ECLI:NL:GHSHE:2020:253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
200.239.261_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en geldigheid van een borgtochtovereenkomst in het kader van een zakelijke borgtocht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid en uitleg van een borgtochtovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.C.G.J. Sterk, had zich in 2005 borg gesteld voor vorderingen van de Coöperatieve Rabobank U.A. op zijn holding. De Rabobank vorderde in deze procedure betaling van € 500.000 van de appellant, na het faillissement van de holding en een niet-voldane vordering van € 1.541.053. De rechtbank had de vordering van de Rabobank toegewezen, waarop de appellant in hoger beroep ging met vier grieven.

Het hof heeft vastgesteld dat de geldigheid van de borgtochtovereenkomst niet ter discussie staat. De appellant betwistte echter dat hij aansprakelijk kon worden gesteld voor de schulden van de holding die voortvloeiden uit een nieuwe financieringsovereenkomst die in 2008 was gesloten. Het hof oordeelde dat de borgtochtovereenkomst ook van toepassing was op toekomstige verbintenissen en dat de appellant niet had aangetoond dat hij zich slechts had verbonden voor de schulden van de holding alleen.

Daarnaast voerde de appellant aan dat de Rabobank haar zorgplicht had geschonden door hem niet voldoende te informeren over de gevolgen van de borgtochtovereenkomst. Het hof oordeelde dat de appellant, als ervaren ondernemer, had moeten begrijpen dat hij met de borgtocht het risico op zich nam dat hij het afgesproken bedrag zou moeten betalen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 19.304,- werden begroot.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.239.261/01
arrest van 28 januari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. W.C.G.J. Sterk te Heerlen,
tegen
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Rabobank,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 februari 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 december 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Rabobank als eiseres (hierna: het bestreden vonnis).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/235265 / HA ZA 17-248)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met producties 4 tot en met 15;
  • de memorie van antwoord, met productie 7;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) Rabobank heeft op 3 februari 2005 met [appellant] een borgtochtovereenkomst gesloten, waarin [appellant] zich borg heeft gesteld voor vorderingen van Rabobank op [de holding] (hierna: Holding).
b) In de borgtochtovereenkomst staat onder meer:
“(…)
Debiteur
[de holding]
(…)
hierna te noemen: debiteur.
De borg verbindt zich bij deze – hoofdelijk – jegens de bank als borg voor de debiteur tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de debiteur te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van
Bankborgtocht
verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook, met dien verstande dat het bedrag waarvoor de borg (hoofdelijk) uit hoofde van deze borgstelling kan worden aangesproken nimmer meer bedraagt dan EUR 500.000 (...)
(...)
Hoedanigheid van de borg
De borg verklaart deze borgtocht te hebben gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap genaamd [de holding] , gevestigd te [vestigingsplaats] , waarvan de borg bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt. (...)
Goedschrift en ondertekening
(…)
De borg:
[appellant]
(…)
[hof – volgt handgeschreven tekst:]
goed voor vijfhonderdduizend euro inc. rente en kosten
[hof – volgt ondertekening]”.
c) In een financieringsvoorstel van Rabobank gedateerd 28 mei 2008 staat onder meer het volgende:
Obligo Rabobank
Klant Obligo bestaand
[de holding] eo 337.487
[appellant]
(....)
Investeringsplan
(…)
Aard Detailomschrijving Bedrag
Aflossen Rabobank Lening, lineair – [leennummer] 337.487
(…)
Zekerheden
Overeenkomst Object Waarde Object
(...)
Bankborgtocht Directeur/aand niet gesec, 500.000
[appellant] , 500.000
(…)”
d) Op 19 juni 2008 is een financieringsvoorstel van Rabobank ondertekend door [appellant] namens Holding en drie andere aan [appellant] gelieerde vennootschappen, te weten [recycling] Recycling B.V., [trading company] Trading Company B.V. en [smederij] Smederij B.V. In de begeleidende brief van Rabobank staat onder meer:
“Geachte heer [appellant] ,
Volgens afspraak ontvangt u bijgaand ons financieringsvoorstel, passend bij uw (her)financieringsaanvraag van EUR 7.500.000,00.
