In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] naar aanleiding van een eindvonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 augustus 2018. De zaak betreft de verkoop van een perceel grond voor de bouw van een woning. [appellant] stelt dat [geïntimeerde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, met name met betrekking tot de bouwrijpheid van het perceel en de omvang van de onderhoudsstrook. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft de procedure en de eerdere uitspraken in overweging genomen, inclusief het tussenarrest van 18 december 2018 en de processtukken van beide partijen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vordering tot uitmeting van het perceel, omdat deze inmiddels heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde 1] niet in verzuim is geraakt met betrekking tot de aanleg van de nutsvoorzieningen, omdat de verplichting om deze aan te leggen niet aan hem kan worden toegerekend. Ook de vordering van [appellant] met betrekking tot de onderhoudsstrook is afgewezen, omdat [appellant] voorafgaand aan de koopovereenkomst op de hoogte was van de aanwezigheid van de onderhoudsstrook. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.