ECLI:NL:GHSHE:2020:2563

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
200.242.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rechtsgeding na overlijden van een procespartij in civiele procedure

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 augustus 2020, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. van Buuren, heeft een geschil met de geïntimeerde, die handelde onder de naam Metsel- en Tegelbedrijf en werd vertegenwoordigd door mr. G.J. de Hosson. De procedure is een vervolg op een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 april 2018.

De appellant heeft verzocht om schorsing van de procedure op grond van artikel 225 Rv, na het overlijden van de geïntimeerde op 6 april 2020. Het hof heeft vastgesteld dat de akte tot schorsing niet aan de vereisten voldeed, omdat de personalia van de belanghebbenden ontbraken. Hierdoor is de schorsing niet geldig verklaard en blijft de procedure voortduren.

Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Tevens is de zaak verwezen naar de rol van 25 augustus 2020 voor opgave van nieuwe verhinderdata door beide partijen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de procedure nog niet is afgerond en verdere stappen nodig zijn om tot een einduitspraak te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.242.324/01
arrest van 11 augustus 2020
gewezen in het incident ex artikel 225 Rv
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. S. van Buuren te Westmaas,
tegen
[geïntimeerde] ,
tevens handelend onder de naam [Metsel- en Tegelbedrijf] ,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.J. de Hosson te Utrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 september 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/329407/HA ZA 17-261 gewezen vonnis van 4 april 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 september 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2019;
  • de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • het H10-formulier van [appellant] voor de rol van 11 juni 2019 waarbij hij pleidooi heeft gevraagd;
  • de akte schorsing rechtsgeding ex artikel 225 Rv van [geïntimeerde] met één productie;
  • de antwoordakte schorsing rechtsgeding ex artikel 225 Rv van [appellant] .
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
De akte schorsing rechtsgeding ex artikel 225 Rv strekt tot schorsing van de zaak op grond van artikel 225 Rv in verband met het overlijden van [geïntimeerde] op 6 april 2020.
6.2.
[appellant] voert gemotiveerd verweer tegen het schorsingsverzoek.
6.3.
Na het overlijden van een partij kan de procedure op grond van het bepaalde in artikel 225 Rv worden geschorst. Voor een geldige schorsing in geval van overlijden van een procespartij is vereist dat de aanzegging tot schorsing de personalia vermeldt van de belanghebbenden die tot schorsing overgaan, de schorsingsgrond, het rechtsfeit dat hen tot belanghebbende maakt en de aanzegging dat men schorst. Het hof constateert dat niet al deze gegevens in de akte verzoek schorsing zijn opgenomen. In het bijzonder ontbreken de personalia van de belanghebbenden die tot schorsing overgaan. Dat betekent dat de schorsing niet geldig is gedaan en het geding niet is geschorst wegens het overlijden van [geïntimeerde] .
6.4.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
6.5.
In de hoofdzaak heeft [appellant] op 11 juni 2019 pleidooi gevraagd, waarna het hof het pleidooi bepaald heeft op 29 mei 2020. Die zitting is niet doorgegaan. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor opgave van nieuwe verhinderdata door beide partijen.
6.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 augustus 2020 voor opgave verhinderdata over de periode oktober 2020 t/m maart 2021, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers
en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 augustus 2020.
griffier rolraadsheer