Dit voorstel is op onze eerder gevoerde gesprekken gebaseerd. Als u hierover nog vragen heeft, aarzelt u dan niet contact met mij op te nemen.
(…)”.
In het getekende voorstel staat onder meer:

Afgelost/beëindigd wordt:
Geldlening van: EUR 337.487,00 op rekeningnummer [leennummer]
(…)
Zekerheden
(…) De bestaande zekerheden blijven gehandhaafd.
(…)
Verdere uitwerking financieringsvoorstel
Met u is het volgende investerings- en financieringsplan afgesproken:
Werkkapitaal EUR 2.288.517,00
Aflossen financiering Banque Artesia EUR 4.811.000,00
(…) (…) (…)
Aflossen Rabobank (…) EUR 337.487,00
(…)
Totaal bedrag investering en benodigde financiering EUR 7.500.000,00
Nieuwe financiering Rabobank (…) EUR 7.500.000,00
(…)
Nadere bepalingen
(…)
De reeds bestaande zekerheden, te weten een bankborgtocht van EUR 500.000,- afgegeven door de heer [appellant] privé, strekken ook tot zekerheid voor de aangeboden financiering(en).
(…)”
e) [de holding] is op 9 augustus 2012 gefailleerd.
f) Rabobank heeft [appellant] bij aangetekend schrijven van 17 maart 2017 gesommeerd tot betaling van € 500.000 binnen een termijn van 16 dagen en aangegeven dat bij betaling binnen die termijn geen rente en kosten verschuldigd zijn, terwijl die wel gevorderd zullen worden als gedagvaard moet worden.
g) [appellant] heeft niet betaald.
3.2.1.
In deze procedure vordert Rabobank veroordeling van [appellant] tot betaling aan Rabobank van € 500.000, vermeerderd met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 3 april 2017 tot de dag van betaling, en veroordeling van [appellant] in de proceskosten inclusief nakosten. Rabobank legt aan haar vordering ten grondslag dat zij na uitwinning van zekerheden een niet-voldane vordering heeft op de gefailleerde Holding van € 1.541.053 en dat [appellant] op grond van de borgtochtovereenkomst verplicht is tot betaling van € 500.000 in hoofdsom.
3.2.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Rabobank toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Rabobank.
3.4.
Het hof stelt voorop dat de geldigheid van de totstandkoming van de borgtochtovereenkomst tussen partijen uit 2005 niet in het geding is. Evenmin is in geschil dat Holding, samen met drie andere vennootschappen, in 2008 een financieringsovereenkomst met Rabobank heeft gesloten. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of Rabobank [appellant] op grond van de borgtochtovereenkomst uit 2005 kan aanspreken tot betaling van schulden van Holding voortvloeiend uit de financieringsovereenkomst van 2008. [appellant] is van mening dat dit niet kan.
3.5.1.
In de eerste plaats voert [appellant] , met grieven 1 en 2, aan dat hij zich bij de borgtochtovereenkomst heeft verbonden voor de schulden van slechts één debiteur, namelijk Holding. De borgtocht had uitsluitend betrekking op de kredietverlening aan deze debiteur. In 2006 stapte Holding over van Rabobank naar Banque Artesia. Toen Holding in 2008 weer overstapte van Banque Artesia naar Rabobank, ging Holding samen met de drie andere vennootschappen van [appellant] een financiering aan die driemaal zo hoog was (€ 7,5 miljoen) als de voorheen aan Holding verstrekte financiering (€ 2,5 miljoen). De eerder afgegeven borgtocht past niet meer bij de nieuwe financiering vanwege de debiteurenwissel en verdriedubbeling van het krediet. [appellant] heeft zich niet borg gesteld voor schulden van de andere drie vennootschappen. Rabobank heeft tevergeefs geprobeerd een aanvullende borgstelling te krijgen van [appellant] voor de schulden van de andere drie vennootschappen, aldus nog steeds [appellant] .
