Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/372317/ KG ZA 20-255)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van de vader met grieven en producties 15 tot en met 28;
- de memorie van antwoord van de moeder, tevens incidenteel hoger beroep, met producties 18 tot en met 34;
- het H12-formulier van 14 juli 2020 van de vader, met daarbij een “akte overlegging producties” en de producties 29 tot en met 31;
- het H3-formulier van 20 juli 2020 van de vader, met daarbij een “akte overlegging producties” en de producties 32 tot en met 44;
- het H12-formulier van 21 juli 2020 van de vader, met daarbij een “akte overlegging producties” en de producties 45 tot en met 47;
- de brief van 21 juli 2020 van de moeder (bezwaar tegen overleggen producties 32 tot en met 44 en producties 45 tot en met 47);
- de mondelinge behandeling, gehouden op 23 juli 2020 te 13.00 uur, waarbij zijn verschenen:
Tijdens de mondelinge behandeling is mr. Oosterhuis-Broers in de gelegenheid gesteld te reageren op het bezwaar. Zij heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zij de producties niet eerder in de procedure heeft ingediend/kunnen indienen.
Het hof heeft daarbij overwogen dat deze zaak een spoed kort geding betreft, waarbij kortere termijnen gelden. In geval van bijzondere spoed kan een partij het hof verzoeken om buiten de in het toepasselijke ‘Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven’ bepaalde termijn van vier dagen, stukken te mogen indienen.
De aktes van 20 en 21 juli 2020 zijn buiten genoemde termijn van vier dagen bij de griffie ingekomen, zonder een voorafgaand verzoek als hiervoor bedoeld. Het is dan aan het hof om te beoordelen in hoeverre de moeder onevenredig in haar procesbelang wordt geschaad, zou het hof genoemde stukken desondanks aan het procesdossier toevoegen. Het hof heeft bij die beoordeling onder meer de overweging gemaakt of stukken al eerder hadden kunnen worden overgelegd. De producties 33 tot en met 39 en de productie 46 hadden eerder in de procedure, zelfs al bij de dagvaarding in hoger beroep kunnen worden overgelegd, zodat de wederpartij daar behoorlijk op had kunnen reageren bij memorie van antwoord. Die gelegenheid heeft de moeder nu niet gehad, terwijl naar het oordeel van het hof geen redelijke uitleg is gegeven waarom die stukken zo laat in de procedure zijn ingediend. De hiervoor genoemde aktes en producties die wel worden toegevoegd aan het procesdossier hadden niet eerder kunnen worden ingediend en zijn bovendien eenvoudig te doorgronden.
3.De beoordeling
- [de minderjarige] voorlopig aan de vader wordt toevertrouwd;
- de moeder gelast wordt [de minderjarige] direct terug te laten keren naar de woning van de vader;
- de moeder wordt verboden om de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen naar een locatie buiten [de woonplaats van appellant] en zonder toestemming van de vader [de minderjarige] af te melden op kinderdagverblijf “ [kinderdagverblijf 1] ” te [vestigingsplaats] en aan te melden op een ander kinderdagverblijf dan het kinderdagverblijf “ [kinderdagverblijf 1] ” te [vestigingsplaats] (op straffe van verbeurte van dwangsommen);
- een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld conform het door de vader als productie 14 ingediende schema, dan wel subsidiair een regeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eens per veertien dagen een weekend bij de moeder is, waarbij steeds de moeder het halen en brengen voor haar rekening dient te nemen.
- de moeder wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
- een voorlopige zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [de minderjarige] bij de vader verblijft gehele dagen, te weten iedere week op de woensdag, donderdag en zondag en vanaf 1 juli 2020 uit te breiden met iedere week een overnachting van de woensdag op donderdag, waarbij partijen het halen en brengen van [de minderjarige] fifty-fifty zullen verdelen, in nader onderling overleg tussen partijen af te stemmen;
- de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen,
- [de minderjarige] voorlopig aan de moeder toevertrouwd waarbij de voorlopige verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn op het adres [adres] , [postcode] [de voorlopige verblijfplaats van de moeder] ;
- de moeder, uitvoerbaar bij voorraad, toestemming verleend om [de minderjarige] aan te melden althans aangemeld te houden op een kinderdagverblijf te [woonplaats] ;
- de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
beideouders om met elkaar het gesprek aan te gaan over de vraag wat dit voor het verblijf en opvoeding van [de minderjarige] betekent. Daarbij ligt voor de hand te spreken over mogelijke (tijdelijke) huisvesting voor de moeder in de omgeving van [de woonplaats van appellant] , derhalve nabij de vader, of elders, en het verblijf van en de verdeling van de zorg voor [de minderjarige] in geval de ouders (tijdelijk) uiteen zouden gaan. Beiden hebben hierin een verantwoordelijkheid jegens [de minderjarige] en beiden zullen zich de vraag moeten stellen hoe zij, ingeval de relatie is beëindigd, in het belang van [de minderjarige] het ouderschap vorm willen en kunnen geven en de rol van de andere ouder daarin zien, ook indien [de minderjarige] mogelijk het hoofdverblijf bij de andere ouder heeft.
4.De uitspraak
binnen vier maandenrapport en advies uit te brengen aan de rechtbank Rotterdam in de door de moeder bij beroepschrift van 16 juli 2020 geëntameerde bodemprocedure, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;