ECLI:NL:GHSHE:2020:2574

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
200.273.445_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na problematische schuldensituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, die in een problematische schuldensituatie verkeert, had eerder een minnelijk voorstel ontvangen van de grootste crediteur, de gemeente. Dit voorstel was echter gewijzigd, wat leidde tot een onhoudbare situatie voor de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat is om aan de voorwaarden van de gemeente te voldoen, die eiste dat hij gedurende 10 jaar 32 uur per week zou blijven werken. Gezien de medische situatie van de appellant, die lijdt aan psychosen en angststoornissen, is het onzeker of hij aan deze eis kan voldoen. Het hof heeft de correspondentie van de gemeente, de beschermingsbewindvoerders en de advocaat van de appellant in overweging genomen en geconcludeerd dat het voorstel van de gemeente niet redelijk is. De appellant heeft al enige tijd afgelost op zijn schulden en is stabiel in zijn situatie. Het hof heeft daarom besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de appellant alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, waarbij de griffier van het hof opdracht heeft gekregen om de rechtbank Oost-Brabant van deze uitspraak op de hoogte te stellen voor de benoeming van een rechter-commissaris en bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 13 augustus 2020
Zaaknummer : 200.273.445/01
Zaaknummers eerste aanleg : 351775 / FT RK 19/746 (dwangakkoord)
351777 / FT RK 19/747 (schuldsaneringsregeling)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. G.J.B.C. Maton te 's-Hertogenbosch.
Als vervolg op de door dit hof op 12 maart 2020 gewezen tussenarrest (hierna: het tussenarrest).