3.5.2.
Rabobank stelt, onder verwijzing naar het getekende financieringsvoorstel, dat de financiering uit 2008 hoofdelijk aan Holding en de andere drie vennootschappen is verstrekt, zodat zij Holding kan aanspreken voor de volledige openstaande schuld van € 1.541.053,-. Het is niet relevant dat deze financiering mede aan andere vennootschappen is verstrekt en dat [appellant] zich niet borg heeft gesteld voor deze andere vennootschappen. Verder heeft [appellant] de borgtocht destijds verstrekt voor al hetgeen Rabobank van Holding te vorderen heeft of mocht hebben, waaronder nog te verstrekken geldleningen of kredieten. Rabobank betwist verder dat de nieuwe financiering niet meer bij de borgtocht zou passen.
3.5.3.
Het hof overweegt dat partijen twisten over de uitleg van de borgtochtovereenkomst. Bij de uitleg van een overeenkomst gaat het niet alleen maar om een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen daarvan. Het komt daarbij immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat Holding de desbetreffende schuld samen met andere partijen is aangegaan niet maakt dat deze schuld buiten bereik van de afgegeven borgtocht valt. Een dergelijke beperking volgt niet uit de tekst van de borgtochtovereenkomst. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat partijen hebben beoogd de verplichtingen uit hoofde van de borgtocht te beperken in die zin dat de borgtocht niet van toepassing is op hoofdelijke verbintenissen van Holding met andere partijen. Dit volgt in elk geval niet uit het feit dat de nieuwe financiering drie maal zo hoog was als de oorspronkelijke of uit het feit dat de drie andere vennootschappen voorheen niet bij Rabobank bankierden. Een dergelijke beperking volgt ook niet uit het feit dat Rabobank tevergeefs heeft geprobeerd een borgstelling te krijgen van [appellant] voor deze drie andere vennootschappen, nu deze poging zich laat verklaren door de wens van Rabobank tot het verkrijgen van (meer) zekerheid voor schulden van deze andere vennootschappen.
Verder heeft [appellant] zich namens zijn vennootschappen door ondertekening van het financieringsvoorstel van 19 juni 2008 ermee akkoord verklaard dat de borgtochtovereenkomst strekt tot zekerheid voor de door Holding hoofdelijk aangegane financiering. De uitleg van [appellant] strookt daarmee niet met de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de overeenkomst en met hetgeen nader is overeengekomen door Rabobank met [appellant] althans zijn vennootschappen.
Kortom, [appellant] heeft aan de desbetreffende bepaling van de borgtochtovereenkomst redelijkerwijs niet de betekenis mogen toekennen dat hij zich als borg alleen verbond voor schulden die Holding alleen, en dus niet (hoofdelijk) samen met andere partijen, jegens de bank zou aangaan.
3.6.1.
In de tweede plaats voert [appellant] , met grief 2, aan dat alle schulden van Holding in 2006 zijn afgelost toen Holding overstapte naar Banque Artesia en – naar het hof begrijpt – dat de borgstelling daarmee is vervallen. [appellant] richt zich met dit deel van grief 2 tegen het oordeel van de rechtbank dat bij de overstap van Holding naar Banque Artesia een lening ten behoeve van Holding bij Rabobank is achtergebleven, en dat [appellant] daarvoor dus borg is gebleven. [appellant] verwijst daartoe naar een aflossingsnota van Rabobank uit 2006. In elk geval is deze lening met de herfinanciering in 2008 afgelost, aldus [appellant] .
