Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 31 oktober 2017 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van 23 januari 2018;
- de memorie van grieven (met 3 producties);
- de memorie van antwoord (met 3 producties);
6.De beoordeling
Ten gevolge van het ongeval heeft [geïntimeerde] ernstig letsel opgelopen, bestaande uit onder meer fracturen van bovenbeen en bekken, scheuren in de milt en een nier en kneuzingen van hart en longen.
Op 25.04.2014 reed ik op de rijbaan in dezelfde richting als uw client die met zijn scooter op het fietspad reed. Mijn snelheid was maximaal 50 km per uur en uw client reed links voor mij op het fietspad. Ik haalde hem langzaam in dus zijn snelheid lag rond de 40 km en hij had beide handen aan het stuur. Op enig moment begon hij te slingeren en doorrijdend probeerde hij zijn slingeren te corrigeren. Dit lukte niet en zijn slingeren werd als maar heviger totdat hij van het fietspad geraakte en door de haag tegen een boom tot stilstand kwam.”.
“25-04-2014 rond ongeveer 20u 25 u was ik (..) getuige van een ongeval met een witte brommer (..). Ik zat naast mijn man in de auto en kwamen net terug uit [plaats 2] en reden op de westdam richting [plaats 1] . We waren in de buurt van de fabriek [bedrijf] , waar ik in de verte een witte brommer zag die heel vreemde bewegingen maakt waarop ik eerst zei: wat doet die voor vreemde stunten uithalen, ik zag de brommer in de verte een rare beweging maken. Waar ineens 10 tallen meters verder hij ineens door de struiken heen op een boom knalde.”
“Bij oneffenheid A heb ik een hoogte van ± 25 mm (ervoor) en ± 41 mm (erna) gemeten.Bij oneffenheid B heb ik een hoogte van ± 34 mm (ervoor) en ± 40 mm (erna) gemeten.Bij oneffenheid C heb ik een hoogte van ± 24 mm (ervoor) en ± 30 mm (erna) gemeten.”
“Wat betreft de afstand tot de oneffenheden A en B tot de botsing met de boom zou bedacht kunnen worden dat deze wel erg ver c.q. groot. Anderzijds kan ik mij goed voorstellen, dat de brommer tijdens de passage van deze twee oneffenheden in een zodanige onbalans is geraakt, dat hij in de fase daarna de grootste moeite heeft gehad om de rechtop te blijven (niet te vallen); mogelijk had hij het gered indien zich geen 3e oneffenheid aandiende. Deze oneffenheid kan ertoe hebben geleid dat de bromfietser (van schrik) weer handelingen heeft verricht om niet te vallen, dan kan elke handeling een verkeerde zijn (die mijns inziens niet verwijtbaar, maar eerder “menselijk” is) die uiteindelijk tot de naar links richting boom heeft geleid.”
“Kortom deze oneffenheden kunnen mijns inziens wel als een risico voor het kunnen ontstaan van ongeval worden aangemerkt. Wat betreft het laatste deel van de vraag over de noodzaak om oneffenheden op te heffen wijs ik naar het risico van ongevallen, zoals hierboven omschreven. Dit risico had voorkomen kunnen worden door het niet tot de klasse ‘ernstig’ te laten komen. Dergelijke schade door boomwortelgroei gebeurt immers niet spontaan. Zo’n wortel drukt het oppervlag geleidelijk op; daar gaat een relatief lange periode mee gepaard. In deze periode had tijdens een inspectie het begin van schade door boomwortelopgroei opgemerkt kunnen c.q. moeten worden; bijvoorbeeld al binnen de fase van de ernstklasse “licht” (dat voor fietspaden al als matig moet worden gezien ..). Door in dat stadium al in te grijpen had voorkomen kunnen worden dat het uiteindelijk tot de ernstklasse “ernstig” heeft kunnen komen. Daarmee had het risico op ongevallen ook voorkomen kunnen worden.”
