5.1De burgemeester betwist dat verzoekers (spoedeisend) belang hebben bij het
treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe heeft de burgemeester aangegeven dat (het college van burgemeester en wethouders van) de [beheerder 1] , uit hoofde van zijn rol als beheerder en op grond van zijn privaatrechtelijke bevoegdheid daartoe, verzoekers de toegang tot het terrein heeft ontzegd waar de voor hen geldende gebiedsverboden van toepassing zijn. Gelet hierop kunnen verzoekers volgens de burgemeester met het onderhavige verzoek niet het beoogde doel bereiken.
Met betrekking tot de stelling van de burgemeester dat het spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening zou ontbreken gelet op het feit dat verzoekers ook privaatrechtelijk de toegang tot het terrein is ontzegd door het college als beheerder van het terrein, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers ter zitting hebben aangegeven dat zij aan deze gebiedsontzeggingen geen waarde toekennen.
De voorzieningenrechter herhaalt - wellicht ten overvloede - dat zij zich niet heeft
uitgesproken over de privaatrechtelijke ontzeggingen van de toegang tot het terrein door het college van burgemeester en wethouders van de [beheerder 1] . Deze uitspraak heeft uitsluitend tot gevolg dat het op grond van het publiekrecht door de burgemeester opgelegde gebiedsverbod ten aanzien van verzoekers wordt geschorst.
6. Een afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL2000-2017290922-11, d.d. 22 oktober 2019 (p. 1-3), betreffende het relaas van verbalisant [Verbalisant] , alsmede de bijbehorende bijlage (hof: luchtfoto [naam camping] ), voor zover inhoudende:
[naam camping] is gelegen op het perceel gelegen tussen de [Adres camping] , [Adres camping] en de [Adres camping] in [Adres camping] , [beheerder 1] . Rondom de gehele camping is een omheining in de vorm van een hekwerk.
Aan de zijde van de [Adres camping] is de toegang tot het campingterrein.
De ingang voor campinggasten en/of bezoekers is te bereiken via de parallelweg van de Bredaseweg waarbij men meteen het terrein van de camping betreedt.
Meteen aan het begin van de toegang staat zowel links als rechts van deze toegang blauwe borden met het witte opschrift:
Verboden toegang voor onbevoegden, art. 461 wetb. v. strafr.
De genoemde blauwe bordjes waren 3 december 2017 al aanwezig en zijn nog steeds aanwezig.
Bij deze ingang aan de zijde van de [Adres camping] is het hekwerk onderbroken en staat er links van de ingang een groot bord met opschrift: [naam camping] .
Vanaf de openbare weg legt men een afstand af van ongeveer 75 meter over het terrein van de camping eer men bij de slagboom komt die bestemd is/was om het gemotoriseerde verkeer tegen te houden c.q. te controleren.
Ik, verbalisant, heb gezien dat de op 3 december 2017 aangehouden verdachten [Verdachte] en [medeverdachte 1] , beiden te voet vanaf de openbare weg, ongeveer 75 meter het campingterrein op zijn gelopen.
Bij dit proces-verbaal heb ik een print van Google maps met daarop (…)aangegeven het traject dat de verdachte [Verdachte] en [medeverdachte 1] op het terrein van de camping hebben afgelegd/gelopen.
7. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 juni 2018, voor zover inhoudende:
Politierechter:
[Verdachte] heeft ook gezegd dat hij daar was, is u ook gevorderd het terrein te verlaten?
[Verdachte] :
Dat klopt, ik was daar ook op 3 december 2017, ik denk wel dat ik toen ook gevorderd ben het terrein van [naam camping] te verlaten.
8. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 06 augustus 2020, voor zover inhoudende:
“Ik heb zelf de blauwe bordjes ‘Verboden toegang voor onbevoegden, art. 461 wetb. v. strafr.’ bij de toegang via de ventweg opgehangen.
Ik bevond mij op de weg voor de slagboom, ter hoogte van de deur van de receptie. Dit is het gebouw net naast de letter D, gelet op de bijlage van het aanvullend opgemaakte proces-verbaal. Het klopt dat de beveiliger mij heeft gezegd dat ik [naam camping] moest verlaten.”