Rabobank betwist dat bij de overstap van Holding naar Banque Artesia geen schuld bij Rabobank is achtergebleven, en verwijst naar het getekende financieringsvoorstel van 19 juni 2008. De aflossingsnota van 8 september 2006 heeft slechts betrekking op een deel van de financiering die Holding onderbracht bij Banque Artesia, namelijk een rekening-courantkrediet. Vanwege deze gedeeltelijke herfinanciering door een andere bank, gaf Rabobank een aantal zekerheidsrechten vrij; dit is waarop de brief aan de notaris (de aflossingsnota) betrekking heeft. In eerste aanleg heeft Rabobank bovendien aangevoerd dat de borgtocht een bankborgtocht is die ook van toepassing is op alle financiële verplichtingen die mogelijk in de toekomst zullen ontstaan (proces-verbaal comparitie, p. 2).
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat alle schulden van Holding bij Rabobank in 2006 zijn afgelost onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de aflossingsnota waarnaar hij verwijst, volgt dit niet. De hierin genoemde aflossing heeft kennelijk betrekking op een krediet in rekening-courant met nummer [rekening-courant] . De geldlening van € 337.487 met nummer [leennummer] wordt in die aflossingsnota niet genoemd. Over deze laatste lening heeft [appellant] door acceptatie en ondertekening namens zijn vennootschappen van het financieringsvoorstel van 12 juni 2008 verklaard dat deze schuld op dat moment bestond en met de nieuwe financiering zou worden afgelost. Voor zover [appellant] bij pleidooi in hoger beroep heeft beoogd te betogen dat deze schuld nimmer heeft bestaan, passeert het hof ook deze stelling daarom als onvoldoende onderbouwd. Het hof verwerpt de stelling dat Rabobank het bestaan van de lening moet stellen en bewijzen nu [appellant] zich op het rechtsgevolg van de aflossing ervan beroept, namelijk het vervallen van de borgtochtovereenkomst.
Het enkele feit dat de schuld van € 337.487 met de herfinanciering in 2008 werd afgelost, brengt overigens niet het einde van de borgtocht met zich, zoals [appellant] lijkt te betogen. De borgtocht gold immers ook voor toekomstige verbintenissen, wat in het door [appellant] namens zijn vennootschappen ondertekende financieringsvoorstel nog eens werd bevestigd met de bepaling “De reeds bestaande zekerheden, te weten een bankborgtocht van EUR 500.000,- afgegeven door de heer [appellant] in privé, strekken ook tot zekerheid voor de aangeboden financiering(en)” (financieringsvoorstel 19 juni 2008, blz 8/11).
3.7.1.
In de derde plaats voert [appellant] , met grief 3 en deels grief 1, aan dat Rabobank haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden. In de toelichting op deze grief verwijst [appellant] naar zijn in eerste aanleg ingenomen stelling dat hij niet kan lezen en schrijven. In eerste aanleg heeft [appellant] in dit verband verder aangevoerd dat Rabobank met het gestelde analfabetisme van [appellant] bekend was en haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden door hem de stukken te laten tekenen zonder verdere duidelijke toelichting te verstrekken en zich ervan te vergewissen dat [appellant] in staat was de inhoud van de borgtochtovereenkomst te begrijpen. In de toelichting op grief 1, welke toelichting (mede) betrekking lijkt te hebben op grief 3, heeft [appellant] verder aangevoerd dat hij door Rabobank in 2008, bij het aangaan van de nieuwe financiering door zijn vennootschappen, niet is geïnformeerd zoals het hoort en dat de stukken niet met hem zijn doorgenomen. Ten slotte stelt [appellant] dat Rabobank bij de nieuwe financiering in 2008 haar zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden door hem niet te informeren over zijn contractuele relatie met de bank, en door van hem aanvullende zekerheid te verlangen in privé terwijl zij hem als borg bleef beschouwen. Daarmee heeft Rabobank volgens [appellant] tevens misbruik gemaakt van recht (artikel 3:13 BW) althans heeft zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld (artikel 6:2 en artikel 6:248 lid 2 BW).
Rabobank stelt dat voorafgaand aan het afsluiten van de nieuwe financiering meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden met [appellant] , dat [appellant] ervaren was op het gebied van financieringen en dat [appellant] pas na goed beraad en overleg met de accountant van zijn vennootschappen heeft beslist om akkoord te gaan met het financieringsvoorstel. Rabobank betwist dat [appellant] niet kan lezen of schrijven, en stelt in dit verband dat [appellant] de borgstelling van een handgeschreven goedschrift heeft voorzien.
