In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de gemeente Weert, naar aanleiding van een crisismaatregel die door de burgemeester was opgelegd op 9 januari 2020. De maatregel, die duurde tot 13 januari 2020, werd opgelegd op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). [Appellante] heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank Limburg heeft op 25 februari 2020 de maatregel gegrond verklaard, maar slechts een schadevergoeding van € 200,- toegekend aan [appellante]. Onvrede over de hoogte van deze schadevergoeding leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2020 is de ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente betoogde dat [appellante] niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep op grond van artikel 7:6 lid 6 Wvggz, omdat het verzoek om schadevergoeding onlosmakelijk verbonden zou zijn met het beroep tegen de crisismaatregel. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:12 Wvggz zowel bij een afzonderlijk verzoekschrift als bij het beroepschrift tegen een crisismaatregel kan worden gedaan, en dat hoger beroep tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding niet is uitgesloten.
Het hof heeft [appellante] ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, maar de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in een aanhangig cassatieberoep. Dit betekent dat de uiteindelijke beslissing over de schadevergoeding nog niet is genomen, en dat het hof de voortgang van de procedure bij de Hoge Raad in de gaten zal houden.