5.Het tussenarrest

5.1.
Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak voor een periode van 3 maanden aangehouden teneinde [appellant] en zijn advocaat en de beschermingsbewindvoerders gelegenheid te geven in overleg te treden met de gemeente om, onder overlegging van het tussenarrest aan de gemeente, te bezien of duidelijkheid kan worden verkregen omtrent het voorstel dat de gemeente thans voor ogen staat, in het bijzonder ten aanzien van de aspecten als in rechtsoverweging 3.8.2. van het tussenarrest weergegeven.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft nader kennisgenomen van:
- de brief met bijlage van de gemeente van 15 mei 2020;
- de brief van de beschermingsbewindvoerders van 8 juni 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] van 9 juni 2020.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat de door de gemeente, de beschermingsbewindvoerders en de advocaat van [appellant] aan het hof toegezonden correspondentie, dit naar aanleiding van hetgeen onder r.o. 3.8.2. en 3.8.3. van het tussenarrest is overwogen, voor het hof geen reden is om een hernieuwde mondelinge behandeling te gelasten. De zaak zal derhalve op de thans beschikbare stukken worden afgedaan.
7.2.1.
Uit de inhoud van de brief van de gemeente van 15 mei 2020 blijkt – kort weergegeven - dat de gemeente vasthoudt aan het beslag en aan de beslagvrije voet maar wel met een restrictie op de duur van het beslag (als hierna te benoemen), met dien verstande dat - aldus de gemeente - [appellant] dan niet (nog) minder moet gaan werken dan 32 uur per week. De gemeente geeft feitelijk aan dat haar eerdere voorstel, inhoudende dat de gemeente wil volstaan met een afdracht van een bedrag (€ 496,42), hetgeen toen niet de gehele afloscapaciteit boven beslagvrije voet omvatte, niet langer geldt.
Op basis van de thans berekende aflossingscapaciteit van € 220,62 per maand (boven de beslagvrije voet) en hetgeen [appellant] reeds op de vordering heeft afgelost, zou dit volgens de gemeente betekenen dat [appellant] nog 103 maanden op de vordering zou moeten aflossen conform het maximale bedrag van de afloscapaciteit en dat het beslag eerst na november 2028 zou worden opgeheven.
7.2.2
De beschermingsbewindvoerders hebben zich in hun brief van 8 juni 2020 op het standpunt gesteld dat zij niet akkoord gaan met het voorstel van de gemeente en verzocht [appellant] toe te laten tot de WSNP. De beschermingsbewindvoerders hebben daarbij in de eerste plaats aangevoerd dat niet kan worden gegarandeerd dat [appellant] , die vanwege een eerdere psychose in een instelling verblijft, gedurende 10 jaar 32 uur per week blijft werken. Daarnaast zijn de beschermingsbewindvoerders van mening dat het onterecht is dat [appellant] 10 jaar lang € 220,62 per maand op de vordering van de gemeente moet aflossen, terwijl zijn ex-partner, die eveneens bij hen onder beschermingsbewind staat, van de gemeente een saneringskrediet krijgt van € 1.985,66, waarin de vordering van de gemeente is meegenomen.
7.2.3.
Bij de brief van de advocaat van [appellant] van 9 juni 2020 bevindt zich een medisch informatieformulier van het UWV (productie 5), waarin valt te lezen dat bij [appellant] niet-organische psychosen en angststoornissen zijn gediagnosticeerd en dat hij op basis van deze medische gegevens niet meer kan werken dan 32 uur per week.
7.3.
Het hof is op basis van deze nadere gegevens van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat op dit moment [appellant] niet meer uren kan werken dan 32 uur per week, terwijl niet gegarandeerd is dat hij dit 10 jaar lang zal kunnen volhouden. Het hof begrijpt de brief van de gemeente van 15 mei 2020 aldus dat voor de gemeente het 32 uur blijven werken een harde eis is die het in stand houden van het voorstel tot 2028 schraagt.
De Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningsschap Regio [regio] ( [gemeenschappelijke regeling] ) heeft op grond van de tussen [personeelsvoorziening] Personeelsvoorziening BV en [appellant] op 16 december 2019 gesloten uitzendovereenkomst bij besluit van 17 februari 2020 vastgesteld dat de loonkostensubsidie voor [appellant] over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 € 1.300,12 voor 70% van de werkgeverslasten per maand bedraagt (productie 4 en 5 bij brief van de advocaat van 9 juni 2020), hierbij uitgaande van een arbeidsovereenkomst van [appellant] van 32 uur in 2020.
7.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen overweegt het hof - anders dan het zich aanvankelijk liet aanzien ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg – dat thans sprake is van een problematische schuldensituatie als bedoeld in artikel 288 lid 1 onder a Fw.
Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden [appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, nu het door de gemeente gedane voorstel niet (langer) als redelijk te kwalificeren valt. Met ‘redelijk’ bedoelt het hof in dit verband een zodanig voorstel dat [appellant] dit, gegeven alle omstandigheden en gegeven zijn verantwoordelijkheid richting alle crediteuren, waaronder de gemeente, als oplossing voor zijn schuldenlast niet zou mogen weigeren zodat hij aan toelating tot de schuldsanering geen behoefte zou hebben.
Ter toelichting diene het volgende.
Blijkens de brief van 15 mei 2020 maakt de gemeente thans aanspraak op de gehele afloscapaciteit, zodat [appellant] tot 2028 op 90% van de bijstandsnorm is aangewezen. Bovendien is niet zeker dat het bij de periode tot 2028 zal blijven, nu de gemeente een voorbehoud maakt ten aanzien van de minimum arbeidsduur die [appellant] tot 2028 zal moeten werken. Gezien de overgelegde medische informatie is onzeker dat [appellant] hieraan zal kunnen blijven voldoen, zodat aldus vanwege deze door de gemeente gestelde nadere voorwaarde evenmin met afloop van de regeling ‘al’ per 2028 kan worden gerekend.
Dat in het voorstel van de gemeente alle overige (kleine) crediteuren zullen worden voldaan maakt het voorstel jegens [appellant] niet redelijk(er).
7.5.
Voor het overige acht het hof in de specifieke omstandigheden van dit geval aan alle toelatingseisen voldaan.
Dat de omvangrijke vordering van de gemeente 10 jaar geleden is ontstaan als gevolg van door de [appellant] en zijn ex-partner ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering acht het hof in dit specifieke geval niet van doorslaggevende betekenis om [appellant] niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De schuld is buiten de vijfjaarsperiode van artikel 288 lid 1 sub b Fw ontstaan. Voorts heeft [appellant] via loonbeslag/betalingsregeling al enige tijd afgelost op de schuld aan de gemeente en op andere schulden. Voor zover het loonbeslag bepaalde inkomsten niet heeft getroffen zijn deze gespaard (ongeveer € 9.500,=) door de beschermingsbewindvoerders ten behoeve van alle crediteuren.
De ambulant begeleider van [appellant] heeft tenslotte uitdrukkelijk verklaard dat [appellant] al enige tijd heel stabiel is, dat hij trouw zijn medicatie neemt en vrolijk is, zodat voldoende aannemelijk is dat hij met de toegezegde continuering van begeleiding door zowel ambulant begeleiders als beschermingsbewindvoerders aan zijn verplichtingen uit de schuldsanering zal kunnen voldoen.
7.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant] ,
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] (Ethiopië),
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2020.