3.7.2.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een particuliere borgtocht in de zin van art. 7:857 BW, maar van een zakelijke borgtocht. Bovendien hebben partijen dit bevestigd in de borgtochtovereenkomst waar staat dat [appellant] de borgtocht heeft gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Holding. De overeenkomst wordt voorts geacht op basis van zakelijke motieven te zijn gesloten. Gelet op het karakter van een dergelijke borgtocht strekt de zorgplicht van de bank minder ver dan in geval van een particuliere borgtocht. De bank mag er in een dergelijk geval in beginsel van uitgaan dat de borg begrijpt dat hij met het verstrekken van de borgtocht het risico op zich neemt dat hij het in de borgtocht overeengekomen bedrag op enig moment zal moeten betalen.
3.7.3.
Het hof overweegt dat in de borgtochtovereenkomst duidelijk staat dat die onder meer betrekking heeft op toekomstige vorderingen en dat in de financieringsovereenkomst meermaals is gemeld dat deze borgtocht blijft gelden en ter zekerheid strekt van de aangegane financiering van in totaal € 7,5 miljoen die hoofdelijk wordt aangegaan door de vennootschappen van [appellant] . Daarbij staat als onvoldoende betwist vast dat [appellant] vaker grote financieringen met bijbehorende zekerheden is aangegaan en dat hij werd bijgestaan door een accountant. Verder heeft Rabobank gemotiveerd gesteld dat aan het tekenen van de financieringsovereenkomst meerdere inhoudelijke gesprekken tussen Rabobank en [appellant] vooraf zijn gegaan, waaraan in de begeleidende brief bij het financieringsvoorstel wordt gerefereerd en wat door de verklaring van accountmanager de heer [accountmanager] wordt bevestigd. Dit heeft [appellant] niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
Voorts heeft [appellant] zijn stelling dat hij niet kan lezen en schrijven en dat de Rabobank dat wist onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [appellant] niet betwist dat hij de borgtochtovereenkomst op correcte wijze van een handgeschreven goedschrift heeft voorzien, en heeft hij niet uitgelegd hoe zich dit verhoudt tot zijn stelling dat hij niet kan lezen en schrijven. Evenmin heeft hij concrete feiten gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit voor Rabobank kenbaar was. Het hof gaat daarom aan deze stelling van [appellant] voorbij als zijnde onvoldoende onderbouwd.
[appellant] heeft voor het overige geen feiten gesteld waaruit zou volgen dat hij de inhoud van de door hem getekende borgtochtovereenkomst niet heeft begrepen of waaruit zou volgen dat hij bij het aangaan van de nieuwe financiering in 2008 niet heeft begrepen dat de reeds afgegeven borgtocht daarop betrekking had, én dat dit voor Rabobank kenbaar was.
Het hof gaat daarom voorbij aan zijn stelling dat Rabobank in deze opzichten haar zorgplicht heeft geschonden, (en daarmee) misbruik heeft gemaakt van recht of heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat [appellant] dit feitelijk onvoldoende heeft onderbouwd.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hof aan bewijslevering niet toekomt. Bovendien ontbreekt een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod terzake feiten die tot andere oordelen zouden kunnen leiden, zodat het hof ook om die reden aan de bewijsaanbiedingen van [appellant] voorbijgaat.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat grieven 1, 2 en 3 falen. Grief 4 mist zelfstandige betekenis en faalt dus ook. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van Rabobank als volgt begroot.
– griffierecht € 5.270,-
– salaris advocaat (3 punten x tarief VII € 4.678,-)
€ 14.034,-
totaal € 19.304,-.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Rabobank op € 19.304,-, en verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, A.L. Bervoets en J.W.H. van Wijk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 januari 2020.
griffier rolraadsheer