Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/242412/ HA ZA 17-596)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 december 2018;
- de brief van het hof van 20 februari 2019 en de reacties van partijen;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellant] met een productie en de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.De feiten
De uitvoeringsregelingen van het BWOO en BBWO die gelden op 31 december 2013 blijven van kracht.[…]”
De betrokkene kan zijn recht op bovenwettelijke uitkering voor de nog resterende duur afkopen indien hij werkzaamheden gaat verrichten als zelfstandig ondernemer dan wel bestaande werkzaamheden als zelfstandig ondernemer uitbreidt.”
3. De Stichting[ [geïntimeerde] , hof]
zal aan de heer [appellant] een outplacementprogramma ter beschikking stellen ter waarde van € 1.000,- (duizend Euro’s) inclusief BTW, zulks rechtstreeks aan het outplacementbureau te voldoen.[…]
Als overbruggingsvergoeding voor de periode van werk naar werk ontvangt de heer [appellant] eenmalig een bedrag van € 40.000,- (zegge: veertigduizend Euro’s) bruto, welk bedrag op een door de heer [appellant] aan te geven, maar door de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurde wijze aan de heer [appellant] zal worden uitbetaald.[…]
4.Het geschil in eerste aanleg
5.Het geschil en de beoordeling in hoger beroep
Partijen zullen zich inspannen om aan de heer [appellant] een werkloosheidsuitkering te doen toekennen. Eveneens zullen partijen zich inspannen om te voorkomen, dat een eventueel toe te kennen werkloosheidsuitkering geheel of gedeeltelijk ten laste van de Stichting wordt gebracht. Mocht de heer [appellant] opteren voor een afkoop van zijn rechten ter zake, dan zal de Stichting daaraan meewerken onder de garantie dat de daaraan verbonden kosten dan niet voor haar rekening zullen komen. De heer [appellant] zal op eerste afroep meewerken aan een correct vergoedingsverzoek richting Participatiefonds door de daarvoor noodzakelijke formulieren (mee) te ondertekenen, waaronder in ieder geval de zgn. verklaring “Aanbod Ondersteuning Extern”, welke hier als Bijlage is bijgevoegd.[…]”.
Artikel 5
Op deze manier gaan wij er niet uitkomen. Het alleszins redelijke verlangen van cliënt dat in de vaststellingsovereenkomst correct wordt vastgelegd wat er op 1 april 2016 is afgesproken, wordt steeds doorkruist door pogingen van de zijde van uw cliënte om cliënt te laten tekenen voor verklaringen die de waarheid geweld aandoen.
geen moeite” had met de wijzigingsvoorstellen voor artikel 5. Van Duren schreef vervolgens terug dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
volledige medewerking” van [geïntimeerde] zover gaat dat zij gehouden is – in dit geval – de afkoopsom zelf te betalen, ontkennend. Daartoe is het volgende redengevend. Of de afkoopbepaling is besproken op de bijeenkomst van 1 april 2016, laten partijen in het midden. Het hof kan voor de uitleg van de afkoopbepaling dus geen argumenten ontlenen aan die bespreking tussen partijen.
overbruggingsvergoeding” van € 40.000,00 bruto opgenomen. Over de betaling daarvan zijn in artikel 4 afspraken gemaakt. [appellant] verklaart in artikel 5 te zullen meewerken aan het voldoen aan de voorwaarden waaraan [geïntimeerde] moet voldoen “
om de daaraan verbonden uitkeringskosten te doen overnemen door het Participatiefonds”. Deze wederkerige verklaring van partijen te zullen meewerken aan een eventuele afkoop van de werkloosheidsuitkering en de daaraan verbonden kosten, kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgelegd als een betalingsverplichting maar dient te worden begrepen als een inspanningsverbintenis. Redengevend hiervoor is dat in de aanvang van artikel 5 expliciet wordt bepaald dat partijen zich “
zullen[…]
inspannen” ten aanzien van het doen toekennen van een werkloosheidsuitkering aan [appellant] , terwijl het verlenen van medewerkingen door partijen aan een eventuele afkoop van de werkloosheidsuitkering en de daaraan verbonden kosten in het verlengde van de inspanningsverplichting wordt genoemd. De bepaling omtrent de afkoop kan naar het oordeel van het hof dan ook niet anders worden uitgelegd dan als een (nadere) uitwerking van de in het artikel opgenomen inspanningsverbintenis.
opteert” voor afkoop, in welke mogelijkheid wordt voorzien door de cao, impliceert dat partijen van de regeling op de hoogte waren en dus ook de ten aanzien van [appellant] geldende voorwaarden kenden, althans deze hadden kunnen kennen. [appellant] en [geïntimeerde] zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] haar volledige medewerking zou verlenen aan een mogelijke (bij cao voorziene) afkoop, maar nergens blijkt uit – zeker niet expliciet – dat het de bedoeling van partijen was de voor afkoop van de werkloosheidsuitkering geldende regels die voortvloeien uit de cao buiten toepassing te laten. Door [appellant] is onvoldoende onderbouwd waarom hij artikel 5 wel (redelijkerwijs) zo heeft mogen begrijpen dat voor een beroep op een uit de cao voortvloeiende regeling niet aan de uit de cao daarvoor voortvloeiende voorwaarden diende te worden voldaan.