzovoort dan niet meer noodzakelijk is. Het is noodzakelijk dat de vader alleen de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] krijgt omdat het de afgelopen jaren is gebleken dat het de ouders niet lukt het gezag samen op een goede manier uit te oefenen. De vader is zeer wel in staat om te denken en te handelen in het belang van [minderjarige] .
3.7.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De raad heeft destijds onderzoek gedaan in verband met het hoofdverblijf van [minderjarige] . In de hoop dat de situatie na bepaling van het hoofdverblijf bij de vader zou stabiliseren achtte de raad toen wijziging van gezamenlijk gezag een brug te ver. Dat ligt nu anders. Er is veel hulp ingezet, soms geeft de GI meer ruimte, maar de moeder gaat over grenzen heen en de situatie is weer terug bij af. De raad ziet geen ander traject dan het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag bij de vader te bepalen. De vader kan samenwerken met de GI en hij denkt in het belang van [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan beide gronden is voldaan. Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling en mede gelet op de reeks gebeurtenissen na de bestreden beschikking blijkt dat het voor de ouders onmogelijk is om samen beslissingen te nemen, met als gevolg dat [minderjarige] klem raakt tussen de ouders. Niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Ook is wijziging in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Bij de mondelinge behandeling valt op dat de moeder niet in staat is om te luisteren en als de vader, of een van de andere aanwezigen, spreekt interrumpeert zij voortdurend, hetgeen maakt dat een dialoog niet van de grond komt. Het hof overweegt verder dat gebleken is dat de moeder het veelal niet eens is met de vader, dat zij een eigen visie heeft op de situatie van [minderjarige] die haaks staat op die van de vader (als ook op die van de GI en van de school). De moeder gaat haar eigen gang; zij trekt volstrekt haar eigen plan. De moeder doet voortdurend een appel op [minderjarige] waardoor [minderjarige] klem raakt tussen de ouders. De ouders blijken niet in staat gezamenlijk beslissingen te nemen. Na de bestreden beschikking en zonder toestemming van de vader en de GI meldt de moeder [minderjarige] aan bij ’Yes We Can Clinics’ en meldt zij de SVB dat er, in strijd met de feitelijke situatie, sprake is van een co-ouderschap. De moeder brengt [minderjarige] op zondag na de omgang niet terug naar de vader, terwijl [minderjarige] op maandag weer naar school moet. De moeder geeft toestemming voor de keuze van [minderjarige] om naar het VMBO te gaan en daarna neemt ze [minderjarige] tóch mee naar de open dag bij een HAVO/VWO school. De vader staat open voor hulpverlening, terwijl de moeder door haar standpunten en opstelling de belangen van [minderjarige] uit het oog te verliest en zij zich niet bewust lijkt te zijn van de negatieve consequenties voor [minderjarige] . Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.9.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 19 april 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de kosten van dit hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M Lamers, C.A.R.M. van Leuven en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 20 augustus 2020 in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.