9. Een uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:2846) houdt onder meer in: In een brief van de Brandweer Midden en West-Brabant van 2 februari 2017 is het resultaat van een integrale handhavingsactie beschreven waarbij is geconstateerd dat er geen sprake is van voldoende brandveilig gebruik van [naam camping] , onder meer omdat doorgaanswegen op diverse plaatsen zijn geblokkeerd, binnen vrij te houden zones bouwwerken zijn gerealiseerd en de aangetroffen brandkranen gedurende lange tijd niet zijn onderhouden. (…)
Ten aanzien van de volksgezondheid heeft het college diverse rapporten overgelegd van de GGD West-Brabant, waaronder een rapport van maart 2017. In dat rapport zijn de bevindingen van op 17 januari en 14 februari 2017 uitgevoerde controles beschreven. Tijdens deze controles zijn de bewoners van de camping in beeld gebracht en is onderzoek gedaan naar de binnenmilieus van de caravans, de leefomgeving van de publieke ruimten en de hygiënezorg.
In het rapport wordt geconcludeerd dat het vanwege de vaak slechte gezondheids- en sociaalmaatschappelijke situatie van bewoners en veiligheidsrisico's ongezond is om te wonen op [naam camping] en dat de leefsituatie en leefomgeving van een deel van de bewoners niet in overeenstemming is met artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Ten aanzien van de openbare orde is bij het besluit van 23 juni 2017 een overzicht gevoegd van het aantal incidenten op of rondom [naam camping] dat is vastgelegd in het politiesysteem BVH in de periode januari 2014 tot en met 20 maart 2017.
Dit overzicht bevat ruim 1700 mutaties waaronder meldingen van mensenhandel, illegale prostitutie, (kinder)misbruik, mishandeling, overlast, brandstichting en drugshandel.
10. Een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voorzieningenrechter afdeling bestuursrecht van 30 november 2017 ( ECLI:NL:RBZWB:2017:7804), houdt onder meer in: De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de [beheerder 1] (het college) hebben op 9 juni 2017 vanwege de woon- en leefsituatie op [naam camping] aan de exploitante, [camping] het voornemen kenbaar gemaakt om de camping te sluiten. Daarbij is aangegeven dat de sluiting op zijn vroegst op 4 augustus 2017 zal plaatsvinden en dat de bewoners, op dat moment in ieder geval de 535 in de gemeentelijke basisregistratie geregistreerde personen, in een jaar tijd gefaseerd herhuisvest zullen worden.
Op 22 juni 2017 heeft de exploitante bekend gemaakt dat de exploitatie van [naam camping] al op 3 juli 2017 gestaakt zal worden en dat iedereen op die dag na 12:00 uur het terrein verlaten dient te hebben en dat de water- en stroomvoorziening gestaakt zal worden.
Dit voornemen van de exploitante doorkruiste de herhuisvestingsplannen van de [beheerder 1] . Gevreesd werd dat niet tijdig adequate opvang geregeld zou kunnen worden voor een groot aantal hulpbehoevende bewoners. Dit vooruitzicht heeft geleid tot een bijeenkomst van het Regionaal Beleidsteam van de Veiligheidsregio Midden- en West- Brabant. Tijdens deze bijeenkomst heeft de voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant vastgesteld dat sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis. De voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft daarop het besluit genomen om op te schalen naar fase 4 van de
Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure (GRIP).
Om het gemeentelijke opvangplan veilig te stellen en een aanstaande crisis te voorkomen hebben de burgemeester en het college de camping per 23 juni 2017 gesloten en het beheer ervan overgenomen.
(…)
Met betrekking tot de stelling van de burgemeester dat het spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening zou ontbreken gelet op het feit dat verzoekers ook privaatrechtelijk de toegang tot het terrein is ontzegd door het college als beheerder van het terrein, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers ter zitting hebben aangegeven dat zij aan deze gebiedsontzeggingen geen waarde toekennen. Zij betwisten dat het college de bevoegdheid heeft om een eigenaar de toegang tot zijn eigendommen te ontzeggen. In de visie van verzoekers betekent schorsing van het bestreden besluit dan ook dat zij het terrein kunnen betreden. Het is dan eventueel aan de strafrechter om te beoordelen of sprake is van
huisvredebreuk, zoals door burgemeester is gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent voor beantwoording van deze vraag. Het is niet aan de bestuursrechter, en al helemaal niet in haar hoedanigheid als voorzieningenrechter, om zich uit te spreken over de rechtmatigheid van een privaatrechtelijke ontzegging van de toegang.
(…)
De voorzieningenrechter herhaalt - wellicht ten overvloede - dat zij zich niet heeft
uitgesproken over de privaatrechtelijke ontzeggingen van de toegang tot het terrein door het college van burgemeester en wethouders van de [beheerder 1] . Deze uitspraak heeft uitsluitend tot gevolg dat het op grond van het publiekrecht door de burgemeester opgelegde gebiedsverbod ten aanzien van verzoekers wordt geschorst.