ECLI:NL:GHSHE:2020:2583

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
200.278.604/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de gemeente Weert, naar aanleiding van een crisismaatregel die door de burgemeester was opgelegd op 9 januari 2020. De maatregel, die duurde tot 13 januari 2020, werd opgelegd op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). [Appellante] heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank Limburg heeft op 25 februari 2020 de maatregel gegrond verklaard, maar slechts een schadevergoeding van € 200,- toegekend aan [appellante]. Onvrede over de hoogte van deze schadevergoeding leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2020 is de ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente betoogde dat [appellante] niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep op grond van artikel 7:6 lid 6 Wvggz, omdat het verzoek om schadevergoeding onlosmakelijk verbonden zou zijn met het beroep tegen de crisismaatregel. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:12 Wvggz zowel bij een afzonderlijk verzoekschrift als bij het beroepschrift tegen een crisismaatregel kan worden gedaan, en dat hoger beroep tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding niet is uitgesloten.

Het hof heeft [appellante] ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, maar de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in een aanhangig cassatieberoep. Dit betekent dat de uiteindelijke beslissing over de schadevergoeding nog niet is genomen, en dat het hof de voortgang van de procedure bij de Hoge Raad in de gaten zal houden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 augustus 2020
Zaaknummer: 200.278.604/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/273880 / BZ RK 20/96
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.J.M. Houben,
tegen
de gemeente Weert,
zetelende te Weert,
verweerster,
hierna te noemen: de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 mei 2020, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de hoogte van de toegekende schadevergoeding, en:
- alsnog te bepalen dat aan [appellante] een aanzienlijk hogere schadevergoeding zal worden toegekend naar billijkheid door het hof te bepalen;
- de gemeente te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s),
een en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
De mondelinge behandeling, die uitsluitend betrekking had op de ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep, heeft plaatsgevonden op 20 juli 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens [appellante] mr. Houben;
  • de gemeente, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2].
[appellante] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 februari 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, te weten een pleitnotitie en het V-formulier van 20 juli 2020 met als bijlage productie 5.

3.De beoordeling

3.1.
De burgemeester van de gemeente [woonplaats] heeft op 9 januari 2020 een crisismaatregel ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) aan [appellante] opgelegd. Deze maatregel heeft geduurd tot 13 januari 2020.
3.2.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 28 januari 2020, heeft [appellante] ex artikel 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde maatregel. [appellante] heeft hierbij tevens verzocht aan haar een schadevergoeding naar billijkheid toe te kennen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel van 28 januari 2020 gegrond verklaard ten aanzien van het niet informeren van [appellante] (artikel 7:2 lid 2 Wvggz) en ten aanzien van het niet horen van [appellante] door de burgemeester (artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz). De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de gemeente [woonplaats] veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 200,- aan schadevergoeding aan [appellante].
3.4.
[appellante] kan zich met deze beschikking niet verenigen wat betreft de hoogte van de aan haar toegekende schadevergoeding en zij heeft hiervan in zoverre hoger beroep ingesteld.
3.5.
Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [appellante] tevens beroep in cassatie heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, behoudens voor zover daarbij aan haar een bedrag aan schadevergoeding is toegekend. De gemeente heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen de gegrondverklaring van het beroep zowel ten aanzien van het niet informeren van betrokkene, als ten aanzien van het niet horen van betrokkenen door de burgemeester. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.6.
De gemeente stelt dat [appellante] op grond van artikel 7:6 lid 6 Wvggz niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Zij betoogt dat het verzoek om schadevergoeding onlosmakelijk is verbonden met het beroep tegen de crisismaatregel.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Artikel 7:6 Wvggz regelt de procedure bij de rechter voor een door een betrokkene ingesteld beroep tegen een crisismaatregel. Deze bepaling sluit in lid 6 hoger beroep uit tegen de beslissing van de rechter op een dergelijk beroep.
Op grond van artikel 10:12 Wvggz kan een betrokkene de rechter schriftelijk en gemotiveerd verzoeken om schadevergoeding door de gemeente indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel. Hoger beroep tegen de beslissing is in dit artikel niet uitgesloten.
Het hof leidt uit het systeem van de wet af dat een verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:12 Wvggz zowel bij een afzonderlijk verzoekschrift als bij het beroepschrift tegen een crisismaatregel kan worden gedaan. Gelet hierop deelt het hof niet het standpunt van de gemeente dat ingeval het verzoek om schadevergoeding bij het beroepschrift wordt gedaan, het appelverbod van artikel 7:6 lid 6 Wvggz ook de beslissing op het verzoek om schadevergoeding omvat.
3.7.2.
Uit de parlementaire geschiedenis (toelichting bij de vierde nota van wijziging, Kamerstukken II 2016/17, 32399, nr. 39, p. 30) blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is dat voor de procedure bij de rechter het bepaalde in de Wvggz uitgangspunt is, waarbij de bepalingen inzake de verzoekschriftprocedure van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aanvullend werken (en dan van overeenkomstige toepassing zijn). Het moet er daarom voor worden gehouden dat deze bepalingen ook bij de beslissing van de rechter op een verzoek om schadevergoeding aanvullend van toepassing zijn.
Uit artikel 60 van de Wet op de rechterlijke organisatie in samenhang met artikel 358 Rv volgt dat hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de rechter op het verzoek om schadevergoeding.
Het voorgaande betekent dat [appellante] ontvankelijk is in het hoger beroep.
3.8.
Echter, nu zowel [appellante] als de gemeente, op de grond dat de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel, (incidenteel) cassatieberoep hebben ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, staat niet onherroepelijk vast of er een of meer gronden voor schadevergoeding bestaan. Dit leidt ertoe dat het hof de behandeling van deze zaak zal aanhouden in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in het aanhangige cassatieberoep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] ontvankelijk in het hoger beroep;
houdt de behandeling van de zaak aan totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in het aanhangige cassatieberoep;
verzoekt de meest gerede partij het hof te berichten over de voortgang van de procedure bij de Hoge Raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en
A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.