“Uitgaande van de rapportage {hof: de rapportage van [Verkeers Ongevallen Analyse] d.d. 19 mei 2014
} en de foto’s in het dossier, betroffen de oneffenheden in het wegdekverharding hobbels en/of rillen die globaal gezien in dwarsrichting in de wegdekverharding aanwezig waren. Komende vanuit de richting [plaats 1] werd de eerste oneffenheid aangetroffen op ongeveer 81 meter, de tweede op ongeveer 75 meter en de laatste op ongeveer 21,5 voor de desbetreffende boom. (..) De eerste oneffenheid betrof een hobbel van 25 tot 41 mm, de tweede een hobbel van 34 tot 40 mm en de laatste hobbel bedroeg 24 tot 30 mm. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hoogteverschil niet abrupt (‘vierkant’) was, maar met een zekere flankerende opbouw. (…) Ik ben van mening dat {hof: het ‘disbalansscenario’ als ongevalstoedracht
}(.. ) niet erg voorstelbaar is. Zoals gesteld lagen de desbetreffende oneffenheden grotendeels in dwarsrichting over/in de wegdekverharding. Dit betekent dat het overrijden van de desbetreffende oneffenheden vergelijkbaar is met het overrijden van drie korte drempels/hobbels zoals bijvoorbeeld bij tram- en spoorwegovergangen of verlaagde trottoirbanden bij in-/uitritten. Een tweewielige bromfiets met geveerde voor- en achtervork – zoals degene waarop dhr. [geïntimeerde] reed – is typisch een afgeveerd, eensporig evenwichtsvoertuig. Deze oneffenheden worden door de luchtbanden en de veer-dempersystemen van het voertuig ‘opgevangen’ en gedempt doorgegeven aan de bovenbouw/bestuurder. Een bijkomende eigenschap van een tweewieler is dat de rotatie van de wielen zorgt voor een gyroscopisch effect. Hierdoor hebben de wielen een zekere weerstand tegen de verdraaiing van de rotatie as. Het uit balans raken van de draaiende wielen (en daarmee ook de tweewieler) wordt hierdoor ‘tegengewerkt’. (..) Het risico op een onbalans bestaat overigens wel bij langere oneffenheden en rillen in de langsrichting of diagonaal in het wegdek, maar daar lijkt in dezen geen sprake van te zijn geweest.Een tweede punt waaraan mijns inziens niet voldoende aandacht is besteed, is de afstand tussen de oneffenheden onderling en de afstand tot de boom waarmee dhr. [geïntimeerde] in botsing is gekomen. (..) Uitgaande van een snelheid van ongeveer 40 km/u (…) wordt 81 meter afgelegd in ruim 7 seconden en 75 meter in ruim 6,5 seconden. Uitgaande van een gelijkblijvende snelheid, wat in wezen irreëel is bij het uit balans raken, zou de derde oneffenheid pas bij 3,5 seconden worden bereikt en de boom nog grofweg 2 seconden daarna (maar naar verwachting dus nog later). Een dergelijke tijdsspanne zou normaliter moeten volstaan om de snelheid drastisch terug te brengen of misschien volledig tot stilstand te remmen. Op grond hiervan kan dus betwijfeld worden of de eerste twee oneffenheden überhaupt een rol hebben gespeeld in het ontstaan van het ongeval. (..)”
‘in het algemeen mag worden verwacht dat de oneffenheid (vervorming of discontinuïteit) hinder oplevert voor het verkeer (voetgangers, fietsers).’ Tegenover het door [deskundige aan de zijde van de Gemeente] beschreven beperkte effect van de oneffenheden voor verkeer op het fietspad en het aan de foto’s te ontlenen beeld dat het hier gaat om voor een rijwielpad langs een bomenrij niet uitzonderlijke oneffenheden, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die zijn stelling, dat het fietspad niet voldeed aan de eisen die hij daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen en dat het fietspad daardoor een gevaar opleverde voor weggebruikers, ondersteunen.
[geïntimeerde] heeft niet de stelling van de gemeente betwist dat het fietspad op 18 juni 2013 door een onafhankelijke, gecertificeerde derde (Ingenieursbureau [ingenieursbureau] ) volgens de richtlijnen van CROW is geïnspecteerd en dat toen geen oneffenheden zijn geconstateerd die naar de richtlijnen van CROW aanleiding gaven tot ingrijpen van de gemeente. In aanmerking genomen het feit dat met het ontstaan en toenemen van oneffenheden de nodige tijd gemoeid is (naar ook [verkeersdeskundige aan de zijde van geintimeerde] stelt in zijn schrijven van 28 oktober 2016, prod. 10, p.4), was er naar het oordeel van het hof voor de gemeente dan ook geen reden om minder dan een jaar daarna al tot een nadere inspectie over te gaan. Nu in dit geval tien maanden voor het ongeval een inspectie heeft plaatsgevonden, kan aan de stelling van [geïntimeerde] , dat een inspectie eens in twee jaren te weinig is, als niet relevant voorbij worden gegaan.